Stellen de tv-series waar we jaren geleden verslaafd aan waren vandaag nog iets voor? Zeven ervaringsdeskundigen leggen een zomer lang zeven titels van toen op de testbank. Deze week: Married… with Children.
Met Death of a Salesman schreef Arthur Miller meer dan 60 jaar geleden een basiswerk over de desillusies van de westerse middenklasse. Hij knalde de ballon van de Amerikaanse Droom zo hard stuk dat er weinig meer van overbleef dan een flard gekrompen latex, te stom om op te rapen. Millers toneelstuk droeg de tristesse in zich die vandaag nog altijd eigen lijkt te zijn aan een maatschappij die zich, om zich gaande te houden, voortdurend moet drogeren met materieel bezit en holle waarden die gepromoot worden door bedrijven en mensen die zelf precies het omgekeerde van die waarden in de praktijk brengen.
Het hoofdpersonage van Death of a Salesman, Willy Loman, slaagt er niet in om die desillusies te aanvaarden en projecteert zijn verloren dromen op zijn zoons en een deels ingebeeld verleden. Hij wordt waanzinnig en neemt op het einde van het stuk die waanzin mee de dood in. Tot op het einde blijft hij geloven dat de Lomans, namelijk hij en zijn zoons, geboren zijn voor grootsheid, voor iets bijzonders. Voor het waarmaken van de Droom. Maar dat zijn ze natuurlijk niet. De Droom is Dood, zo zou je het stuk in vier woorden kunnen samenvatten.
Een familie die duidelijk ook niet voor grootse dingen gemaakt is, zijn de Bundy’s. Married… with Children is, laten we wel wezen, geen meesterwerk uit de 20e-eeuwse schrijfkunst. Het is een typische, goedkope sitcom, in de zin dat er één basisdecor is, er bijna nooit buitenscènes in zitten (want dat kost tijd en geld), bijna al het drama bij het begin van een nieuwe aflevering weer op nul wordt gezet en de plot vaak draait om een list, een misverstand of een leugen: Al probeert Peg een loer te draaien of omgekeerd, de Bundy’s spannen samen om hun buren, en dan voornamelijk de nuffige Marcy, geld af te troggelen of anderszins te bedriegen, de mannen proberen de vrouwen te slim af te zijn maar komen er slecht van af…
Maar tegelijk is de reeks wat mij betreft wel een standard uit de tv-cultuur, die met dezelfde ontsluierde thema’s als Death of a Salesman werkt. En die, zij het op heel erg verschillende wijze, begint bij dezelfde vraag: hoe om te gaan met een kapitalistische maatschappij die je te vriend wilt zolang alles goed gaat, al was het om belastingen te betalen of met je te kunnen uitpakken, maar je zal gebruiken en ridiculiseren van zodra het fout loopt? Wat als je in de hoek van de losers zit? Hoe écht is dat, en hoe raak je eruit?
Er kan immers van alles fout lopen. Je kunt te dik zijn, of niet slim genoeg, of niet goed in sport, je kunt een rare huidziekte hebben of je kunt niet over de coole auto beschikken om het juiste meisje op te pikken. De horreurs van de middenklasse. Het ideaal ligt vaak zo ver weg van de realiteit dat we decennium na decennium beter werden in het maskeren van ons eigen leven, dat nog altijd voor een groot stuk bestaat uit koppijn hebben, in onze neus peuteren en jobs uitoefenen die we nodig hebben om de te hoge facturen te kunnen betalen die de bedrijven waarover ik het in de eerste alinea van dit stuk had elke maand in onze bussen laten steken.
Miller bewees met zijn stuk dat het niet relativeren van de droom tot waanzin leidt. En die waanzin maakt, als een orkaan, alles om zich heen stuk. Het gezin, het zelfrespect, het eigen leven. De figuur van Al Bundy is in zekere zin de Willy Loman die wél de desillusie heeft aanvaard en, meer zelfs, precies die aanvaarding zo ver drijft dat het heel zijn leven kleurt. Of beter: van kleur ontneemt. Bundy is post-Miller, als je wilt. In Al Bundy worden alle angsten van de blanke, kalende, onderverdienende man zodanig uitvergroot dat hij tegelijk een geruststelling en een angstbeeld wordt: tussen ‘wat een sukkel, zo erg kan het nooit worden’, en ‘fuck, wat een sukkel… wat als het effectief toch zo erg wordt?’.
Onder een laken van flauwe grappen, plat seksisme, soms tenenkrullend zwakke acteerprestaties van vooral David Faustino (zoon Bud) en verhaallijnen die in het beste geval maar een béétje idioot zijn, heb ik altijd een slimmere, zij het dan cynische stem gehoord die wel iets te zeggen heeft over het leven in de VS in die periode. Een stem die geen doekjes windt om de muffe zinloosheid van heel dat systeem: het lot van de loonslaaf, de ontmannelijking door slap jargon, debiele bedrijfshiërarchieën en de zinloosheid van wat gemakshalve ‘business’ wordt genoemd, maar eigenlijk vaak niet meer is dan slecht verpakte apen die met cijfers en technologie in de weer zijn.
Mijn moeder was nooit een grote liefhebber van de reeks. Ik keek er als tiener graag naar en zag dat ze er triest van werd. Zowel van de reeks zelf als van het feit dat ik ze goed vond, misschien. De absolute leegte in de ogen durven te kijken én die slechte grappen erbij nemen, daar moet je eigenlijk een beetje gek voor zijn. Wat mijn moeder niet is. Of toch minder dan ik. En de reeks gaat natuurlijk precies over hetgeen elke moeder vreest: het ontnemen van elke vorm van toekomst.
Het grootste drama in mijn leven was in die tijd, pakweg medio jaren negentig, dat de Jakke in het derde middelbaar mijn cd van Pearl Jam leende en dan aan zijn broer doorgaf die hem op zijn beurt verloor. Erger zou het leven wel niet worden, dacht ik. Maar zoals Al Bundy mij liet zien, is het ware drama de aanvaarding van het lot en het opgeven van alle hang naar enige grootsheid.
Er rest geen enkel geloof meer in de woonkamer van de Bundy’s. Niet in de liefde, niet in kinderen, niet in de medemens of het systeem. Het leven is er als een stinkende rij mensen in een fastfoodrestaurant die al schuifelend tegen elkaar aan staan te zweten tot ze eindelijk de rekening krijgen en mogen gaan. Of, in het geval van Al: schoenverkoper spelen in een van natuurlijk licht ontnomen winkelcentrum met thuis enkel ondankbaarheid. De vader als idioot, als running gag en als leverancier van geld dat nooit nog maar in de buurt komt van wat nodig blijkt te zijn om op enig respect te mogen rekenen.
Married… with Children is in die zin beenhard en ontdaan van franjes of cheesy goedmakertjes in de laatste scène, en daarom vind ik het een goede reeks. Ook vandaag nog. Er wordt geen compliment te veel gegeven en iedereen heeft een dubbele agenda. Denk aan de lelijke koppen van Ensor die de venijnigste teksten van Eminem op je af spuwen. Maar in al die hardheid blijft het een soort familiereeks. De momenten waarop de vier en hun hond zeer uitzonderlijk echt samenklitten – meestal in een soort samenzwering met het oog op geld, akkoord – en de typische Bundy huddle doen, krijgen daardoor iets wat ik haast ‘ontroerend’ zou durven te noemen.
De dubbele bodems zijn vaak belegen en voorspelbaar, de dommigheid overdreven en de dialogen bij momenten, zeker in de eerste seizoenen, zo slecht gemonteerd dat het ritme, samen met de bedoelde grap, verloren gaat. Maar Ed O’Neill is een goede dramatische acteur en hij duwt, samen met Katey Sagal als Peggy, de reeks naar een hoger niveau. Hij moet maar de kamer binnenkomen na een dag in de schoenwinkel en je voelt al zoveel pijn en hopeloosheid dat de rest van de scène eigenlijk overbodig wordt. Het personage is beter dan de reeks, als je het zo bekijkt.
In de latere seizoenen krijgt O’Neill ook monoloogjes waarin hij zich meer kan bewijzen, bijvoorbeeld het stuk over de belachelijke ondernemingen die mannen doen voor vrouwen, op het einde van de tweede episode van het achtste seizoen, waarin Al vergeefs zijn highschool sweetheart probeert te verleiden door een straatbende te verjagen voor haar winkel. Daarvoor moet hij Peg eerst op een zijspoor zetten door haar wijs te maken dat ze op tweede huwelijksreis gaan naar een hotel dat toevallig in dezelfde buurt ligt als de winkel van zijn love interest.
De oudere Al is sowieso beter dan die uit de eerste jaren: tragischer, ironischer, minder zuur en met een mooie nostalgie naar zijn gloriejaren als koning van zijn wijk in Chicago en lokale voetbalheld die ‘four touchdowns in one game’ scoorde. Al Bundy is daarom slimmer dan Willy Loman. Hij kiest zijn pleziertjes en probeert die te koesteren. Hij aanvaardt de leegte en is allang blij als hij op zijn gemak kan gaan kakken. De Droom mag dan al dood zijn, Al Bundy zit nu nog ergens met zijn hand in zijn broek op zijn bank. En geef hem maar ongelijk.
VOLGENDE KEER HAPPY DAYS
DOOR P.B. GRONDA
AL BUNDY IS SLIMMER DAN ARTHUR MILLERS HANDELSREIZIGER. HIJ AANVAARDT DE LEEGTE EN IS ALLANG BLIJ ALS HIJ OP ZIJN GEMAK KAN GAAN KAKKEN.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier