België heeft dan wel een filmarchief waaropde rest van de wereld razend jaloers is,het vaderlandse instituut kon na zeventig jaar wel een opknapbeurt gebruiken. Het bleef niet bij een reeks nieuwe zitjes en een likje verf:na een complete tabula rasa stapt het Koninklijk Belgisch Filmarchief op 31 januari als Cinematek de 21e eeuw in. Gabrielle Claes, die al veertig jaar voor deze instelling werkt, waarvan twintig als conservator, treedt uitzonderlijk uit de schaduw.

Eind deze maand vindt het Koninklijk Belgisch Filmarchief zichzelf opnieuw uit, en dat onder de naam Cinematek. Enkel het adres is hetzelfde gebleven: Baron Hortastraat nr. 9. Victor Horta speelt een merkwaardige en – o heiligschennis – niet altijd even heldhaftige rol in deze vernieuwingsoperatie die lang op zijn happy end heeft moeten wachten. Het comfort van het filmmuseum liet al een tijdje te wensen over, maar de zaak kwam pas in een stroomversnelling met de renovatie van het Paleis voor Schone Kunsten. Onder leiding van architecte en bouwmeester Barbara Van der Wee wordt de cultuurtempel hersteld naar de plannen van Victor Horta, en bleek er voor het oude filmmuseum geen plaats meer. Tijdens de graafwerken voor de aanleg van nieuwe projectiezalen onder het oude museum liet een meedogenloze bouwwet zich gelden: in Brussel weet je wanneer je begint te graven, maar niet wanneer je eindigt. Onder de scheidingsmuur van het naburige Hotel Errera stootten de arbeiders op de geklasseerde oude stadsomwalling, zodat de Koninklijke Commissie Monumenten & Landschappen de werken nauwlettend in het oog hield. Archeologische schatten vond men niet, wel zware structuren van metselwerk en beton. Bleek dat Horta’s mannen net op die plek hun werfafval hadden gedumpt. De heropening van het Filmarchief liep zo meer dan een jaar vertraging op.

Proficiat met de geboorte van deCinematek! Moeten we voor het feestgedruis ook een minuut stilte vragen voor het heengaan van het oude filmmuseum?

Gabrielle Claes: Dat mag zeker. Een stuk geschiedenis is verdwenen: van het oude filmmuseum blijft niets over. Ik schaam me diep, want ik heb het werk van de modernistische architect Constantin Brodzki en de inrichting van Corneille Hannoset laten vernietigen. Ik verberg niet dat ik het daar erg moeilijk mee heb gehad.

Op een van de vergaderingen met het PSK klopte Laurent Busine, raadgever plastische kunst, op tafel en zei: ‘ Victor, tu cries trop fort. ‘ Dat was een grappige en correcte opmerking. Horta restaureren is prima, maar beantwoordt het wel altijd aan de noden van vandaag?

In de jaren 60 kreeg mijn illustere voorganger Jacques Ledoux de toestemming om in de ongebruikte Zaal voor Sierkunsten een filmmuseum te bouwen. Het resultaat was een modernistische zwarte doos, die nu om Horta’s architectuur te herstellen weer werd weggehaald. Ik kan moeilijk beweren dat het de moeite niet loont Horta te restaureren, maar Brodzki en Hannoset zijn daar wel het slachtoffer van. Dat zal me verweten worden. Ik kan alleen maar hopen dat de nieuwe Cinematek de verwachtingen inlost.

Onze zalen moesten opgefrist worden, maar helemaal van nul beginnen wilden we niet. Alleen hadden we geen andere keuze. Het alternatief was het Paleis voor Schone Kunsten verlaten en dat had het filmmuseum evenmin gered.

Uiteindelijk is het wel een tabularasa geworden, en niet alleen architecturaal.

Claes: De toeschouwer is de grote winnaar. Het comfort is enorm gestegen: meer ruimte, betere zetels, betere zichtbaarheid, veel grotere schermen, de nieuwste projectieapparatuur en een digitale uitrusting. Maar bij het renoveren zijn we ons ook andere vragen beginnen te stellen.

Het Filmarchief bestaat zeventig jaar, het museum vijfenveertig. Twintig jaar geleden hadden we nog een monopolie als de enigen die zich om de filmgeschiedenis bekommerden. Cinefielen uit Luik of Gent raakten ontroerd omdat ze bij ons eindelijk die ene film konden zien waarnaar ze al tien jaar uitkeken. Ik heb de glorietijd nog gekend dat de mensen stonden aan te schuiven om binnen te mogen. Begin jaren 80 zaten we elke dag vol. Dat is nu niet meer het geval.

Mogen we er eigenlijk wel van uitgaan dat mensen braaf naar onze retrospectieven blijven komen als ze een heleboel klassiekers thuis op dvd kunnen bekijken? En dan nog in een mooi verzorgde uitgave met aantrekkelijke extra’s. Sommige mensen blijven gehecht aan de collectieve ervaring en aan een groot scherm, en er zullen ook altijd films blijven die slecht toegankelijk zijn. Het was wikken en wegen. De conclusie was dat onze filmcollectie onze grootste troef is. We vergeten dat te benadrukken, maar tachtig procent van de films die we vertonen, komt uit onze eigen kelder – dat kunnen er niet veel zeggen. Die filmschat moeten we ontsluiten. De speelfilms kunnen vertoond worden, maar de collectie bestaat ook uit veel non-fictie. We hebben unieke archiefbeelden uit de tijd dat de televisie nog niet oppermachtig was. Die collectie maken we nu al enkele jaren toegankelijk via dvd’s. Aanvankelijk vroeg ik me af of er wel een publiek voor zou zijn, maar dvd’s over Expo 58 of over de landbouw werden erg enthousiast onthaald.

Brussel krijgt het grootste respect van buitenlandse filmarchieven, maar is het in eigen land wel voldoende geweten hoe belangrijk de collectie is?

Claes: Louis Tobback was mijn eerste voogdijminister. In zijn karakteristieke kordate stijl zei hij: ‘Mevrouw Claes, werk aan de uitstraling van uw instelling! Als ik morgen De Munt sluit, staat de volledige ministerraad op stelten. Sluit ik het Filmarchief, dan kijkt niemand op.’ Niet prettig om te horen, maar wel waar. Het publiek daagde altijd op en het was een strategische fout van Jacques Ledoux en mezelf om niet na te denken over de dag dat dat niet meer zo zou zijn. We hadden geen communicatiebeleid, laat staan een persverantwoordelijke. Erger nog: we vroegen geld voor onze programmafolder. Welke instelling doet dat nu?

In 2001 gingen we door een zeer zware crisis. Gelukkig konden we op heel veel steun rekenen. De Belgische regisseurs roerden zich: van de Dardennes tot Jan Verheyen. Martin Scorsese sprong voor ons in de bres. Catherine Deneuve, toen Unesco-ambassadrice voor patrimonium, uitte in een brief spontaan haar bezorgdheid. Dat maakte veel indruk op premier Guy Verhofstadt: onze werkingsmiddelen stegen met 70 procent. Ik heb toen een belangrijke les geleerd: het Filmarchief was in de problemen geraakt omdat we niet bekend genoeg waren. We werden vergeten en dat mag nooit meer gebeuren. We zijn nu beter zichtbaar en hebben onze actieradius uitgebreid: gasten uitnodigen, speciale vertoningen in de grote zaal van Bozar, dvd’s uitgeven en een programmatie in Flagey. Telkens opnieuw de aandacht trekken met steeds grotere evenementen is eenpolitiek die ook mij een beetje op dezenuwen werkt, maar we moeten er voor een stuk in meegaan.

Cinematek krijgt een nieuwe huisstijl. Zelfs de geplooide programmafolder, die al sinds 1962 meegaat, verdwijnt. Mijn hart brak toen ik de knoop doorhakte, maar we moeten beter communiceren. We moeten het publiek beter uitleggen waarom we welke films tonen, wat hun plaats in de filmgeschiedenis is of waarom we het werk van een regisseur in de kijker plaatsen. Zelfs een figuur als John Ford staat niet meer garant voor een uitverkochte zaal. Daar moet een woordje uitleg en een foto bij. Alleen zo kunnen we een nieuw publiek vinden. We mogen niet op de oude Filmarchiefratten blijven rekenen.

Van onze nationale productie moeten we het niet hebben, maar Brussel besteedde al vrij vroeg veel aandacht aan conservatie. Is de unieke film-collectie daaraan te danken?

Claes: Een goede vraag. De eerste filmarchieven werkten enthousiast samen, maar in de jaren 40 en 50 beseften ze niet hoe moeilijk het is om een film goed te bewaren. Ze waren al héél blij als ze een film konden redden. Met de overgang van korte naar lange en van stomme naar gesproken film was er immers enorm veel verloren gegaan. Bovendien lieten de Amerikaanse studio’s de kopijen door een deurwaarder vernietigen om te voorkomen dat een Belgische verdeler na afloop van het contract de film nog zou vertonen. Het zilver en de cellulose werden hergebruikt. Soms stalen filmarchieven kopijen of haalden ze verknipte films van tussen het vuilnis.

Vertonen was volgens Henri Langlois, oprichter van de Cinémathèque Française het belangrijkst: Alleen zo kon het publiek de schatten van de film-geschiedenis leren kennen. Ernest Lindgren van het National Film Ar-chive in Engeland dacht daar helemaal anders over. Hij vond dat films bovenal bewaard moesten worden omdat vertoningen de kopij schaden. Jacques Ledoux, het genie dat het Belgische Filmarchief op de wereldkaart zette, vond de middenweg. We organiseerden filmvertoningen, maar hadden in 1949 ook de eerste opslagruimte voor nitraatfilms in heel Europa. De collectie van de Cinémathèque Française is in verschillende branden verloren gegaan. Ledoux wist dat bewaren geen sinecure was en verdiepte zich in het wetenschappelijke onderzoek.

Van de nationale productie moeten we het inderdaad niet hebben. Wel zijn hier altijd films uit de hele wereld vertoond: uit andere Europese landen, maar ook uit Amerika en Japan. Als tweetalig land waren we bovendien beschermd tegen het dubben. In de jaren 50 kwamen Parijse cinefielen in het zog van Truffaut, Resnais en Tavernier naar Brussel om bij ons of in de wijkcinema’s de originele versie van B-films, westerns en films noirs te zien. Truffaut is hier vaak geweest toen hij zijn boek over Hitchcock schreef.

Sinds 1982 vertonen we trouwens dagelijks een stomme film. Ledoux was verliefd geworden op de stomme film en wilde die herwaarderen – de aanzet om die intensief te verzamelen.

Het Filmarchief heeft veel aan Ledoux te danken. Wegens zijn Joodse afkomst dook hij tijdens de Tweede Wereldoorlog onder in de abdij van Maredsous. Daar zou hij een kopie van ‘Nanook’, de wereldberoemde documentaire van Robert Flaherty, gevonden hebben, waarmee hij zich na de bevrijding bij het Filmarchief aanmeldde. Wat voor iemand was hij?

Claes: Dat van die kopie is geen legende. Wij zijn geen ambtenaren, maar we hebben ons wel een paar van hun methodes eigen gemaakt. In het oude register ‘ Collection de la Cinémathèque‘ staat genoteerd dat Ledoux Nanook geschonken heeft. Wie voor ons wil komen werken, moet niet alleen bijna gratis werken. Je wordt pas aanvaard als je de collectie verrijkt! (Lacht)

Eind 1968 ben ik bij het Filmarchief begonnen, 22 en pas afgestudeerd in de Romaanse filologie. Ik wist maar één ding zeker: het onderwijs wilde ik niet in. Werkloosheid bestond niet. Ik ging vaak naar het Filmarchief en zag er een jobadvertentie voor kassajuf. Dat leek me wel wat – ik stond er niet bij stil dat je dan helemaal geen films kunt bekijken. Ledoux had de gewoonte om sollicitanten aan testen te onderwerpen. Ik was gezakt op cijfers. ‘Maar meiske toch, ge kunt niet rekenen’, zei hij. Ik mocht in de bibliotheek beginnen. De eerste maanden moest ik alleen maar de filmpagina’s van DeNieuwe Gids uitknippen. Later mocht ik de programmatie verzorgen – uiteraard onder zijn leiding. Het liefst had hij alles zelf gedaan. Hij was ongelofelijk veeleisend en zeer moeilijk in de omgang. Het was gewoon nooit goed genoeg. Maar bon, de man had humor en charme, en objectief bekeken wist hij het ook meestal beter.

Ledoux was conservator van 1948 tot aan zijn dood in 1988. Hoe moeilijk was het om een legende op te volgen?

Claes: Ik schrok ervan hoe weinig ik over het Filmarchief wist. Ledoux was een zeer geheimzinnig figuur. Hij gaf zelden of nooit interviews en vertelde ook ons haast niets over zichzelf. De eerste generatie filmarchivarissen was een beetje paranoïde. Films raakten soms op dubieuze wijze in de collectie en ze bazuinden liever niet rond wat ze zoal in hun bezit hadden; het risico bestond dat de kopie werd opgeëist. Dat is geen denkbeeldig probleem. Onlangs kregen we het nog aan de stok met een Japanner die beweerde de rechten te bezitten op een film van Yasujiro Ozu die wij hadden vertoond. De problematiek van de auteursrechten kan veel filmarchieven nog voor problemen stellen. Maar ik dwaal af.

Geloof het of niet, maar hoewel ik al twintig jaar voor het Filmarchief werkte, kende ik onze opslagruimte niet, noch ons laboratorium. Ledoux wilde niet dat ik op die plekken kwam. Toen ik conservator werd, wist ik amper wat ze daar uitvoerden. Gelukkig kreeg ik alle steun van Marianne Winderickx, collectieverantwoordelijke, en Noël Desmet, laboverantwoordelijke. Ik heb nog steeds de technische vaardigheden niet om een film te restaureren, maar weet intussen wel meer over het hoe, wat en waarom. Ik heb de eerste maanden alles gelezen wat er te lezen viel en reisde veel naar collega’s in het buitenland. Daar gingen mijn ogen open: Brussel stond zeer hoog aangeschreven.

Beschikt u over dezelfde middelen als de collega’s in het buitenland?

Claes: ( Verslikt zich in haar koffie) Ons totaalbudget bedraagt drie miljoen euro. Amsterdam beschikt over 33 miljoen euro. De Cinémathèque Française krijgt 25 miljoen euro om groots uit te pakken met een kleine collectie. En zij hoeven niet eens alles te archiveren, dat doet het nationaal staatsarchief. Wij doen alles: opslag, inventarisering, bescherming, archivering, restauratie en screening. Financiële zorgen zijn een constante. Ik zal al blij zijn als we de eerste euro’s zien van de twee miljoen die minister Verwilghen ons destijds voor de digitalisering beloofd heeft. Dan kunnen we eindelijk aan die klus beginnen. De beleidsmakers denken dat een eenmalige bijdrage zal volstaan, maar dat is niet waar. De digitale ellende begint pas. Ach, we zullen blijven vechten. Wat moeten we anders?

De digitale trend is ongelofelijk positief als je naar de mogelijkheden kijkt, maar ook zeer beangstigend. De uitdaging is kolossaal. Onder filmarchieven wordt er veel over gediscussieerd. Sommigen willen niet op de digitale trein springen – ze argumenteren dat je Rembrandt in het echt moet zien en niet op een foto. Ik ben van mening dat je niet hoeft te kiezen: film blijft bestaan. Willen we geen 20e-eeuws museum blijven, dan moeten we ons aan de nieuwe technieken aanpassen en digitale films vertonen en bewaren. Wat de conservering betreft, geloven we nog steeds in film. Alles naar digitale drager overzetten, is nog geen optie: digitaal stockeren is zeer duur en er is nog te veel discussie over wat de standaard moet worden.

Neem nu King Kong, die voor een nieuwe dvd-uitgave digitaal gerestaureerd werd. Het eindresultaat liet Warner-RKO weer op film zetten, omdat dat de beste bewaarmethode blijft. Film is vergankelijk, maar in gecontroleerde omstandigheden bewaart het héél erg lang. Het beste bewijs ligt in onze kelders: honderd jaar oude films die nog perfect bruikbaar zijn.

HEROPENING FILMarchief

Opendeurweekend 31/1 – 1/2

Info op filmmuseum.be

Door Niels Ruëll

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content