In een vorig leven was hij matroos, cowboy, bajesklant en medicijnman, maar sinds hij de kost verdient als cinematograaf gaat het er bij Christopher Doyle pas écht wild aan toe. Een gesprek met de Keith Richards van het internationale cameragild en de excentrieke beeldensjamaan achter ‘In the Mood for Love’, ‘Hero’, ‘Infernal Affairs’ én ‘Paranoid Park’.
Wie om cassante quotes of straffe anekdotes verlegen zit, klopt als filmjournalist meestal aan bij regisseurs, acteurs of andere notoire attention whores, al zijn er op elke filmset wel een paar crewleden te vinden die die regel met zwier en plezier doorbreken. De heerlijk excentrieke, uit Australië afkomstige cameraman Christopher Doyle (55) bijvoorbeeld, die zich de voorbije vijfentwintig jaar vanuit zijn adoptieheimat Hongkong tot een van de invloedrijkste beeldenstormers binnen de filmindustrie heeft opgewerkt. Bovendien hoef je niet veel moeite te doen om de sympathieke wildebras, autodidact en globetrotter – hij dobberde drie jaar met een Noors vrachtschip rond, speelde cowboy in een Israëlische kibboets en boorde in Indië naar olie – aan de praat te krijgen. Tenminste, zolang je hem maar regelmatig op een drankje trakteert (‘mijn alcoholverslaving is nooit een probleem geweest’), niet al te theoretisch uit de hoek komt (‘ik film vanuit mijn buik en vooral vanuit mijn pik’) en af en toe iets schofterigs lanceert over de Chinese commerciële cinema of beter nog: Hollywood. Aan beide heeft de voormalige rechterhand van Wong Kar Wai (Doyle fotografeerde al zijn films van 1991 tot 2004) immers al jaren een rothekel, al blijkt die haat-liefde-verhouding nog altijd even vruchtbaar als de gemiddelde Ierse katholiek. U wilt bewijzen? Laat u dan overrompelen door Doyles knallende kleuren, expressieve invalshoeken en lyrische, instinctieve camerabewegingen uit topfilms als Chungking Express, Rabbit Proof Fence, Hero, Paranoid Park of Infernal Affairs, de Hongkongse actiethriller waarop Scorsese The Departed baseerde. ‘Nog altijd niet gezien’, bekent Doyle, wiens Chinese naam Du Ke Fung heel toepasselijk ‘als de wind’ betekent. ‘Marty is een fijne kerel, maar zijn laatste films waren complete rotzooi. Als zelfs de bekendste Amerikaanse regisseur zijn broek afstroopt om toch maar een Oscar te krijgen, dan weet je hoe beroerd de Amerikaanse filmindustrie er-aan toe is. Trouwens: ik bekijk sowieso weinig films. Ik vrij, lach en drink liever dan ik in de cinema zit. Nu ik er aan denk: voor mij nog een wodka!’
Om met de deur in huis te vallen: hoe heb je die sierlijke skatescènes in ‘Paranoid Park’ eigenlijk gedraaid? Wong Kar Wai zei me namelijk dat hij voor zijn nieuwe film ‘My Blueberry Nights’ wel een andere cameraman moést nemen omdat je te oud en te onbeweeglijk geworden was.
Christopher Doyle: (lacht)He said that? I hope the bastard has a fucking good lawyer. Neen. We hebben gewoon van alles uitgeprobeerd. Ik heb zelf op een skateboard gestaan, we hebben een camera op een fiets gemonteerd, en we hebben ook heel wat footage gebruikt die de skaters zelf hebben gedraaid. Ik ben ook vreselijk koppig. Ik blijf overal mijn ouwe, vertrouwde camera van twintig kilo met me meezeulen, terwijl zij draaien met van die superlichte video- cameraatjes. Ik moest dus wel een beroep op hen doen als ik die mooie, zwevende skatebeelden wilde hebben. Gek eigenlijk. Twintig jaar geleden vond ik de meeste cameramannen ouwe zakken die bang waren voor nieuwe technologieën en experimenten, maar nu ik zelf een dagje ouder word, blijk ik in hetzelfde bedje ziek. Misschien heeft Wong wel gelijk en hang ik mijn camera beter aan de haak.
Hoe komt het dat jullie wegen na vijftien jaar zijn gescheiden? Heb je ‘My Blueberry Nights’ eigenlijk al gezien?
Doyle: Ik heb de film nog niet gezien. De interactie tussen regisseur en cameraman is iets organisch en persoonlijks, wat mijn opvolger Darius Khondji er van gemaakt heeft, zal er dus ongetwijfeld heel anders uitzien dan de film die ik zou hebben gemaakt. Een paar jaar geleden heeft Ang Lee me gevraagd voor Crouching Tiger, Hidden Dragon. Als ik toen ‘ja’ gezegd had, had die film wellicht nooit de Oscar voor beste cinematografie gewonnen. En dat méén ik. Elke film heeft zijn geheime code, een eigen taal waarin de thematische essentie besloten ligt. Bij Paranoid Park – een film over skaters die met zichzelf in de knoop liggen – was dat bijvoorbeeld: ‘jezelf laten gaan’. Als je de ziel van die kids wil vatten, moet je niet met vooringenomen ideeën de set betreden. Je moet aandachtig kijken naar die jongens, instinctief op hen reageren, zeker niets repeteren en alle formele regels overboord gooien. Je moet je beeldentaal bijeen puzzelen op dezelfde intuïtieve manier als pubers hun persoonlijkheid bijeenpuz-zelen. Gelukkig ben ik onvolwassen genoeg om dat perfect te begrijpen. (lacht)
Is het daarom dat Wong Kar Wai andere horizonten wilde verkennen?
Doyle: Het zit zo. We hebben vijf jaar samengewerkt aan In the Mood for Love en 2046 en daar iets unieks en bevredigends van gemaakt, al vond ik 2046 achteraf bekeken volkomen overbodig. Hoe kon ik in vredesnaam nog beter doen? En vooral: waarom moest ik nog beter doen? Hadden we niet alles al gezegd? Ik wilde loslaten en andere oorden verkennen. En Gus Van Sant gelukkig ook. Zijn vorige drie films – Gerry, Elephant en Last Days – werden allemaal gedraaid door Harris Savides, een briljante cameraman. Maar ook Gus en Harris hadden het gevoel dat het hoofdstuk afgesloten was. Dat heeft niets met ruzie of frustratie te maken, maar gewoon met weten wanneer je samen je piek bereikt hebt en wanneer het tijd is om andere bronnen aan te boren. Ik beschouw mijn films als mijn kinderen, maar als mijn 15-jarige dochter plots thuiskomt en zegt dat ze geen maagd meer is, ga ik daar niet pathetisch over doen. Life goes on. En er moet tempo inzitten. Films waaraan te lang gesleuteld wordt, zijn meestal vreselijk saai en cerebraal. Niets beters dan korte shoots en lange draaidagen met flink veel spanning op de set. Rock ’n roll baby! (lacht)
Voor een ouwe rakker ben je in elk geval verbazend flexibel want de manier waarop je de leefwereld van die skaters evoceert is verbluffend.
Doyle: Thanks mate. Maar ik heb natuurlijk ook dat jonge ding hier (wijst naar zijn jonge, Aziatische vriendin en cocinematografe Kathy ‘Rain’ Li) om me te helpen en ik heb ook veel geleerd van die paar woestijnfilms die ik heb gemaakt, zoals Rabbit Proof Fence en Hero. In een woestijn moet je je voortdurend aanpassen aan de omgeving en de elementen en dat heb ik hier – met dat skatepark, die eenzame kustlijnen en die gore buurten van Portland – ook zo veel mogelijk gedaan. Dat maakt de film authentieker. Als mensen zeggen ‘O wat is de cinematografie mooi’, is de film mislukt. Goeie cinematografie moet één worden met de acteurs en het verhaal en mag er nooit bovenuit steken en alle aandacht opeisen, zoals naar verluidt het geval is met My Blueberry Nights. Je moet het frame niet componeren. Het frame zal zichzelf wel componeren. Je moet alleen weten welke composities je eruit moet halen. Je moet luisteren naar het landschap – haar grillen, haar wetten en haar beperkingen – en dat vervolgens respecteren. De natuur is de geniaalste artiest die ik ken. Jesus. Ik begin hier te klinken als fucking Al Gore. Ik word écht oud. (lacht)
Ondanks je zelfverklaarde technologische aversie ben je anders wel gretig met die nieuwe technologieën aan het experimenteren.
Doyle: Je moet wel. Als film de pretentie heeft een spiegel van zijn tijd te zijn en iets zinnigs wil vertellen over jonge mensen moet je wel meegaan met YouTube, MySpace en die digitale technologieën. En je hebt tegenwoordig ook die wedstrijden voor filmpjes die met een gsm worden gemaakt. Fucking fantastic! Het dwingt ons een compleet andere beeldentaal te spreken. En dit keer niet één die ons door de filmscholen of de kunstgeschiedenis werd opgelegd, maar door de technologie, games, internet en vooral door de gebruikers zelf. Dat is nooit eerder gebeurd en dus volkomen revolutionair. Het is artistieke democratie ten voeten uit.
Maar je blijft wel enige schroom voelen?
Doyle: Omdat ik niet in die traditie ben opgegroeid. Ik wil gerust meegaan, maar momenteel bevind ik me ergens tussenin. Vandaar dat ik Rain gevraagd heb om me met de digitale fotografie te helpen. Maar ik ben enthousiast en leer elke dag bij. Zolang we maar op een persoonlijke manier bezig blijven. Digitale media bieden de kans om een film te draaien voor een paar duizend dollar op een simpele homecomputer, terwijl een digitale orgie als Star Wars 300 miljoen dollar heeft gekost en werkelijk nergens naar lijkt. Het is dan ook de interessantste periode uit de hele filmgeschiedenis. Eindelijk kan de consument de industrie omverwerpen en zelf de macht grijpen. Niet ik of de filmstudio’s zullen bepalen hoe films er de komende jaren zullen uitzien, maar de kids zelf. Door filmpjes te maken met hun videocamera of hun gsm. It’s total anarchy out there and it’s fucking beautiful!
De jongste jaren heb je nogal wat Amerikaanse films gemaakt, zoals ‘Paranoid Park’ en ‘Lady in the Water’. Was je uitgekeken op de Aziatische film?
Doyle: Neen. Ik wilde de Amerikanen ter hulp schieten. (lacht) Ik heb dertig jaar in Hongkong gewoond en gewerkt en beschouw mezelf meer als een Chinees dan als een westerling. De Chinese film heeft het de voorbije twintig jaar ook prima gedaan en loopt zelfs lekkerder dan ooit tevoren. Maar ik zit niet te wachten op nog een film met Gong Li en rode lantaarns. Of nog een film in hotelkamers en een nostalgische thirtieslook. Vandaar dat ik naar Amerika ben getrokken. Naar de vijand. (lacht)
Hoe bedoel je?
Doyle: Sinds de jaren zeventig valt er in Hollywood geen ruk meer te beleven, maar aangezien ik een menslievende kerel ben, vond ik dat ik de Amerikanen moest redden. De hele filmindustrie daar is namelijk tegen de artiest gericht. Sterker nog: de hele maatschappij is tegen het vrije, kritisch denkende individu gericht. Kijk naar de regering-Bush, de Patriot Act en noem maar op. Ik ben geen politicus, maar hoe Gus Van Sant het tussen die fascisten uithoudt, is me écht een raadsel. Vandaar dat ik wel eens onder die strikte, vijandige condities wilde werken en zien hoe ik dat systeem zou kunnen dwarsbomen. Werken met een onafhankelijke filmer als Gus is natuurlijk prettig en speels, maar werken met M. Night Shyamalan en de Warner Studios aan The Lady in the Water was pure zelfkastijding. Het was een experiment om te zien hoe ver ik kon gaan. Hoe ver ik mijn instinctieve manier van werken kon doordrijven. Niet heel ver, zo bleek. Maar God weet dat ik het tenminste geprobeerd heb . (lacht)‘PARANOID PARK’
Vanaf 24/10 in de bioscoop.
Dave Mestdach
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier