Van ‘Farewell My Concubine’ over ‘East Palace, West Palace’ tot ‘Spring Fever’ – of hoe de Chinese filmindustrie langzaam uit de kast komt.
China mag het voorbije decennium dan zijn grote kapitalistische sprong voorwaarts hebben gemaakt, tot in 2001 werd homoseksualiteit in de volks-republiek nog beschouwd als een ‘geestesziekte’ en ‘een uit het westen geïmporteerde perversie’. Geen wonder dat het onderwerp lange tijd slechts omzichtig kon worden getoond of gesuggereerd, met Xie Jins Stage Sisters (1965) en Chen Kaiges Gouden Palm winnende Farewell My Concu-bine (1993) als zeldzame voorbeelden.
Een voorzichtige dooi kwam er met de komst van de zogeheten Zesde Generatie, een veelal kritische groep filmmakers van wie enkele regisseurs het aandurfden om openlijk homoseksuele personages op te voeren. Een mijlpaal is Zhang Yuans illegaal gedraaide East Palace, West Palace uit 1996, een gestileerd melodrama over de ontmoetingen tussen een heteroseksuele flik en een jonge homoseksuele schrijver die hij verondersteld wordt te arresteren.
In Men and Women uit 1999 werpt Liu Bingjian dan weer een nonchalantere en neorealistischere kijk op de Chinese homoproblematiek door het wel en wee van vijf holebi’s te volgen. Een van hen, een dj van een gay radiostation, wordt vertolkt door Cui Zi’en, docent aan de Filmacademie van Peking en een van de boegbeelden van China’s undergroundscène en de homoseksuele tongzhibeweging.
Diezelfde Cui Zi’en organiseerde in 2001 in Peking voor het eerst een holebi-filmfestival, mét de nodige tegenkanting van de overheid. Een van de beruchtste titels daar vertoond was Lan Yu (2001), een liefdesdrama over twee mannen dat clandestien werd gedraaid in Peking met onafhankelijk Chinees geld door de Hongkongse regisseur Stanley Kwan. Bovendien maakte Zi’en in 2008 ook de documentaire Queer China over China’s repressieve houding ten aanzien van tongzhi – Chinees slang voor homo’s – en de schuchtere veranderingen van de voorbije decennia. Zo vind je in elke Chinese grootstad intussen wel enkele homoclubs, terwijl de overheid steeds vaker het principe van ‘leven en laten leven’ hanteert.
Ondanks die versoepelde houding halen de censors niettemin nog altijd vlot de schaar boven voor al te expliciete gay films. Zo werd Brokeback Mountain van Taiwanees Ang Lee in 2005 nog pertinent verboden, terwijl het lesbische gestoei uit Lou Ye’s Summer Palace (2006) ook wel een rol zal hebben gespeeld bij het uitvaardigen van zijn vijfjarige werkverbod.
Gelet op de rauwe homoscènes in zijn nieuwe film Spring Fever heeft dat op Lou alvast niet veel indruk gemaakt. Bovendien valt de productie van onafhankelijke films, docu’s en video’s de jongste jaren nog amper te overzien, waardoor het wellicht een kwestie van tijd is vooraleer de laatste restanten van China’s grote homofobe muur definitief worden gesloopt. Of waar het kapitalisme al niet goed voor is.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier