Het glas van Casanova

Eerste zin Op een dinsdag in april rijd ik met de auto naar Hoek van Holland.

Weinig reizende schrijvers kunnen eraan weerstaan: in Lissabon even aan tafel gaan zitten bij een bronzen Pessoa, in Weimar de huispiano van Nietzsche strelen, in Veurne blijven stilstaan bij het hotel waar Rilke ooit sliep, je in de Amsterdamse Bar Americain een seconde Mulisch wanen. Ook Joris van Casteren, die van persoonlijk getinte reportages zijn handelsmerk heeft gemaakt, trekt op literaire bedevaart. Daarbij wordt hij soms vergezeld van zijn kleuterdochter, wat meteen voor de nodige problemen zorgt – mijlen door de Engelse regen fietsen omdat je per se een wandeling van Sebald wilt overdoen: geen makkie met een verkleumde dochter in de bakfiets.

Geen diepgravende essays over schrijverslevens bij Van Casteren. Het gaat hem om de ervaring, over wat nu nog overblijft van eens zo illustere auteurs. En dat is vaak weinig. Als er één ding opvalt in Het glas van Casanova, is het wel onze belabberde omgang met literair erfgoed. Het huis waar Orwell 1984 schreef, staat te verkommeren op een Brits eiland en het Oostends hotel waar Joseph Roth rondhing, is een matrassenwinkel geworden. Niet dat elke plek waar een schrijver ooit voet heeft gezet een heiligdom moet worden, maar een béétje zorg zou niet misstaan. Van Casteren doet dat alvast kundig – én grappig – op papier.

Het glas van Casanova ***

Joris van Casteren, Prometheus, 208 blz., ? 19,99.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content