Waarom kent de wereld Bert Joris nog altijd niet? Omdat hij Belgisch bescheiden is. En ook wel: omdat hij daar geen zin in heeft. Maar de beste trompettist van België staat op het Blue Note Records Festival wél in de beste bigband ter wereld. ‘Vroeger moest ik van mijn ouders in de kelder spelen.’

Bigbands, dames en heren, zijn tegelijk het beste en het slechtste wat een mens op een podium kan tegenkomen. De kwalijke variant bestaat uit een mix van tweedejaarsstudenten en mannen van middelbare leeftijd. U herkent ze aan hun voorliefde voor tweed blazers met elleboog- lappen en hun eeuwige trouw aan Glenn Miller. Als zij In the Mood spelen, stop u geheid de vingers in de oren. Beverige vibrato’s en luid geschetter – denk aan oude verkiezingsshows op de BRT, of aan de Las Vegasversie van Sinatra.

Maar écht goede bigbands – niet te slank, niet te vet, een man of zestien – schetteren niet. Het zijn jazz- orkesten. Ze schuifelen, klimmen, zuchten, exalteren, juichen. Het beste jazzorkest van België en ver daarbuiten is het Brussels Jazz Orchestra, dat vaak met trompettist Bert Joris samenspeelt en opneemt. Het beste jazzorkest van de wereld – dat zeggen wij niet, dat zeggen vakbladen als Downbeat en Jazztimes – is het Vanguard Jazz Orchestra, dat al 31 jaar vanuit de Village Vanguard, dé jazzclub van New York, opereert. En kijk – ja, u voelt ons al komen – op 6 juli zijn Bert Joris en het VJO samen te horen op het Blue Note Records Festival in Gent. Tadáááááá!

Hoe komt een jongen uit Mortsel terecht bij de huisband van de beroemdste jazzclub ter wereld?

Bert Joris: Midden jaren 80 had ik door Europa getoerd met het orkest van Mel Lewis – toen de drummer en bandleider van het VJO. Het waren geen gemakkelijke tijden voor hem. Samen met trompettist Thad Jones had hij de legendarische bigband The Jones/Mel Lewis Orchestra geleid, maar Jones was opgestapt. Lewis kreeg zijn eigen orkest in Europa nauwelijks nog verkocht. Een Duitse pianist heeft voor hem een Europese band samengesteld, en zo ben ik erbij gekomen.

Die pianst, Joe Haider, had me ook gevraagd om wat eigen composities mee te brengen. Stress! Op de eerste repetitie bracht ik Lucky Thirds mee – zowat mijn eerste compositie voor bigband. Die gasten speelden dat één keer door, en dan klonk het: ‘ Next!‘ Niemand die wat zei. Na de repetitie stond ik met de moed in mijn schoenen mijn trompet te demonteren, en plots tikte Mel Lewis op mijn schouder. ‘ Hey man, mag ik jouw stuk gebruiken met het Vanguard Jazz Orchestra?’ En later op die tournee kwam het: Mel nodigde me uit om in New York met het VJO te spelen.

In de heilige kelder op 7th Avenue! Vrouwen en topmuzikanten aan je voeten!

Joris: Ik ben niet gegaan. Ik vond mezelf toen nog niet rijp en ervaren genoeg.

Typisch Belgisch! Niet moeilijk dat we zo weinig kolonies hadden.

Joris: Toen ik Mel een jaar later terugzag, zei hij ook iets in die trant: ‘Bert, ik vraag zoiets niet aan iederéén. Ik zou je aanraden om erop in te gaan.’ Dat maakte indruk. Maar toen de afspraken eindelijk concreet werden, ging hij plots dood. Daarna heb ik geen contact meer gezocht met het VJO. Je kunt moeilijk bellen met de boodschap: ‘Mag ik meespelen? Het mocht van Mel, echt waar!’

Maar goed, 21 jaar later: revanche. Je komt toch?

Joris:(grijnst) Bertrand Flamang ( organisator van het Blue Note Records Festival, nvdr. ) vroeg me om peter te worden van het festival. Ik mocht projecten voorstellen die ik al lang wou realiseren. De keuze lag voor de hand. Je gaat niet zomaar even bij het VJO spelen, zie je. We hebben het over zestien profs, de crème van New York, die zich elke maandagavond vrijmaken om belangeloos jazz van een waanzinnig hoog niveau te spelen. Er hangt een sfeer van een groep samoerai. Wie erbij wil spelen, moet zijn strepen verdiend hebben. En kijk, het is zover.

Wat ik vooral níét wou op Blue Note, is zo’n all star band. Je kent ze wel, van die groepen die alleen dienen om de affiche indrukwekkend te maken. Muzikaal valt dat bijna altijd tegen.

We zijn nog altijd niet bekomen van Keith Richards met Bob Dylan op Live Aid. Kom op, tijd om namen te noemen.

Joris: Een jaar of drie geleden heb ik ‘de drie tenoren’ ( Saxophone Summit, nvdr. ) gezien, met Joe Lovano, Dave Liebman en Michael Brecker. Drie geweldige tenorsaxofonisten voor wie ik groot respect heb, maar bij zo’n gelegenheid spelen ze niet sámen. En weet je, muzikanten die voor zulke all star bands worden gevraagd, zien daar zelf tegen op. Trompettisten – en ik mag dat zeggen – zijn de slechtsten van al. Dan is het tegen elkaar op, hè. Om ter hoogst! Om ter snelst! In kleine clubs kun je dan met elkaar experimenteren, maar op festivals levert het niets op. Niet met mij.

Hoe is je fascinatie voor bigbands ontstaan?

Joris:(bloost) God, moet ik dit wel vertellen? Vooruit dan maar. Vroeger speelde ik viool, en mijn broers waren allemaal koperblazers. Omdat niemand mijn gekraak wou aanhoren, moest ik altijd in mijn eentje in de kelder gaan spelen. Al mijn broers jamden samen en ik mocht niet meedoen. Ik ben geen psycholoog, maar sindsdien heb ik altijd geprobeerd om in grote bands te raken. Wat ik ook spannend vind, is dat ik een solostem kan zijn tegenover een groot orkest. Ik hou ontzettend van gospel, en in die gospelkoren hoor je ook hoe telkens nieuwe solisten komen bovendrijven. De energie van dat geheel, en dan die ene stem daarboven!

Mijn broer Dirk, de pianist van onze familie, verweet me altijd dat ik niet swingde. Hij vond dat jazz niets voor mij was (lacht). Ik wou per se het tegendeel bewijzen. Wanneer zij van huis waren, zat ik stiekem al hun platen te kopiëren en mee te spelen. Hele elpees heb ik toen volledig op papier uitgeschreven. Op die manier leerde ik in acht maten meer dan op vier jaar conservatorium. Ik speel nog altijd heel intuïtief, op het gehoor.

Bigbands hebben het decennialang moeilijk gehad om te overleven, en tegenwoordig slaan ze je ermee om de oren. Zelfs Robbie Williams. Kijk maar uit, of jullie worden nog hip.

Joris: Sinds een jaar of vijftien heb je in Vlaanderen jazzopleidingen aan de conservatoria – wat een heel goeie zaak is. Maar daardoor ontstaat er ook een groot aanbod van middelmatige muzikanten. Als je vroeger naar de muziekschool was geweest, ging je in de fanfare spelen. Tegenwoordig gaan ze bij een bigband.

Daarboven staat een toplaag van muzikanten die gefrustreerd raken door het lage niveau, en die de ambitie hebben om het beter te doen. Zo heeft het Brussels Jazz Orchestra ook het voorbeeld van het Van- guard Jazz Orchestra gevolgd: met een groep echt gemotiveerde muzikanten een avond per week samenkomen en een hoogstaande band proberen te maken, ook al is er geen geld. Niemand kan van een bigband leven, geloof me.

Grote popacts als Madonna slaan België gewoon over op hun tournees, maar de groten van de jazz weten ons altijd te vinden. Wat is de reputatie van België als jazzland?

Joris: Vergis je niet: muzikanten die hier op handen worden gedragen, behoren in veel clubs in de VS tot het behang. Hier is jazz kunst, daar is het entertainment. Als ze naar Europa komen, staan ze versteld van het respect en de erkenning die ze hier krijgen. België heeft een echt jazzpubliek. De mensen komen om te luisteren, stel je voor!

We hebben al Blue Note, Middelheim, Motives, Jazz Brugge… Leuk voor de liefhebbers, maar zijn er economisch gezien niet te véél jazzfestivals in Vlaanderen?

Joris: Voor mijn part komen er nog tien bij. In vergelijking met popmuziek is het aanbod jazz nog erg klein. Je kunt alleen maar hopen dat die verschillende festivals elkaar blijven stimuleren in plaats van beconcurreren. Ik merk dat het publiek groter en groter wordt, en steeds meer divers. Ik zie me nog staan op festivals waar ik uitkeek over een lege vlakte. Dat overkomt me nu nooit meer.

Joris: Klopt, en dat is jammer. Het Blue Note Records Festival maakt een duidelijke keuze: een deel échte jazz, en een deel cross-over. Maar ik merk dat Jazz Middelheim steeds verder van zijn kernpubliek afdrijft. En als de geruchten kloppen dat Middelheim niet langer een jazzfestival zal blijven, vind ik dat doodjammer. Organisatoren zouden koppig moeten blijven, dat is net de kracht van de jazz. Jazzmuzikanten moeten de baas blijven van hun eigen muziek en niet toegeven aan wat een publiek of een promotor graag zou willen. We hebben destijds te veel moeten vechten voor onze vrijheid om die nu zomaar te grabbel te gooien. Door die opleidingen is er een institutionalisering gekomen, en dat was goed. Maar je merkt in de scholen dat het rebelse karakter van de jazz erbij inschiet. We zitten stilaan tegen een verzadigingspunt aan, en dan komt er een tegendraadse onderstroom op gang. Ik voel het nu al.

Wat vind je dan van de hele cross-over, waarbij beats en elektronica een jong publiek tot de jazz moeten bekeren?

Joris: Pfft, ik ben daar niet voor of niet tegen. Mij interesseert alleen of het goede muziek is. Toen ik met Marc Moulin (goeroe van de Belgische elektrojazz, nvdr. ) op de cd Top Secret ging spelen, had hij eerst een heel vrije rol voor mij uitgetekend, maar bij optredens stond de hele begeleiding op band. Daar kan ik avond na avond weinig nieuws mee aanvangen. We werden gevraagd om op de festivals te spelen, maar daar had ik geen zin in. Tegenwoordig spelen we met een liveband en daar voel ik me veel beter bij.

Ach, muzikanten kunnen zo pragmatisch zijn. ‘Ik heb geen succes? Snel wat elektronica eronder.’ Of ‘Kom, we beginnen een project met een violist, dan zijn we het enige jazzgroepje met een viool.’ Fijn, dan heb je een zomer werk. En dan? Het gevoel bekruipt me ook wel eens dat ik de traditie wat meer moet loslaten, maar ik ga me op een podium niet belachelijk maken omdat ik nu eenmaal hip moet zijn.

Pianist Jef Neve stond in de Ultratop zonder compromissen te sluiten.

Joris: Tuurlijk, en ik gun het hem – echt waar – van harte. Alleen heeft die, nu hij bij een major heeft getekend, zo’n grote promotiemachine achter zich. Ik zou me daar erg ongemakkelijk bij voelen. Zoiets voelt artificieel aan. Journalisten bellen me op met als openingszin: ‘Nu het dankzij Jef Neve zo goed gaat met de Belgische jazz, bellen we jou ook eens.’ (Neve vroeg Joris als special guest op zijn twee jongste platen om wat aan de kar te trekken, nvdr.) Het irriteert me mateloos als men muzikanten een mythische status wil aanmeten. Heb je wel eens zo’n mythe ontmoet?

Vanmorgen in mijn bed, zou Serge Simonart zeggen. Haar adem stonk.

Joris: Kijk, dáárom ben ik dus niet naar New York gegaan. Mythes zijn niet echt.

‘VANGUARD JAZZ ORCHESTRA FEAT. BERT JORIS’

Blue Note Festival, 6/7, 21u.

Door Bart Cornand en Frederik Goossens l Foto’s Charlie De Keersmaecker

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content