Voor hun jongste prent ‘L’Enfant’ kregen de Waalse broertjes Dardenne op het filmfestival van Cannes een TWEEDE fonkelende Gouden Palm in hun handen gestopt. Naar aanleiding van de Belgische avant-première van hun nieuwe meesterwerk trakteren zij ons op een nuchter gesprek over de smeerlappen van het Vlaams Blok, de toekomst van Wallonië en zinloos communautair gezwets.

Laat er geen misverstanden over bestaan: L’Enfant, het nieuwste socio-drama van de gebroeders Dardenne, is een steengoede film. Het tienerdrama over een marginaal koppeltje (Jérémie Renier en Deborah François) dat zopas een eerste kind op de wereld heeft gezet maar nauwelijks weet wat er mee aan te vangen, is niet alleen aangrijpend in zijn asentimentele uitbeelding van tienerschmerzen en bitterzoete romantiek. De film is evengoed secuur in zijn evocatie van Seraing als sociaal gedraineerde modderpoel, slim in het toegankelijk maken van complexe thema’s als jeugddelinquentie, werkeloosheid en kinderhandel, maar ook en vooral briljant in zijn bedrieglijk eenvoudige mise-en-scène.

Het is geen chauvinisme, maar gewoon een onomstotelijke waarheid: nergens ter wereld wordt er zo’n goeie neorealistische cinema gemaakt als in het productieatelier van Jean-Pierre en Luc Dardenne. L’Enfant is trouwens geen geïsoleerde uitschieter, maar wel de consequente verderzetting van een geëngageerd, humanistisch en weldoordacht arbeidsethos, waaruit eerder al pareltjes voortvloeiden als La Promesse (1996), Rosetta (1999) en het benauwend intense Le Fils (2002).

Toch roept het internationale succes van de Waalse broertjes ook enkele vragen op. Waarom kan zoiets niet in Vlaanderen, bijvoorbeeld? Bestaat de ‘Belgische cinema’ eigenlijk wel? En waarom blijven de Dardennes steevast inzoomen op Wallonië als postindustriële ruïne? Sommige inwoners van Seraing zijn niet echt in de wolken met het – volgens hen – al te eenzijdige beeld dat de Dardennes van hun geboortestad ophangen: een sociaal ontwricht hellegat, bevolkt door chronisch werklozen, lepe sjoemelaars en engelachtige marginalen.

Wanneer de alom gefêteerde Jean-Pierre en Luc Dardenne zich voor ons neervleien in een fauteuil van het statige Brusselse Hotel Métropole – de Waalse banlieus lijken plots wel érg veraf – willen we hen uiteraard deze en andere heikele topics voorleggen. Kwestie van het ook eens over de sceptische boeg te gooien en hen – na hun champagnedronken triomftocht door Cannes – op een nuchter gesprek te trakteren. Wees gerust: achteraf hebben we het – een krat Rochefort in de aanslag, met de tricolore zwaaiend en luidkeels de Brabançonne brullend – ruimschoots bijgelegd.

Is het scenario van ‘L’Enfant’ uit het leven gegrepen, of is het een fictief verhaal met een documentair karakter?

Luc: Beide, hoop ik. Toen we onze vorige film Le Fils aan het draaien waren in een achterbuurt van Seraing, kwam er op zekere dag een meisje voorbijgewandeld met een baby in de armen. Ze was nog piepjong, hooguit een jaar of zeventien, en ze zag er compleet verwilderd uit. Ongewassen haren, ongeïnteresseerde blik en gescheurde kleren. Dat beeld, die aangrijpende combinatie van schoonheid en tristesse, liet ons niet meer los en we begonnen er allerlei vragen rond te stellen: waar is de vader van dat kind? Staat dat meisje er helemaal alleen voor? Zal ze erin slagen om die baby op te voeden? En wat zal er met haar gebeuren indien ze besluit haar kind af te staan? Uit die vragen vloeide uiteindelijk het scenario van L’Enfant voort. Jean-Pierre: Dat is trouwens steeds onze manier van werken geweest. Ook La Promesse, Rosetta en Le Fils kwamen op die manier tot stand. Het zijn geen documentaires, dus gaan we zeker niet alles tot in het kleinste detail researchen. Wat we wél steeds doen, is vertrekken vanuit een reële anekdote, of een beeld uit de realiteit dat ons sterk heeft aangegrepen. Daar proberen we dan een plausibel verhaal rond te creëren. Dat doen we door zoveel mogelijk details te schrappen, door ons voortdurend de vraag te stellen waar dat verhaal in zijn meest humane kern om draait, en door vaak maandenlang te discussiëren . L’Enfant is dus wel degelijk een fictiefilm, maar één die zijn fictieve verhaal bijna documentair ontleedt en analyseert.

Hebben jullie dan écht met niemand gesproken? Jongeren die in een gelijkaardige situatie zitten? Louche figuren die baby’s verkopen?

Jean-Pierre: Eigenlijk niet. Het meeste is uit onze verbeelding voortgevloeid. We hadden wel enkele artikels gelezen over het illegaal smokkelen van kinderen en over één specifiek geval dat in Wallonië aan het licht gekomen was, maar daar is het bij gebleven. Pas achteraf, toen er plots allerlei verhalen in de pers opdoken over dergelijke praktijken in Rusland en Bulgarije, is het ons opgevallen hoe dicht we uiteindelijk bij de realiteit bleken te zitten. Blijkbaar worden baby’s écht verhandeld zoals in L’Enfant, en zelfs de kostprijs bleek te kloppen: 6000 euro voor een jongetje, 5000 euro voor een meisje.

Luc: Dat verhoogt uiteraard de geloofwaardigheid van de film. We informeren ons dus wel, maar het is beslist niet het belangrijkste. Wat écht telt, zijn de personages, de emoties die ze ondergaan en vooral het morele parcours dat ze doorlopen.

Als de morele kern dan toch het belangrijkste is, waarom kiezen jullie dan telkens weer voor personages die aan de zelfkant van de maatschappij leven? Uit een rondvraag bleek bijvoorbeeld dat sommige inwoners van Seraing bepaald niet blij zijn met jullie films.

Luc: Dat is een begrijpelijke reactie. Als je zelf ellende meemaakt en het financieel niet breed hebt, heb je ten eerste het geld niet om naar de bioscoop te gaan. En ten tweede: als je dan toch gaat, dan kan ik me voorstellen dat je liever een ontspannende actiefilm ziet dan een sociaal drama dat je aan je eigen situatie herinnert. Toch zou ik het erg spijtig vinden als de inwoners van Seraing ons er zouden van verdenken hun ellende te exploiteren. We draaien in Seraing omdat het onze stad is, omdat we er zielsveel van houden en omdat we die het beste kennen. We zoeken de miserie heus niet op: ze is helaas alomtegenwoordig. Vroeger was het een welvarende industriestad, en nu zit dertig procent van de bevolking er zonder werk. Triest. Als filmmakers vind ik het onze morele plicht om daar aandacht aan te schenken. Goeie, relevante cinema, zelfs al gaat het om fictie, hoort de maatschappij een spiegel voor te houden, zelfs al is wat in die spiegel te zien is niet altijd even mooi.

Jean-Pierre: Bovendien hebben we ook al in Luik, Parijs en zelfs in Duitsland gefilmd. Ik maak me sterk dat onze films zich bijna eender waar zouden kunnen afspelen. Tenminste, zolang er maar ouwe fabrieken te vinden zijn, en er een rivier doorheen loopt (lacht).

Luc: Ik hoop écht dat de mensen die ons nu bekritiseren de film straks ook gaan bekijken. Ze zullen ontdekken dat het een hoopvolle film is, een menselijk verhaal over een jongen die volwassen wordt en moreel ontwaakt. We stigmatiseren Seraing absoluut niet als een somber oord voor verdoemde zielen. Integendeel, we tonen dat het een plek is waar ondanks alle wantoestanden ook humanisme, solidariteit en liefde te vinden is.

‘L’Enfant’ is in elk geval toegankelijker dan jullie vorige films: er zit spanning in, romantiek, en zelfs een achtervolging.

Jean-Pierre: Klopt. Het is zeker geen reflexieve cinema die enkel bedoeld is voor een select clubje intellectuelen. We maken films voor een zo groot mogelijk publiek, en dus zitten er ook ontspannende elementen in. Alleen proberen we de realiteit nooit uit het oog te verliezen.

Waar komt dat engagement vandaan?

Jean-Pierre: Moeilijke vraag. Misschien heeft het met onze opvoeding te maken. We komen zelf niet uit de arbeidersklasse, maar zijn wel tussen de industriële complexen en de cités opgegroeid. Elke dag werden we om zes uur gewekt door de sirenes van de staalfabrieken. De meesten van onze kameraadjes waren kinderen van arbeiders, en die hadden het thuis niet breed. Misschien is daar onbewust wel een zeker schuldcomplex uit voortgevloeid, dat we nu als filmmaker trachten te compenseren. Maar ik ben cineast, geen psychiater (lacht).

Luc: Ik denk dat het simpeler is. Als kind kijk je door het raam naar de wereld, en je stelt je er vragen bij. Alleen heb je vaak pas de antwoorden wanneer je volwassen bent. Wat wij als kind door dat raam zagen waren arbeiders, fabrieken en stakingen. Die indrukken bleven op ons netvlies gegrift, maar toch bleven we altijd buitenstaanders. Ik denk dat ons engagement veel te maken heeft met die dubbelzinnigheid: het gevoel die wereld te kennen en te begrijpen, zonder er ooit zelf deel van uit te maken. Het is trouwens opvallend dat de meeste sociaal bewogen cineasten – Ken Loach, Mike Leigh, en noem maar op – zelf niet uit de arbeidersklasse komen, maar wel in die omgeving opgroeiden.

Jean-Pierre: Vergeet ook niet dat we Seraing in de jaren zestig voor onze ogen hebben zien ineenklappen. Steeds meer fabrieken gingen dicht, mensen raakten aan de drank, families groeiden uiteen. We leefden in een sociaal laboratorium dat, zo voorspelden we twintig jaar geleden al, tot voorbeeld ging dienen voor grote delen van Europa. Helaas kregen we gelijk.

Kan Wallonië nog uit dat dal klauteren?

Luc: Tuurlijk, als het erin slaagt een andere economische basis te vinden. Het probleem is dat die nieuwe industrieën vaak een hogere opleiding vereisen. Veel Walen zijn laaggeschoold en werkloos, en hebben de mogelijkheden en het geld niet om hun kinderen naar de universiteit te sturen. Dan dreig je in een vicieuze cirkel te belanden. Ik vrees dat we minstens een volle generatie geduld zullen moeten hebben vooraleer Wallonië Vlaanderen economisch zal kunnen bijbenen. Maar ik ben hoopvol gestemd. Vlaanderen biedt een inspirerend voorbeeld. Zij zijn erin geslaagd als underdog hun economische achterstand weg te werken, maar dat duurde in hun geval ook dertig, veertig jaar.

Sommige stemmen in Vlaanderen beweren dat het niet zozeer een economisch maar vooral een politiek probleem is. ‘Wallonië krijgt al dertig jaar subsidies’, zo heet het, ’terwijl er op het terrein nog steeds niets is veranderd.’

Luc: Dat is te makkelijk. Je moet weten dat Wallonië decennialang door de mijn- en staalindustrie werd bepaald. Op alle niveaus: politiek, onderwijs, sociale stratificatie, noem maar op. Op twintig jaar tijd is die bron van inkomsten, de ruggengraat van de Waalse maatschappij, helemaal opgedroogd. Je kan onmogelijk verwachten dat Wallonië er op één generatie in slaagt een volledige metamorfose te ondergaan. Mensen zijn nu eenmaal gewoontedieren, Vlamingen maar ook Walen, arbeiders maar ook politici. Wees gerust: er is beterschap merkbaar, maar er is geduld nodig en solidariteit.

Zal België die sperperiode overleven of dreigen Wallonië en Vlaanderen alsmaar verder uit elkaar te drijven?

Luc:Pffff, mensen hebben vaak de neiging de dingen op te blazen, en onder politici wordt er nogal wat over en weer geprovoceerd. Het Vlaams Blok speelt daar in Vlaanderen gretig op in. Het zijn echte smeerlappen. Ze profiteren van de situatie, roepen holle slogans en zoeken een makkelijke zondebok – of dat nu Walen, homoseksuelen of buitenlanders zijn. Alles wat het conformisme van de gegoede, Vlaamse middenklasse ook maar enigszins zou kunnen verstoren, moet eraan geloven. Ik hoop echt dat ze op federaal niveau nooit aan de macht zullen komen. Dat hoeft ook niet, want de gemeenschappen kunnen, als ze dat écht willen, wel degelijk goede afspraken met elkaar maken. In de filmbranche werken we toch ook samen met Vlamingen? We hebben Daens mee geproduceerd, en we gaan de volgende film van Patrice Toye produceren. En omgekeerd hebben we geld ontvangen van het Vlaams Audiovisueel Fonds voor een documentaire. Kijk, ik wil de communautaire problemen zeker niet ontkennen, maar ik vertik het om de nationalistische toer op te gaan. Dat loopt enkel op ellende en nog meer gezeur uit.

Is film nog steeds een geschikt medium om sociale boodschappen over te brengen?

Jean-Pierre: Meer dan je zou vermoeden. Toen we L’Enfant aan het draaien waren, kregen we heel veel vragen van werkloze jongeren die Rosetta hadden gezien, en er duidelijk heel goed over nagedacht hadden. Dat doet deugd, zeker nu de filmindustrie veel commerciëler is geworden en artistieke films het alsmaar moeilijker hebben om het reguliere bioscoopcircuit binnen te geraken. Het is erg geworden, maar blijkbaar hoef je daarom nog niet te wanhopen. (lacht)

Is de kunstfilm niet marginaal geworden?

Luc: De kunstfilm is altijd marginaal geweest, behalve misschien in de pionierstijd van Griffith en Chaplin. We beseffen dat we James Bond nooit zullen kloppen aan de box-office, maar we proberen wel steeds een zeker bereik te halen. Een ideologie hebben we dan misschien niet, maar we blijven ons steeds oprecht interesseren voor mensen. Zolang dat het geval is, ben ik ervan overtuigd dat we altijd een zeker publiek zullen bereiken, ook al wordt het alsmaar moeilijker om budgetten rond te krijgen en krijgen we steeds meer concurrentie van makkelijk vertier als actiefilms en videogames. Begrijp me niet verkeerd: ik hou ook van een stevige actiefilm op zijn tijd. Ik ben zeker niet zo’n ouwe lul die overal loopt te zeuren dat het vroeger toch zoveel beter was. Star Wars, The Matrix… fantastisch toch? (lacht)

Terwijl de Waalse cinema de successen aaneenrijgt, blijft Vlaanderen achterophinken. Wat gaat er hier fout?

Luc: Niks. Vlamingen moeten gewoon blijven films maken, en dan loopt het heus wel los. Er is talent genoeg. Alleen hebben ze vroeger al te vaak films gemaakt over het eigen verleden, over boerenfamilies, over hun ontvoogdingsstrijd. Da’s een afgesloten hoofdstuk. Gelukkig heeft de jonge generatie dat begrepen, en maken Deruddere, Toye, Barman en de anderen films over het Vlaanderen van hier en nu.

Maar het blijft toch ironisch dat de rijkste regio er niet in slaagt de Waalse film bij te benen?

Jean-Pierre: Dat is een kwestie van organisatie. Ik weet niet precies hoe het in Vlaanderen zit, maar in Wallonië bestaat er al jaren een nationaal centrum dat filmprojecten ondersteunt van bij het prille begin. Dat centrum heeft zich nog nooit de vraag gesteld of een film een succesnummer wordt; wél of een auteur zijn visie kan concretiseren en tot bij een publiek kan loodsen.

We spreken alweer over Vlaanderen en Wallonië? Bestaat de ‘Belgische film’ eigenlijk wel?

Luc: Misschien nog niet, maar ik weet zeker dat we er steeds meer naar evolueren. De toekomst van de Belgische cinema ligt in coproducties tussen Vlaanderen en Wallonië. Via Wallonië kan Vlaanderen aan Franse productiepremies geraken, en via Vlaanderen kunnen Walen aan Vlaams geld geraken. Het is dus een win-winsituatie voor iedereen.

Jean-Pierre: Trouwens, bestaat de Waalse film eigenlijk wel? Wij maken onze films, Van Dormael de zijne, Akerman de hare… Snap je? Bovendien moet je het Waalse succes niet overschatten. Onze taal is een zeker een voordeel, maar in Frankrijk blijven Waalse films wel degelijk buitenlandse films. Zo’n Gouden Palm betekent hooguit dat L’Enfant in de meeste Europese landen zal worden verdeeld, niet dat we plots steenrijk zijn (lacht).

Dave Mestdach

‘onze films KUNNEN zich bijna eeNder waar afspelen. Tenminste, zolang er maar ouwe fabrieken te vinden zijn, en er een rivier doorheen loopt.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content