,,Ik lig niet in de knoei met mezelf. Frustraties zijn me vreemd.” Ozark Henry alias Piet Goddaer is een onverbeterlijke positivo die met Birthmarks een zinderende, levenslustige soulplaat aflevert.Door Peter Van Dyck, Foto’s Guy Kokken
Door Peter Van Dyck – Foto Guy Kokken
Ozark Henry, Birthmarks, op 10 september uit bij Sony Music
Hoe kijk je nu terug op je debuut?
Goddaer: Ik vind die eerste plaat nog altijd heel goed. Misschien dat ik toen ook al een album à la Birthmarks had kunnen maken, alleen had ik toen niet de maturiteit om dat in te zien. Als je zo jong bent, wil je jezelf te fel bewijzen, zodat je soms de essentie uit het oog verliest. Maar ik besef dat ik die fase moést doorspartelen om te komen tot waar ik nu ben. Alle platen zijn momentopnamen. Het is fijn te merken dat je groeit. Op het tweede album This Last Warm Solitude hoor ik veel meer fouten dan op I’m Seeking Something That Has Already Found Me. Ik ben toen in een overgangsfase blijven steken. Pas nu zit ik terug op het goede spoor, zo lijkt het. Ik kreeg op This Last Warm Solitude twee waakhonden mee de studio in ( Roy Spong en Mark Phythian, de vaste helpers van Pixies-producer Gil Norton, pvd). Zij moesten mij bijstaan in de productie, maar in de praktijk kwam het erop neer dat ze mij controleerden. Toen had ik ook nog niet de mogelijkheden die ik nu heb om een plaat te maken. Er is op Birthmarks veel meer live ingespeeld, terwijl ik vroeger vooral met elektronica werkte. Vorige keer had ik achttien dagen om de plaat af te werken. Het nieuwe album had een langer opnameproces, gespreid over acht weken.
Wat betekent dat je deze keer over een forser budget kon beschikken?
Goddaer: Birthmarks heeft niet zozeer meer gekost, er is gewoon verstandiger omgesprongen met het geld. Ik werd op dat vlak veel beter begeleid door mijn platenfirma Sony. Vroeger zat ik soms een hele dag in een dure studio op de computer te werken. Door zoiets te vermijden, spaar je veel uit. Nee, het was geen uitzinnig dure productie.
Als een platenfirma veel in je investeert, wordt de commerciële druk opgedreven.
Goddaer: Ik heb echt rustig aan de plaat kunnen sleutelen. De opnamen zijn comfortabel verlopen. Als ik vond dat in een nummer zwarte stemmen pasten, dan kon dat. Op het einde van de rit stond alles op band zoals ik het in mijn hoofd had. Ik hield op voorhand rekening met de mogelijke middelen: gaan de strijkers écht zijn? Wordt het een kwartet of een octet? Komen er trombones bij en zwarte achtergrondstemmen? Ik had alles duidelijk uitgetekend en ben niet van dat plan afgeweken. De opnamen leken bijna een uitvoering van een klassieke partituur, ik vreesde bijna dat ik er weinig arbeidsvreugde aan zou beleven. Dat ik pas voldoening zou krijgen als het eindresultaat zou vastliggen. Toch voelde je elektriciteit in de studio. Het was bevredigend om te zien dat alle stukjes van de puzzel klopten, dat alle noten op de juiste plaats zaten. Mijn visie kwam steeds beter uit de verf: pure opwinding.
Als zoon van een klassiek componist is het uitschrijven van een strijkersarrangement voor jou een doodnormale zaak. Kan die achtergrond ook een last zijn?
Goddaer: Het is een last als je toelaat dat het je beperkt. Voor sommige mensen is een wetenschap een beperking, voor anderen niet. Je vraag is niet onterecht. Je merkt dat soms bij klassieke muzikanten: zij hebben de technische bagage, maar dragen oogkleppen. Eigenlijk zouden zij véél verder moeten kunnen gaan. Popmuzikanten die geen noten kunnen lezen, blijken vaak creatiever omdat ze geen benul hebben van regels.
Het valt me op dat je favoriete songschrijvers, mensen als Nick Drake en Tim Buckley, iets getourmenteerds hebben. Jouw nummers kunnen ook melancholisch zijn, maar nooit gitzwart.
Goddaer: Ik ben dan ook geen getourmenteerde ziel. Ik lig niet in de knoei met mezelf. Frustraties zijn me vreemd. Wat me aanspreekt in iemand als Nick Drake is de openheid. De totale afwezigheid van gêne. Hij legde alles bloot. Tot op het bot. Drake gaf alles aan zijn publiek: dat was zijn kracht. Bovendien maakte hij mooie muziek.
In de liedjes Word Up en Do You Love Me hoor ik iemand die haast té hard wil dat de mensen zeggen dat ze hem graag zien.
Goddaer: Wie wil dat niét horen? Dat is iets universeels, hé.
Is bij artiesten die drang naar liefde en aandacht niet groter? Waarom ga je anders op een podium staan?
Goddaer: Ik ga op een podium staan om mijn muziek te vertolken. Omdat ik hoop dat ik die met anderen kan delen. Als ik in dat opzet slaag, kan die muziek een eigen leven gaan leiden. De mensen moeten mij niet aanbidden, maar mijn werk. Muziek is ontastbaar en tijdloos. Dat zijn eigenschappen waaraan ik zelf nooit kan beantwoorden.
Je kreeg het voorbije jaar lof toegezwaaid door collega’s als Joost Zweegers van Novastar en Alex Callier van Hooverphonic. Doet dat deugd of had je liever hun commercieel succes gehad?
Goddaer: Het doet enorm deugd om door collega’s geapprecieerd te worden. Doordat ze succes hebben, zijn de mensen geneigd naar hen te luisteren. Joost Zweegers en Alex Callier maken bewuste keuzes en daar heb ik heel veel respect voor. Als ze hun stem gebruiken, staan ze ook stil bij het effect dat zoiets kan hebben. Zo’n compliment levert op die manier voor mij iets op. Zij hebben, door er op te wijzen dat ik in de marge goed bezig was, ervoor gezorgd dat de mensen mij niet vergeten zijn. Ik had die prikkels in die stille periode nodig. Daar ben ik hen dankbaar voor. Pas op, ik ben niet vies van succes. Maar dan graag op míjn voorwaarden, met míjn muziek.
Je hebt intussen je nevenproject Sunzoo Manley gelanceerd. Voedt dat op één of andere manier Ozark Henry?
Goddaer: Tuurlijk. Er is onmiskenbaar een verband. Iemand die aandachtig luistert naar de ondertoon die in Sunzoo Manley zit, ziet gelijkenissen met de instrumentale tracks van de vroege Ozark Henry. Sunzoo Manley vertegenwoordigt een deel van mij als muzikant dat ik niet kan aanspreken bij het afwerken van mijn Ozark Henry liedjes. Die twee kanten aan mijn muzikale persoonlijkheid mogen elkaar bevruchten, maar elkaar niet negatief beïnvloeden. Vroeger weefde ik die twee door elkaar. Dat kwam de nummers niet altijd ten goede. Door op een goeie soundscape te zingen, dring je die naar de achtergrond. Dat kan niet de bedoeling zijn. Het omgekeerde geldt ook: in een vocaal nummer mogen geen al te dwingende geluiden zitten. Ik vind wat ik nu doe, met een gescheiden Sunzoo Manley en Ozark Henry, veel zuiverder. Dankzij Sunzoo Manley ben ik op Birthmarks ook meer met live-muzikanten beginnen werken. Doordat ik in dat project samenspeelde met twee uitmuntende instrumentalisten, zag ik daar plots de enorme mogelijkheden van in. Door slechte ervaringen in het verleden had ik een tijdlang het vertrouwen in live-muzikanten verloren. Voor de nieuwe tournee ben ik van equipe veranderd. De partijen zijn veeleisender en ingewikkelder geworden. Ik verwachtte meer van de muzikanten en dus had ik er van een hoger niveau nodig.
Greep je indertijd enkel uit noodzaak naar de elektronica?
Goddaer: Het begon uit noodzaak, ja. Omdat ik alles alleen deed. De muzikanten met wie ik in die tijd werkte, waren ook gasten die zich thuis voelden in de technologie. Ze waren er zelfs afhankelijk van, het was een vicieuze cirkel. Ik denk dat ik er nu in slaag het beste van de twee werelden te gebruiken. Ik heb op Birthmarks nog aardig wat gitaarpartijen zélf ingespeeld, volgens de methode die ik door de jaren gewend ben geraakt. Ik sluit mijn gitaar vaak op mijn sampler aan. Zo creëer je aparte geluiden. Lange tijd heb ik instrumenten moeten nabootsen met de computer. Ik ben, door die bagage, bewuster met klank bezig. Door me erin te verdiepen, werd ik zelfs een beetje een freak. Als ik een speciale klankkleur of accent wil, kan ik makkelijk mijn toverdoos openen. Ik weet waarom ik specifiek dié vioolklank wil. De computer spreekt vooral mijn experimentele kant aan, die nu zijn ei in Sunzoo Manley kan leggen. Ik ben blij dat ik die uitlaatklep heb. Ik kan me voorstellen dat Ozark Henry fans van het eerste uur momenteel meer aansluiting vinden bij Sunzoo Manley.
Heb je geen behoefte aan een klankbord?
Goddaer: Nee, al is het misschien arrogant om dat te beweren. De enige feedback waarin ik geïnteresseerd ben, is: hoe komt een nummer bij de mensen over? Ik wil weten wat mensen van mijn muziek denken, wat nog niet inhoudt dat ik rekening zal houden met die mening. Dat komt omdat ik geen verkoper ben. Dat ík met mijn plaat kan leven, is het belangrijkste. Maar ik ben wel nieuwsgierig naar de reacties. Toen ik destijds This Last Warm Solitude aan mensen liet horen, vroeg ik bijvoorbeeld of ze er nog altijd Ozark Henry in herkenden. Omdat het toch plots een stuk vocaler was, zonder dat erin gerapt werd.
Uit This Is All I Have, een jazzy nummer dat me wat aan Chet Baker doet denken, blijkt dat je erop vooruit bent gegaan als zanger. Je klinkt heel breekbaar in die song.
Goddaer: Ik heb meer aandacht besteed aan mijn stem. Mijn zang is beter opgenomen, omdat ik me comfortabeler voelde. Als ik de plaat nu beluister, frappeert me dat. Waarom heb ik daar vroeger nooit zoveel aandacht aan geschonken? Ik zong mijn partijen vaak op het laatst in, de ene na de andere. Ik had vooral oog voor alles wat rónd mijn stem zat: het arrangement. Omdat het geraamte van de muziek nu vast lag, kon ik mij op de zang concentreren en mijn hoofd erbij houden.
I tattoo you, you tattoo me, zing je in Tattoo. Bedoel je daarmee dat de belangrijke mensen in je leven een stempel op je drukken?
Goddaer: Mensen die iets voor je betekend hebben, laten tatoeages op je achter. Tatoeages zijn mooi, maar maken tegelijk littekens. Intense ontmoetingen, zowel negatieve als positieve, vormen je als mens. Mijn conclusie is dat het leven, ondanks de tegenslagen, mooi is. Meer zelfs, die tegenslagen onderstrepen dat zelfs nog. In die optiek verschil ik van een Nick Drake, die zich aan zelfbeklag overgeeft. Dat nummer straalt warmte uit. Wat ik daarin zeg, vat mijn filosofie samen: je bent afhankelijk van wat op je afkomt. Dat maakt het leven net interessant.
Welke mensen hebben de meeste invloed op je gehad?
Goddaer: Zeker mijn ouders. Mijn vriendin Sabine. Mijn broer ook. Verder enkele mensen uit het muziekmilieu, zoals Jan Theys van het label Double T. Ik ben blij dat ik mijn puberale koppigheid kwijt ben. Als iemand in een bepaalde richting wees, keek ik uit tegendraadsheid de andere kant op. Jan kon zich heel goed uitdrukken als hij commentaar gaf op mijn muziek. Dan zei hij bijvoorbeeld dat hij bij een nummer een beeld van een dorpsfanfare kreeg, terwijl ik er een kamerorkest in zag. Dat vertelde hij zonder erop te drukken dat ik het anders moest aanpakken. Niettemin miste die feedback zijn effect niet. Mijn vader had dat ook. ‘Dat is toch een vrij koud nummer‘, zei hij dan over een song waarvan ik dacht dat het net heel emotioneel was. Jan en hij pushten mij niet in een richting, maar maakten wel dat ik mij vragen begon te stellen. Waarom komt zo’n nummer anders over dan dat ik bedoelde? Een specifieke sturing heb ik nooit gehad, omdat ik daar ook niet ontvankelijk voor was. Door simpelweg hun reflectie te geven op mijn muziek, hielpen mensen mij vooruit.
Curriculum vitae
Nu lijkt het wat onwaarschijnlijk, maar Piet Goddaer begon zijn muzikale carrière als rapper bij Word, een groep die als enige wapenfeit de song Henry Men-She op de cd van Debuutrock ’95 kon voorleggen. Met het Ozark Henry debuut I’m Seeking Something That Has Already Found Me zocht hij in ’96 een totaal ander universum op. Je vond er nog wel sporen van hiphop op terug, maar ook echo’s uit jazz, funk, reggae, new wave, minimalistische muziek, techno, pop en rock. De triphop-achtige cd weerspiegelde de brede smaak die Piet van thuis had meegekregen van vader Norbert Goddaer, een klassiek componist en jazzliefhebber, die hem uitlegde dat Frank Zappa veel van Stravinsky had afgekeken en zoonlief liet proeven van Dave Brubeck, Santana én Stevie Wonder. Niemand minder dan David Bowie riep I’m Seeking Something That Has Already Found Me uit tot het debuut van het jaar (de bewondering is blijkbaar wederzijds, want enkele jaren geleden coverde Goddaer Bowie’s Suffragette City voor het Glittering 2000-project).
In de zomer van ’97 had Ozark Henry net een volgende plaat ingeblikt, toen na een lovende kritiek op de eerste cd in het gezaghebbende blad Les Inrockuptibles de promotiemachine in Frankrijk op gang getrokken werd. Terug thuis van de tournee, kon Goddaer zich niet meer vinden in de opnames van de voorbije zomer, zodat hij alle nummers – op één na: Summer Junkie – in de prullenmand gooide. Niettemin zag vrij snel This Last Warm Solitude het licht, een plaat die net als het debuut in ‘solitude’ werd voorbereid, met enkel drummer en programmeur Filip Tanghe als helpende hand. Omdat Goddaer bekend werd om zijn bijna bombastische orkestraties, en gezien zijn klassieke scholing, kreeg hij intussen van Arid, Green Lizard en Lunascape opdrachten binnen voor het arrangeren van strijkers.
Op de single If This Is Love van Latchak, het dance-project van Richard 23 (Front 242) liet Goddaer als gastzanger voor het eerst zijn pseudoniem Sunzoo Manley opduiken. Onder die naam maakte hij later de volwaardige cd To All Our Escapes, geassisteerd door Frank Deruytter (saxofonist en klarinetspeler bij onder andere El Tattoo Del Tigre), en Stéphane Galland (drummer bij Aka Moon). Sunzoo Manley werd zo de experimentele zijpoot van Ozark Henry, zich focussend op in jazz gemarineerde en met breakbeats gelardeerde muziek.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier