Andres Serrano is géén salonkunstenaar. Sinds de jaren tachtig fotografeert de voormalige drugsverslaafde alles waar anderen voor terugdeinzen: leden van de Ku Klux Klan, doden in lijkenhuizen en drollen in diverse tinten en nuances. De inmiddels grijzende latino uit New York behoort al jaren tot de top, al zouden we hem niet bij het establishment durven te rekenen. ‘Sommige mensen met een rechtse agenda aanvaarden nog steeds niet wat ik doe.’

Andres Serrano overziet de Brusselse galerie waar even later zijn tentoonstelling zal beginnen. Om de zware lijsten met foto’s op te hangen, worden de boormachines bovengehaald. Te luid voor een gesprek. We trekken naar Café Belga in het Flageygebouw, maar onderweg blikt Serrano gretig naar de bruine kroegen. Bij een bedompte shoarmashop houdt hij halt: ‘Zouden ze hier thee serveren?’ Na een sombere blik op het elegante Flageygebouw kiest hij voor een stek in een doordeweeks etablissement. Bepaald geen luxe, maar het is er stil en als we onze koffie zelf de trap op dragen is de hele verdieping van ons.

Serrano (61) oogt vitaal: jong – leeftijdloos – en een tikje ruig. Hij toont zich welbespraakt en meegaander dan zijn werk laat vermoeden. Een van zijn eerste foto’s betrof een runderkop, later volgden nog een opgeknoopte hond en een in goudgele urine badend Christusbeeldje. Voor zijn reeks The Morgue kreeg hij begin jaren negentig toestemming om pas gestorven New Yorkers te fotograferen, onder de voorwaarde dat ze onherkenbaar zouden blijven, en in 2008 schokte hij de goegemeente met manshoge close-ups van stront. En nu staat hij er weer met wat altijd zijn eerste liefde is gebleven: heiligen en duivels, zij het verborgen in het duister.

Twintig jaar geleden fotografeerde je doden in een lijkenhuis in New York. Is angst een vaste waarde voor je?

ANDRES SERRANO: Zeker, angst kan fascinerend zijn. Wat ons angst aanjaagt, spreekt ook tot de verbeelding. Heimelijk vinden we het fantastisch om bang te zijn. Dan voelen we dat we leven.

Voel je zelf geen walging als je met pakweg bloed aan de slag gaat?

SERRANO: Nee, ik kan klinisch en afstandelijk te werk gaan, zoals een dokter. Als ik foto’s maak in het lijkenhuis, doe ik dat met de ingesteldheid van een wetenschapper. Ik kan moeiteloos werken met bloed, stront en zelfs mensen van de Ku Klux Klan, ook al hebben ze de pest aan niggers en queers. Ik zie mezelf als een onderzoeker, die iets in detail kan bekijken zonder afkeer of angst.

In het lijkenhuis lagen ook kinderen en mensen die zelfmoord hadden gepleegd. Kon je nog slapen ’s nachts?

SERRANO: Ik dacht dat het me weinig deed, maar achteraf gezien heeft het me mijn relatie gekost. Ik was niet in staat angst of andere gevoelens te ventileren terwijl ik met het project aan de slag was. Ik wilde objectief blijven en mijn werk niet besmetten met mijn emoties. Zonder het te beseffen reageerde ik die negatieve gevoelens af op mijn vriendin.

Hoe kwam je uiteindelijk op het idee om drollen te fotograferen?

SERRANO: Ik kreeg ooit de vraag of er iets was dat ik niet zou fotograferen. Stront heb ik altijd vies en afstotelijk gevonden, dus daar haakte ik af. Maar het zette me wel aan het denken. Ik kies graag onderwerpen die iets teweegbrengen, en daarvoor waren fecaliën erg geschikt. Bovendien had niemand het goedje ooit benaderd zoals ik van plan was. Oké, Piero Manzoni had in de jaren zestig zogezegd zijn eigen drollen in blikjes gedaan, maar niemand had ooit aan close-upfoto’s gedacht. Daarom besloot ik om stront als mijn domein te claimen, ook omdat de taal me beviel. In het Engels wordt het woord shit te pas en te onpas gebruikt: alles is shit. Dat nam ik mee. Ik maakte foto’s van good shit, bad shit en bullshit, dat was dan stront van een stier. Er was ook scary shit, funny shit en freudian shit, gekregen van mijn freudiaanse therapeut. Ik fotografeerde zelfs holy shit: de drol van een priester.

De Belgische kunstenaar Wim Delvoye deed een tiental jaar geleden ook iets met stront: hij maakte een machine die echte menselijke uitwerpselen produceerde.

SERRANO: Interessant, dat wist ik niet. Deed hij dat met een machine? Ik dacht dat je net een menselijk lichaam nodig had om authentieke stront te maken?

Niet per se, maar het ging wel om een complexe reproductie van het menselijke spijsverteringsstelsel. En stinken deed het ook.

SERRANO: Op de vernissage van de Shit-series zwoeren veel mensen dat het in de galerie naar stront stonk. Misschien roken ze de nieuwe lijsten die rond de foto’s zaten. Ze waren in geen geval van hun idee af te brengen. Wellicht was het een psychologische aangelegenheid, en vonden ze de beelden zo indringend dat ze ze ook konden ruiken.

Over freudiaanse stront gesproken: is therapie nuttig voor een kunstenaar?

SERRANO: Zeker, een therapeut kan een steun zijn, een vriend zelfs. De therapie die ik heb gehad, gaat om het aanvaarden van jezelf. Doordat je je blootgeeft tegenover jezelf en iemand anders, leer je jezelf te aanvaarden.

Kan het ook door kunst?

SERRANO: Het kan door kunst, maar ook door waanzin.

Waanzin?

SERRANO: Waanzin kan je helpen jezelf te accepteren. Toen ik kind was, had mijn moeder soms zware psychotische aanvallen. Van de ene op de andere dag kon ze veranderen, maar ik leerde de signalen van schizofrenie snel te herkennen. Soms zei ze plots iets vreemds en gleed ze in een psychose die pakweg twee weken duurde. Na zo’n episode keerde ze naar huis terug en was ze weer normaal, alsof ze zichzelf opnieuw gevonden had. Als kind wilde ik weten waarom ze die tunnel in ging en me verliet. Uiteindelijk kwam ik erachter dat haar waanzin een manier was om te ontsnappen. Ik wilde dat ik hetzelfde kon, maar helaas.

Ik neem aan dat dat volstond om van een ongelukkige jeugd te spreken?

SERRANO: Ja, al kon ik indertijd niet klagen omdat ik niet kon vergelijken. Je hebt maar één jeugd en nauwelijks referentiemateriaal. Maar naast de psychoses van mijn moeder en naast het feit dat mijn vader ons in de steek liet toen ik amper kon lopen, had ik een relatief normale jeugd . (Ironisch) Als je even wegdenkt dat ik ook een schoolverlater en een drugsverslaafde was.

Dat klinkt als een bordvol voor een jongen zonder vader.

SERRANO: Ik begon drugs te gebruiken toen ik zestien was. Aanvankelijk rookte ik wiet, maar al snel kocht ik acid, een soort lsd, bij de kids uit de buurt. Het was in die tijd normaal om van softdrugs of hippiedrugs naar hardere drugs te gaan.

Hoe ben je er dan van afgeraakt?

SERRANO: Op mijn achtentwintigste was ik verslaafd aan methadon, de laatste en zwaarste drug om van af te kicken. Ik voelde een innerlijke klok: ‘Als je op je dertigste nog verslaafd bent, kun je het wel vergeten. Dan word je nooit kunstenaar.’ Artiest worden was mijn ultieme droom, meer nog: het was mijn roeping. Ik besloot dat het tijd werd om het roer om te gooien en dat lukte wonderwel. Ik slaagde omdat ik geloofde dat kunstenaar worden mijn lot was. Ik geloof sterk in het lot van mensen. Toen ik als drugsverslaafde tussen andere junks zat dacht ik steeds: ‘I’m here with you, but I’m not like you.’ In die tien lange jaren voelde ik dat ik niet was zoals de anderen, ook al leefde ik in die wereld en maakte ik er deel van uit. Een dergelijk gevoel van vervreemding heb ik altijd gehad. Ook nu nog lijkt het alsof ik een ander pad moet volgen en dat ik eigenlijk bestemd ben voor iets anders dan de gegeven situatie.

Is een gevoel van vervreemding iets dat wel meer kunstenaars ervaren?

SERRANO: Sommige kunstenaars leven inderdaad in twee werelden. Mensen zien hen bezig en besluiten dat ze vreemde dingen doen of onredelijk veel geluk hebben. Maar in werkelijkheid opereren ze op een ander niveau. Soms valt het niet mee om kunstenaars te begrijpen. Dat hoeft ook niet altijd, je kunt je ook afvragen hoe ze zo geworden zijn.

Zijn ze anders dan de andere mensen?

SERRANO: Soms zijn kunstenaars ‘ a different kind of people’. Ze hebben obsessies, demonen en psychoses waarmee ze moeten omgaan en die hen ook vervullen. Met wat geluk krijgen ze aan het einde van de rit applaus.

Bestaat dat: een kunstenaar zonder demonen?

SERRANO: Ik weet zeker dat de grootste successen geboekt zijn door mensen die zich mislukkelingen voelden. Ik ben zonder enige twijfel een van hen.

Succes is een kwestie van compensatie?

SERRANO: Ik vrees van wel. Succes heeft een keerzijde: een gevoel van onzekerheid en angst om te falen. Je blijft vrezen waardeloos te blijken. Je moet voortdurend bewijzen dat je beter bent dan de anderen.

Je hebt in je carrière heel wat soorten mensen voor de lens gehad: daklozen, leden van de Ku Klux Klan, sadomasochisten en nog wat.

SERRANO:Yeah, ik maak geen onderscheid tussen goed en kwaad. Ik werkte met mensen die ik op straat vond, mensen uit subculturen, maar ook mensen die juist heel rijk waren. Arm, rijk, levend, dood: voor mij maakt het weinig uit. De mens in al zijn hoedanigheden is wat me het meest fascineert.

Recent keerde je terug naar religieuze thema’s. De figuren in je laatste foto’s zijn verscholen in het donker. Stelt die beestenkop in tegenlicht de duivel voor?

SERRANO: De beestenkop of ‘El Gran Cabron’ verwijst naar een werk van de Spaanse schilder Goya. Aan het einde van zijn leven vatte Goya belangstelling op voor de wezens van de nacht en de onderwereld. Een van die wezens was El Gran Cabron, een man met een bokkenkop aan het hoofd van een stel lelijke creaturen. De titel refereert aan de duivel, maar betekent letterlijk ‘The Great Fucker’. El Gran Cabron is een schaduwfiguur, iemand die in staat is angst te creëren voor het slechte, voor de duivel, voor het onbekende. Het fundament van mijn huidige werk is geen angst, maar wel het idee dat waarheid en schoonheid soms in het donker verborgen liggen.

ANDRES SERRANO.

SACRAMENTUM: SACRED SHADOWS

Nog tot 5/5, Galerie Nathalie Obadia, in Brussel.

DOOR ELS FIERS

ANDRES SERRANO

‘DE GROOTSTE SUCCESSEN ZIJN GEBOEKT DOOR MENSEN DIE ZICH MISLUKKELINGEN VOELEN.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content