Tien jaar staan ze al samen op het podium. Maar sommige jazzpuristen gunnen zanger David Linx en pianist Diederik Wissels nog altijd geen succes. ‘Ik ben blank, niet-Amerikaans, geen vrouw, en ik wil jazz zingen. Dan weet je wel hoeveel krediet ik krijg, zeker?’ Door Bart Cornand Foto Jos L. Knaepen

David Linx en Diederik wissels + special guests, 10th anniversary concert AB, dinsdag 21 januari 2003. Info en tickets: www.abconcerts.be en 02-548 24 24

Je zult het maar op je visitekaartje hebben staan: ‘zangleraar van Arno en Renaud’. Probeer zo maar eens aan een lief te raken en van de dop weg te blijven. Hoe het met dat lief zit, weten we niet, maar jazz-zanger David Linx heeft in elk geval werk zat. ‘Eigenlijk leer ik ze ademhalingstechniek’, zegt de Brusselaar. ‘Iedereen kan een avond staan schreeuwen. Maar als je dat avond na avond wil kunnen, moet je weten wat je doet.’ Schreeuwen is nochtans het laatste waarmee je Linx zou associëren. De muziek die hij sinds tien jaar met zijn los-vaste pianist Diederik Wissels maakt, is vaak van een verbluffende broosheid, mee gecreëerd door knappe trompettisten als Poalo Fresu, Bert Joris, Kenny Wheeler, Erik Truffaz en Flavio Boltro. Je houdt ervan of je hebt er een hekel aan, een tussenweg is er niet. Linx en Wissels – op Jazz Middelheim 2001 nog te zien met hun Heartland-project – worden in Wallonië en Frankrijk op handen gedragen, maar een deel van de Vlaamse pers heeft hen uitgespuwd. Voor ons een reden te meer om met de twee een paar flessen wijn open te trekken.

Jullie zijn nu tien jaar samen. Wordt het niet eens tijd dat jullie trouwen?

David Linx: (lacht) Tja, we flirten al 25 jaar, maar het komt er niet van.

Diederik Wissels: Zijn vader gaf les in de muziekschool van Hoeilaart. Ik kwam bij hen thuis, en zo leerden we elkaar kennen. Maar echt muziek maken doen we al een jaar of twintig.

Andere mensen krijgen kinderen en ‘love handles’ en zien elkaar na hun schooltijd niet meer. Waarom zijn jullie wel samengebleven?

Linx: Het heeft veel te maken met hetzelfde soort rigueur dat we in elkaar herkenden. We lazen dezelfde boeken, werden geraakt door dezelfde films… We ontwikkelden een culturele band die uiteindelijk uitmondde in muziek maken. Ook al zijn we twee compleet verschillende persoonlijkheden.

Je vader, Elias Gistelinck, was als stichter van Jazz Middelheim een monument in de Belgische jazz. Onder zijn leiding heb je een opleiding voor fluit, piano en drums gevolgd, en toch koos je voor zang. Geen voor de hand liggende keuze binnen het wereldje, toch?

Linx: Ik wou altijd al zanger worden. Door mijn vaders werk ben ik opgegroeid met giganten als Kenny Clarke, James Baldwin, Miles Davis. En ik had als kind al heel snel door dat als ik iets wou doen, ik als mezelf zou moeten klinken. Kijk eens naar me: ik ben blank, niet-Amerikaans, geen vrouw, en ik wil jazz zingen. Dan weet je wel hoeveel krediet je krijgt, zeker? Noem mij eens grote jazz-zangers – echte, niet de crooners? Die zijn er gewoon niet. Het publiek lust alleen vrouwen in die stiel. Ik had geen referenties, en heb alles zelf moeten uitzoeken. Maar de link met mijn vader werkt nog altijd tegen me, vooral in Vlaanderen. Veel journalisten gaan ervan uit dat ik alles zomaar in de schoot geworpen kreeg. Terwijl hij op dat vlak niets voor me gedaan heeft.

Wat is de belangrijkste les die jullie ooit hebben gekregen?

Wissels: Ik heb er op het podium wel enkele goeie gehad, door op mijn bek te gaan. Die keer in Antwerpen met Chet Baker was wellicht de mooiste. Ik was een jaar of 24, Chet was mijn idool, en ik had ontzettend naar dat concert toegeleefd. En plots, voor een zaal van 3000 man, begint hij ontzettend tegen me te kafferen omdat ik er volgens hem niets van terechtbracht. Pijnlijk. Ik weet nog altijd niet wat er is misgegaan. Ik heb achteraf de opnames nog gehoord, en ik dacht dat het oké was. Maar hij zag blijkbaar totaal niet zitten wat ik deed. Het heeft me doen nadenken over hoe ik over muziek dacht en wat ik te bieden had. Toen had ik door dat het begeleiden van mijn idolen niet het ideaal was voor de rest van mijn leven. Het heeft me in de jaren daarna de kracht gegeven om voorstellen te weigeren. Uiteindelijk hebben we toch nog met enkele grote namen op het podium gestaan: Slide Hampton, Mark Murphy, Joe Henderson, Philip Catherine, Toots Thielemans… Met de tijd word je gevraagd omdat je bent wie je bent.

David, bij jou thuis kwamen mensen als Sonny Rollins en Sarah Vaughan over de vloer. Heb je daar wat uitgehaald?

Linx: Het mooie is dat grote mensen geen advies geven. Die hebben daar geen tijd voor. Als je écht iets wil weten, kun je maar beter een verrassende manier verzinnen om het te vragen. Anders krijg je niet meer dan een ‘ fuck off’. Je moet gewoon je ogen openhouden. En vroeg of laat krijgt een van die mannen het op zijn heupen en zegt hij: ‘dit kun je écht niet maken, dat kan ik nu niet hebben’.

Wissels: Precies, en dat is wat er met Chet en mij is gebeurd. Ik begin dat steeds beter te begrijpen. Als ik lesgeef, kan ik iemand soms wurgen om twee noten. Maar je kunt niet uitleggen waarom. Degene die raad komt vragen, zal het antwoord vroeg of laat wel vinden. Degenen die het niet komen vragen, die hebben het vaak het hardst nodig. (lacht)

Linx: Voilà. Toen ik elf was, ben ik na een concert van Ella Fitzgerald haar kleedkamer binnengestormd om haar uit te vragen. Niemand heeft me tegengehouden.

Jullie voeren duidelijk een tweesporenbeleid. Nu eens heel esthetisch, dan weer experimenteler, vaak met invloeden uit andere culturen. Hoe bakenen jullie dat af?

Linx: Wat Diederik en ik doen, is iets aparts in de jazzwereld. Voor mij zijn vocalisten de vaandeldragers van de melodie. En het is belangrijk om van die melodie te kunnen afstappen; ze juist zingen is niet goed genoeg. Precies dat is gedateerd in de jazz, en daarom is wat wij doen voor veel mensen uit den boze. Door het Vlaams-Waalse gekissebis is onze eigen folklore verloren gegaan – of dan toch folklore die verder gaat dan bier en kaas. Die leemte wil ik opvullen, en dat kan met een folklore imaginair.

En daarmee zitten we natuurlijk op heel gevaarlijk terrein. Ik ben er voorstander van om de ene cultuur aan de andere te koppelen, maar dan moet je wel weten waar je zelf vandaan komt. Je hebt mensen die naar India trekken om ‘het antwoord’ te zoeken. Maar als je het hier niet vindt, zul je het in India ook niet vinden. Ik noem dat een postkoloniaal schuldgevoel, een soort paniek om het allemaal goed te maken. Als je voor een snelle opname vier muzikanten uit verschillende werelddelen samen zet, krijg je van die wereldmuziek waarin alle clichés naar boven komen.

Wissels: Maar die folklore kan natuurlijk ook heel eng worden. Voor je het weet, zit je in een gevangenis.

Hoe staan jullie tegenover die mengvormen van jazz met dance?

Wissels: Ik heb er eigenlijk geen benul van. Het geeft me een anesthesiegevoel.

Linx: Ja, maar dat is vast de bedoeling. Ik word in Frankrijk vaak gevraagd voor projecten met deejays. En wat Erik Truffaz dan nog doet, gaat nog eens zoveel verder. Alleen is die sector nog zoveel meer doordrongen van commercie. Ik krijg heel geregeld telefoon van zo’n hiphopdeejay uit Marseille die een sample van ons wil gebruiken. Ik hou van gasten als Aphex Twin, die blijven zoeken naar nieuwe mogelijkheden, en die een relatie hebben met hun computer zoals een saxofonist met zijn sax.

Jullie zijn veel populairder in Frankrijk dan in België. Steekt dat niet?

Wissels: (lacht hard) Nee, helemaal niet. Daar heb je tenminste het gevoel dat muzikant een echt beroep is. Je kunt in België een nationale held zijn en tegelijk aan de dop zitten om rond te kunnen komen. Dat is de muzikale realiteit.

Linx: Het was een enorme bevrijding toen het succes in Frankrijk begon. We waren het al gewoon dat we in België niet op handen werden gedragen, en toen in Parijs voor het eerst dat applaus opsteeg… In Frankrijk hebben we een heel gevolg gekregen.

En dan is er natuurlijk nog je popcarrière. ‘L’instant d’après’ was je enige plaat met Franstalige songs. Is dat voor herhaling vatbaar?

Linx: Ach, wat is pop? Ik beschouw het als iets wat in het verlengde ligt van wat ik altijd doe.

En als je dan muzikanten achter je hebt als gitarist Marc Ribot (onder andere bekend van zijn werk bij Tom Waits, John Zorn, en Los Cubanos Postizos, nvdr), ben je toch niet écht poppy bezig, dacht ik.

‘In Frankrijk heb je het gevoel dat muzikant zijn een echt beroep is. Hier in België kun je een nationale held zijn en tegelijk aan de dop zitten om rond te komen.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content