‘Waarschijnlijk zou mijn werk objectiever worden beoordeeld als ik zelf niet zo in de schijnwerpers stond als ‘het superjonge talent’. ‘ De Amerikaanse striptekenaar Adrian Tomine moet met zijn nieuwe boek ‘Summer Blonde’ opboksen tegen zijn imago.

Door Gert Meesters & Joos Meesters

Adrian Tomine, ‘Summer Blonde’. Drawn & Quarterly, 132 blz., zwart-wit, – 33.

Een carrière kan bijzonder simpel verlopen. Toen Adrian Tomine – spreek uit: Tomienee – zeventien was, begon hij Optic Nerve, een gefotokopieerde stripreeks, te verkopen op 25 exemplaren. Drie jaar later was de oplage van de serie gestegen tot zesduizend, had Tomine een soort subsidie gekregen en tekende hij een contract bij Drawn & Quarterly, een van de meest prestigieuze uitgevers ter wereld. Ondertussen is Tomine 28 en is zijn derde boek verschenen, Summer Blonde, met vier nieuwe kortverhalen. Tomines werk heeft wat van het proza van Raymond – Short Cuts – Carver, met wie Tomine een voorliefde voor open eindes deelt, en lijkt op de strips van Daniel Clowes, wiens Ghost World onlangs nog naar de bioscoop vertaald werd. Net zoals zijn vriend Clowes dissecteert Tomine de hedendaagse Amerikaanse maatschappij via verhalen over sociale drop-outs. Het zijn realistische tranches de vie over de relatieproblemen van zijn generatiegenoten, waarin pijnlijke observatie de plaats inneemt van de lichtvoetige herkenbaarheid die veel andere twentysomething-verhalen typeert.

In Summer Blonde maakt Tomine vooral indruk door de maturiteit, de emotionele en artistieke diepte van zijn verhalen. Een verklaring voor die diepgang, die veel oudere auteurs nooit bereiken, heeft Tomine niet echt. ‘Mijn enige voordeel is dat ik al heel vroeg wist dat ik striptekenaar wilde worden. Omdat ik niet veel vrienden en vriendinnetjes had in de middelbare school, had ik veel tijd om te tekenen. Achteraf gezien was dat een zegen. Als ik toen had kunnen kiezen, was ik veel liever naar feestjes gegaan, maar dan zou ik hier nu niet zitten voor dit interview. Heel mijn middelbareschooltijd heb ik rustig kunnen tekenen zonder me zorgen te moeten maken over geld. Veel van mijn vrienden beslissen nu pas welke richting ze met hun leven uit willen, maar nu staan ze op eigen benen en moeten ze voor een eigen inkomen zorgen. Ik ben ervan overtuigd dat er veel mensen zijn die beter kunnen tekenen en schrijven dan ik. Het verschil is dat ik de tijd heb gekregen om te ontdekken hoe je een strip moet maken.’

Het mooie bij een vroege ontdekking als Tomine is dat bijna alle strips die hij ooit gemaakt heeft ook gepubliceerd zijn. Je kan dus heel gemakkelijk een evolutie zien in zijn verhalen: ze worden steeds langer, steeds complexer en lijken meer en meer op literair proza. Vooral de eindes vallen op. Die komen onverwacht en zijn meestal vrij open, wat in Amerika, het land van het expliciete happy end, bijzonder is. ‘Ik hou van een suggestief einde. Sommige mensen denken dat ik een verhaal schrijf met een mooi slot en dat er dan afhak om een eigen stijl te hebben maar zo werkt het niet. Terwijl ik een verhaal schrijf, heb ik al een einde voor ogen. Alles begint vaag, ongeorganiseerd en wordt steeds strakker. Het hele verhaal bouwt op naar de laatste zin. Ik wil dat het laatste plaatje de lezers raakt en ze even doet stilstaan bij wat voorafging.’

Meestal komen de hoofdpersonages er in de verhalen van Tomine bekaaid af. In Hawaiian Getaway, een van de verhalen in Summer Blonde, haalt een jonge, erg introverte vrouw telefoongrappen uit door te bellen naar de telefooncel voor haar deur. De toevallige voorbijgangers die opnemen, kaffert ze uit vanuit de veilige omgeving van haar woonkamer. Met een van de gesprekspartners klikt het echter bijzonder goed. Net als je denkt dat haar leven een positieve wending krijgt, loopt het toch weer slecht af. ‘Ik bewonder auteurs die een verhaal kunnen schrijven dat eindigt met een positieve noot, zonder daarom te vervallen in een sentimenteel Hollywood-einde. Daar streef ik naar, maar op dit moment ben ik er nog niet goed genoeg voor. Het is tenslotte een groot risico, want als je het slecht doet, is het ook écht slecht. Een muzikant die over geluk een goede song kan schrijven, zoals Jonathan Richman, daar heb ik grote bewondering voor. Maar de meeste muziekgroepen houden de illusie van een grotere bekwaamheid in stand door zich te wentelen in negativisme. Denk maar aan de tiende generatie Nirvana-klonen, o zo boos omdat hun ouders gescheiden zijn. Voor mij geldt dat ook: als het einde niet perfect is, dan blijft het verhaal toch nog altijd interessant.’

Tomines verhalen zijn echter niet zo negatief als de imago’s van de rockgroepen waar hij zich ironisch mee vergelijkt. In Bomb Scare, een doorleefde beschrijving van de highschool-hel, toont Tomine de weifelende en onwaarschijnlijke toenadering tussen een aseksuele eenzaat en de schoolslet, die allebei zo sterk verschillen van hun klasgenoten dat ze op een bepaalde manier weer bij elkaar passen. ‘Oorspronkelijk wilde ik het verhaal laten eindigen met de twee verliefde tieners, een schattige scène zoals de twee kinderen samen in bed in de Zweedse film My life as a dog. Maar voordat ik aan die pagina begon te tekenen, heb ik even teruggebladerd en toen merkte ik dat het verhaal buiten mijn wil om veel complexer was geworden. Ik besefte dat het voor de jongen allemaal niet zo simpel zou zijn, dus heb ik het einde wat meer open gelaten.’

Voor een auteur die algemeen wordt geapprecieerd, heeft Tomine erg veel kritiek op zijn werk moeten slikken. Vreemd genoeg lijkt een aantal critici zich te concentreren op Tomines leeftijd. Hij zou verhalen vertellen die zijn eigen generatie portretteren, maar voor andere leeftijdscategorieën minder relevant zijn. ‘De tijd zal het leren. Op dit moment heb ik het gevoel dat ik gewoon eerlijk over mezelf schrijf. Als mijn werk later bestempeld wordt als het product van een generatie zal ik wat ontgoocheld zijn. (lacht) Sommige mensen denken dat ik op het marktsegment van de twintigers mik, maar daar ben ik niet geraffineerd genoeg voor. Trouwens, als dat mijn plan was, zou ik het toch wat commerciëler aanpakken. Hopelijk zullen de lezers als ik wat ouder word mijn strips niet langer beschouwen als louter verhalen over jongeren, maar gewoon als verhalen over mensen. Ik denk dat mijn werk objectiever zou worden beoordeeld als ik zelf niet zo in de schijnwerpers zou staan als ‘het superjonge talent’. Misschien had ik beter kunnen wachten met publiceren tot mijn vijfendertigste, dan was mijn werk rijper geweest en had ik dat soort vreemde kritieken niet gehad.’

Andere critici vinden dan weer dat Tomines werk te sterk lijkt op dat van Daniel Clowes, zowel inhoudelijk als grafisch. Beide overeenkomsten zijn toevallig, net zoals het feit dat de twee bijna dagelijks met elkaar optrekken, maar Tomine tobt wel over een andere grafische aanpak. ‘Ik schaam me wat over mijn eerste strips, die in het boek 32 Stories verzameld zijn, omdat de tekeningen er zo ruw uitzien. Maar verbazend genoeg brengen die tekeningen het verhaal wel efficiënt over en daar komt het op neer. Niet iedereen kijkt naar de achtergrond van een plaatje om te zien of het perspectief perfect is, zoals mijn collega-tekenaars en ik. De meeste mensen lezen de tekstballonnen en werpen een vluchtige blik op de prent. Ze willen gewoon het verhaal meepikken. Ik zou graag wat van die spontaniteit van mijn eerste strips terugwinnen. Hoewel, ik kom veel stripverhalen tegen waar volgens mij niet hard genoeg aan is gewerkt. Zo ver wil ik nu ook weer niet gaan.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content