Met de verfilming van ‘Persepolis’ lijkt Marjane Satrapi helemaal de status van ster te hebben bereikt. Met dank aan mondreclame, 9/11 en vooral zichzelf.
Het indrukwekkendst aan het succes van de Persepolis-strip zijn niet de verkoopcijfers – al bedragen die wereldwijd al meer dan een miljoen exemplaren in twintig talen, zelfs daarmee kun je nog niet wedijveren met de Asterixen en Titeufs van deze wereld. Maar zoals Art Spiegelman met Maus heeft Marjane Satrapi bij een breed, niet noodzakelijk aan strips verslingerd publiek duidelijk een gevoelige snaar geraakt. Journalisten van Kaapstad tot Toronto struikelden over elkaar heen om haar werk de hemel in te prijzen. Op het festival van Angoulême mocht ze voor de reeks twee prijzen afhalen: beste debuut voor het eerste deel en beste scenario voor het tweede. Satrapi behoort ondertussen ook tot het zeer selecte clubje Franstalige auteurs dat voet aan de grond heeft in Amerika. Toen Persepolis1 uitkwam, had niemand dat succes kunnen voorspellen. Zelfs achteraf zo’n hit verklaren is een hachelijke onderneming, maar aangezien we bij Focus ’s morgens onze borst Jeromgewijs wassen met kokend lood, wagen we ons aan een theorie of drie.
Jonge striphelden
Satrapi was in de aanloop naar haar debuut alvast goed omringd. In 1994 begon ze – net geen 25 – in Straatsburg aan een grafische opleiding. Dat gepruts op de computer bleek echter niks voor haar; met de hand tekenen lag haar meer. Strips waren niet meteen haar ding, tot ze voor haar eerste verjaardag op Franse bodem van haar beste vriendin een album cadeau kreeg uit de Vallende ziekte-reeks van David B.: ‘De eerste strip waarvan ik hield’, aldus Satrapi. Het vervolg leest als een ‘wie is wie’ van de hedendaagse Franse strip. De vriend-van-de-vriendin was Christophe Blain, toen nog niet de bejubelde auteur van Isaac de piraat en Donjon Ochtendgloren, maar toch al druk timmerend aan de weg. Dankzij hem kon Marjane aan de slag in de ondertussen legendarische Parijse studio van Blain, David B. en Joann Sfar ( Kat van de rabbijn). Het was David B. die haar na het aanhoren van haar jeugdverhalen aanmoedigde om er een strip van te maken. Zowat het hele pantheon van de jonge Franse strip keek over haar schouder mee en stond haar bij met raad en daad.
Eind 1999 verscheen Het hoofddoekje, het eerste hoofdstuk van wat zou uitgroeien tot Persepolis1, in het tijdschrift Lapin – toen het hipste striptijdschrift van Europa, waar David B. redacteur was. Een jaar later verscheen het complete eerste boek. Bij L’Association hadden ze er op dat moment nog geen idee van dat ze met Persepolis hun melkkoe hadden gevonden. ‘We hebben voor Persepolis dezelfde kwaliteitsnormen toegepast als voor onze andere boeken’, zou co-uitgever Jean-Christophe Menu later laconiek zeggen.
Alternatief én toegankelijk
Stilistisch had Satrapi zich duidelijk laten inspireren door het evenwichtige zwart-wit van David B., maar ook inhoudelijk paste haar werk perfect tussen de andere, vaak autobiografische en politiek getinte titels van L’Association. Emmanuel Guibert, ondertussen gelauwerd voor de trilogie De fotograaf, bracht in dezelfde periode La guerre d’Alan uit, een ooggetuigenverslag van de Tweede Wereldoorlog. Belangrijkste verschil tussen Persepolis en de andere boeken van L’Association: waar de meeste niet meer dan 5000 exemplaren verkochten, rondde Persepolis in een jaar tijd al de kaap van de 20.000 stuks. En enkel met behulp van mondreclame en welwillende media-aandacht, want L’Association doet als principiële avantgarde-vzw niet aan duivelse praktijken zoals promotie of persmailings.
Wat Persepolis onderscheidt van veel andere ‘alternatieve’ zwart-witstrips, is zijn toegankelijkheid. De eenvoud van Satrapi’s tekeningen legt de nadruk op haar vertelling. Bedaard, met onmiskenbare maturiteit, maar ook met voldoende inlevingsvermogen in haar verleden bracht Satrapi het dagelijkse leven in het Iran van de fundamentalisten dichtbij voor de westerse lezer. Ze gaf ook blijk van een groot verteltalent, in de toon en de keuze van de anekdotes – van de verplichting om een hoofddoek te dragen tot het clandestien importeren van Kim Wildeposters. Haar leven bood ook voldoende stof: moslimfundamentalisme, oorlog, een bestaan als drugdealer en dakloze in Europa, een zelfmoordpoging, een mislukt huwelijk: Satrapi brengt het allemaal even sereen en eerlijk in woord en beeld.
Taaie tante
De timing kon ook moeilijk beter. Net voor Persepolis2 verminkte een groep Arabieren de skyline van New York. Een betere reclame voor haar strip over het leven in een fundamentalistische islamitische maatschappij had Satrapi zich niet kunnen wensen. Ook het hoofddoekendebat speelde haar in de kaart. Satrapi ontpopte zich bovendien als een perfecte brugauteur. Ze is trots op haar Iraanse afkomst, maar is niet mals voor de fundamentalisten. Aan de andere kant spaart ze ook de westerse bekrompenheid en falende buitenlandpolitiek niet.
Tot slot heeft Satrapi van bij het begin een voor stripauteurs ongewone sterrenstatus gecultiveerd. Het succes van Persepolis1 gaf haar zelfvertrouwen een enorme boost, en ze besloot zich niet zomaar te laten opvoeren, maar haar mediaverschijningen zelf te controleren – in de stripwereld du jamais vu. Ze speelde spelletjes met de interviewende journalisten en wilde alleen door haar persoonlijk goedgekeurde foto’s laten verschijnen. Bezoekers van Angoulême editie 2005 herinneren zich levendig haar prijsuitreiking. Als knappe jonge vrouw viel ze sowieso al op tussen het mannelijk auteursvolk, maar haar sierlijke en vooral korte jurkje en haar bedankspeech – ‘Ik bedank mezelf omdat ik dit boek heb gemaakt’ – maakten van haar een paradijsvogel tussen de grijze mussen. Qua glamourgehalte zit ze in de filmwereld alvast goed – naar verluidt moest ze in Cannes niet onderdoen voor de aanwezige actrices.
Door Gert Meesters
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier