Een goed optreden is nu niet meteen een zeldzaam gebeuren in dit land. We zijn gezegend met een paar goeie zalen, organisatoren met een fijne neus en veel landgenoten die houden van muziek. Maar een optreden dat zich door alle grenzen van goed of kwaad scheurt, een band die je op krap anderhalf uur in een andere dimensie duwt, voorbij wat voor hype ook… Dat is iets anders, vrienden en vriendinnen, dat is magie, verheven boven elke vorm van hekserij, dat vormt een ritueel dat zich diep in je pleziercentrum brandt.
Dus: o geheugen, spreek! Ik weet nog wie en ik weet nog waar ik iets dergelijks heb gezien, maar wanneer? Mijn geheugen lacht me in mijn gezicht uit, maar een vriendelijke medewerkster van de mensen die ooit dit optreden organiseerden, helpt me. De datum: 29 maart 1992. De zaal: Democrazy, Gent. De groep: Caspar Brötzmann Massaker (met in het voorprogamma: Edward Barton uit Groot-Brittannië en King Missile uit de Verenigde Staten).
In die tijd was ik omgeven door vrienden met Smaak. Ik liet me meestal gewoon meevoeren naar de muzikale lekkernijen die ze op het weekendmenu toverden. Allicht had ik al iets over die man uit Berlijn, die Caspar Brötzmann, gehoord. Ik wist in ieder geval dat hij de zoon was van Peter Brötzmann, de legendarische freejazzmuzikant die in 1968 samen met een paar maten (waaronder pianist Fred van Hove) een complete geluidsguerrilla had uitgebracht, getiteld: Machine Gun. Op de hoesfoto’s zie je mannen met baarden, druk in gesprek in het Antwerpse café de Muze. Met de vader was ik mee. Meer nog: ik had gewoon schrik van die Machine Gun-plaat. Zo intens… Van de zoon wist ik alleen maar dat hij ‘iets’ met een gitaar deed, begeleid door drum en basgitaar. Nee, er waren geen voorbeschouwingen in wat voor krant of tijdschrift ook. Internet? Forget about it… Een stap in het duister dus, aangemoedigd door de vrienden met Smaak die geen woord repten en met een raadselachtige glimlach naast mij in het duister stonden te wachten, met een klauw vol bier in plastic.
Ik pijnig mijn geheugen over het voorprogramma King Missile. Niks. Weg. Edward Barton herinner ik me wel. Ook een man met een baard, een excentrieke Brit, die gewapend met een gitaar knullige liedjes zong die laveerden tussen weirde lol en onbehagen. De toon was gezet. Dit zou een avond worden van het Onverwachte. Jaja, zo dachten we toen. Een muur van gitaarversterkers stond al klaar. Een van de vrienden met Smaak keerde terug van het urinoir: ‘Net gehoord dat die Brötzmann backstage één fles vodka heeft leeggedronken en één fles spuitwater.’ Gegrinnik. En ineens stapt een man op het vrij scherp verlichte, lage podium. Gekleed in heilig zwart, zijn al even ravenzwart haar naar achteren gedwongen met brillantine of brylcream.
Negenentwintig moet hij toen geweest zijn. Hij stond daar als een Spaanse torero, een en al elegantie. Geen enkele blik naar het publiek dat overigens vergat te roepen bij zijn indrukwekkende verschijning. Een schim kroop achter een drumstel, een ander gordde een basgitaar om. Der Caspar schakelde zijn versterkers in. Zonder dat hij nog maar een noot had gespeeld wist je dat dit Luid ging worden. Je voelde letterlijk de sonische wind uit die versterkers komen, iets wat ik ervoor of nadien nimmer heb gevoeld. En nee, ik was niet stoned die avond. Sonische wind. Mijn hartslag ging naar omhoog, ongewild, ik werd een kind dat de pointe van een griezelig sprookje afwachtte.
Een klik: Brötzmann plugde zijn gitaar in. Het driemanschap stond klaar. Brötzmann begon ietwat achteloos te pulken aan de ophanging van zijn snaren, helemaal bovenaan zijn gitaar. Het klonk als zilveren belletjes op elektrische stroom. Na een tijdje kickten de drums en de bas in. Luid, als een bende indianen uit een film van John Ford die van de heuvels donderden richting publiek. Daarna weer stilte, weer gevolgd door geklingel van opgehangen snaren. Der Caspar murmelde een tekst in Duits. Ik verstond: ‘heiss’, ‘laut’, ‘Ich bin auf den Weg’… En dan, met een gebaar dat ik nog steeds voor me zie, draaide hij met de muis van zijn rechterhand, de volumeknop van zijn gitaar waaaaayyyy open…
De geluidsgolf die dat teweegbracht; trof me midscheeps, vergat mijn oren; maar ging meteen naar mijn beenderen, alsof je onder een scanner van noise was terechtgekomen. Het leek wel alsof die gitaar en die versterkers geen klassieke akkoorden behoefden. Dit was iets anders. Dit was een gitaar opnieuw uitgevonden, puur op volume, puur op geluidswind. In zijn nauwe broek met wijde pijpen stond Brötzmann voor onze ogen te versmelten als een stierenvechter met zijn stier. Hij leek te dansen met de doffe feedback en de diepe basdreunen die uit de muren kwamen, als een Jimi Hendrix zonder blues, zonder melodie, zonder funk maar niettemin genadeloos.
Dit kwam recht uit een ritueel in een diep sonisch woud, met drie druïden als portalen naar de hel. Schwarze Folklore heette deze song, voor zover je dat woord nog kunt gebruiken. Het werd nog intenser. Samenzang. Ik hoorde iets met ‘Zeit’. Maar toen begon de paniek bij mij op te komen, als bij het nemen van een drug waarvan je niet gecheckt heb wat je mag verwachten. Ik keek om me heen. Vrienden met of zonder Smaak, niemand van hen tastte naar zijn of haar oren. Ik zag starre blikken, soms wijd open ogen. Na drie nummers moest ik plassen, maar eigenlijk wilde ik gewoon even weg, mijn brein zoeken. Aan het urinoir had ik moeite om mijn straal te richten. De muren daverden. Ik moést terug naar binnen. In de zaal zag ik mensen luid roepen of een poging doen tot. Mijn paniek ging eindelijk liggen als een kat in een mand. Ik gaf me over, totaal. ‘Round and around’ hoorde ik de drie op het podium roepen. Het geluid van de gitaar splitste zich op en kronkelde zich vervolgens als twee zwarte slangen rond eenieders ruggengraat.
Ik zag tranen lopen over de wangen van een beduusd meisje met een newwavekapsel.
Ik zag niemand aan de toog staan.
Ik zag de jongens achter de tapkranen staren.
Ik ging dichter staan, zo dicht mogelijk bij die torero.
Ik sloot mijn ogen en in een langzame beweging kwam mijn lijf los en werd ik zelf een geluidsgolf. Toen dacht ik: ik ben aan het einde van de wereld van de rock-‘n-roll. Hier-achter heerst er enkel een duistere zee, waar geen zeeman zich wil op wagen.
Dat denk ik nu nog, achttien jaar later.
De dag daarop piepten mijn oren niet en was ik niet doof.
Getransformeerd; ja, dat wel.
In wat?
Woorden schieten tekort. Focus
‘Een schim kroop achter een drumstel, een ander gordde een basgitaar om. Caspar Brötzmann schakelde zijn versterkers in. Zonder dat hij nog maar een noot had gespeeld wist je dat dit Luid ging worden.’
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier