Kill Bill, House Of Flying Daggers, Crouching Tiger, Hidden Dragon: allemaal zijn ze op de een of andere manier schatplichtig aan de Hongkongse Shaw Brothers, die twee decennia lang de buurtbioscopen en nachtvoorstellingen monopoliseerden. Hun films zijn nu uit op dvd.

Voor dit artikel is, een enkele uitzondering daargelaten, steeds de Kantonese naam van het personeel aangehouden. Voor de films werden de huidige Celestial Pictures-exporttitels van de dvd’s gebruikt.

Een herberg in het China van de Ming-dynastie. De schrandere blik van een mysterieuze reizigster verraadt dat ze op haar hoede is. Onbeweeglijk zit ze daar aan een houten tafel, iedere spier in het tengere lijf gespannen. Rondom haar wordt samenzweerderig gezwegen, boosaardige blikken zijn op haar gericht, de messen en zwaarden blinken al. En dan barst de hel los. De vreemdelinge is Gouden Zwaluw, een gezante van de Chinese magistraat, en zij levert een furieus gevecht met de bandieten die de zoon van haar opdrachtgever gekidnapt hebben.

We bevinden ons in de martial arts-wereld van Come drink with me, de zwaardvechtersfilmklassieker waarmee regisseur King Hu in 1965 een revolutie ontketende in het wu xia-genre. Hu draaide het avonturenverhaal met de 19-jarige actrice Cheng Pei Pei voor Shaw Brothers, de Hongkong-studio die de Chinatowns en buurtbioscopen over de hele wereld tot begin jaren tachtig van genrefilms voorzag. De eigen signatuur die King Hu (1931-1997) aan statische genrefilmformules gaf, viel in slechte aarde bij de in alle opzichten rigide familie Shaw. Na de moeizame bevalling van Come drink with me vertrok Hu naar de Union Film Company die toen nog in de steigers stond en die hij mee hielp opbouwen.

Deze betreurenswaardige gebeurtenis is symptomatisch voor het bijna feodaal gestructureerde familiebedrijf Shaw Brothers (SB), dat ook niet te beroerd was om contractbrekers voor de rechter te dagen, of carrières te dwarsbomen. Het SB-regime was onwrikbaar: geen machtige sterren, geen kunstzinnige ego’s achter de camera, geen inhoudelijke fratsen of onderwerpen die politiek riskant waren (lees: de Volksrepubliek China tegen de haren in streken). De beruchte onderbetaling van de werknemers zou de studio uiteindelijk zuur opbreken. Raar maar waar: wie bij Shaw onder contract stond, moest eigenlijk bijklussen om te kunnen rondkomen.

De basis voor het eerste Aziatische filmproductie- en bioscoopimperium werd gelegd door vier zonen van een welgestelde textielhandelaar uit Ningbo, Shanghai: Runje, Run Run, Runde en Runme Shaw richtten in 1924 met een mager kapitaaltje de Tian Yi Film Company op. Een hachelijke onderneming in het Shanghai van die dagen. Het wemelde van de ‘vrije jongens’ die hun bezigheden in het bioscoopamusement financierden met geld uit dubieuze zaakjes en er golden mondelinge afspraken over recette-afdrachten en territoriumverdeling. Vrijwel meteen stootten de Shaw-broers hun neus; het Shanghai-kartel dat de heersende Mingxing Film Company met vijf anderen had gevormd, weerde films die niet door de grote zes zelf werden geproduceerd uit de Chinese zalen – die exploiteerde het kartel namelijk zelf. In 1928, het jaar van de draak, verkasten Run Run en Runme naar Singapore. Niet veel later huurden ze de uit hout opgetrokken bioscoop The Empire om er hun eigen kweek te kunnen vertonen, waaronder ook hun eerste zelfgeproduceerde stomme film The Men from Shensi. Het scenario van deze komedie was gebaseerd op een succesvol toneelstuk van oudste broer Runje, hoofdzakelijk actief als producent voor de Shanghai-divisie.

Als immigranten ondervonden de broers aan den lijve hoe lastig het was om in den vreemde geaccepteerd te worden. Maar een stomme film had in het meertalige Singapore natuurlijk een uitstekende kans om snel quitte te spelen, en aldus geschiedde. Ondertussen kwamen er in Singapore, Indochina, Thailand, Maleisië en Indonesië gestaag bioscoopzalen bij en ging Runde in Hongkong films in het Kantonees produceren.

De jaren dertig en veertig stonden in het teken van oorlog en omwenteling. Tijdens de Japanse invasie in 1937 werden de Shanghai-studio’s van Tian Yi verwoest. Runme Shaw belandde tijdens de Tweede Wereldoorlog achter de tralies en de bezetter confisqueerde de ruim honderd SB-zalen.

Ondanks de communisten, die alle overgebleven particuliere ondernemers financieel en politiek onder de rode vlag brachten en de broers opnieuw dwongen te verhuizen, bloeide het bedrijf na de oorlog beetje bij beetje op. De legende wil dat de Shaws vóór de inval van de Japanse agressor een reusachtige kist met goud en edelstenen hadden begraven en zo hun fortuin wisten te behouden. Waar of niet, in de jaren veertig en vijftig bouwden de broers hun amusementskeizerrijkje opnieuw op. En passant renoveerden ze zo’n zestig theaters en in 1961 openden ze aan Clearwater Bay in het zuidoosten van Hongkong hun eigen Shaw Movie Town met Run Run achter de directietafel. Op dit studioterrein van 46 hectare, compleet met een gigantisch wapendepot en permanente decors die diverse perioden en plekken uit het oude China vertegenwoordigden, werden honderden films gedraaid met het roemruchte SB-logo. De verf op de studiomuren van Clearwater Bay was nog niet droog, of er werd al volop gefilmd. Aanvankelijk veel musicals, later ook komedies, actiethrillers, historische en familiefilms, melodrama, horror en fantasy. De Shaw Brothers leverden alle genres snel en liefst goedkoop uit voorraad.

Speerpunt van de producenten en hét exportartikel van de Hongkongse filmcultuur werd het martial arts-genre. King Hu, Chang Cheh, Ho Meng-hua, Chu Yuan, de Shaolin-Tempel-geschoolde actiechoreograaf Lau Kar Leung en anderen verbaasden vriend en vijand met technisch innovatieve, energieke films. De basis van elke film vormden literaire adaptaties of door het Shaw-scenariodepartement in elkaar gezette, rechtlijnige vergeldingsverhalen over eer, bloedvergieten en heroïsche daden: solitaire underdog trekt erop uit om onteerde meester of vermoord familielid te wreken, of om een lokale despoot de oren te wassen. Niet zelden gingen de twee samen. In latere SB-jaren moest de getergde held onderweg soms ook slag leveren met bovennatuurlijke krachten.

Vooral in Hu’s historisch zorgvuldig gerechercheerde films is de invloed zichtbaar van de Japanse samoeraicinema en – mede door acteur-choreograaf Han Ying-jie – van de Peking Opera, de traditionele Chinese podiumkunst. De confrontaties zijn choreografisch doorwrocht, de bewegingen gestileerd en de mise-en-scène is dynamischer en preciezer dan voorheen. De vechtdanspassen en twee-zwaardentechniek van actrice Cheng Pei Pei in Come drink with me, bijvoorbeeld, betoveren nog steeds. Haar jarenlange balletopleiding schijnt door in elke gracieuze beweging.

Het productietempo – tijdens de jaren zeventig zo’n veertig titels per jaar – en de lage budgetten van veel films vormden helaas vaak een handicap voor hun makers. Run Run Shaw financierde ook ambitieuzere projecten en ging coproducties aan met Europese firma’s zoals de Britse Hammer Studio’s. Hij huurde zelfs regisseurs en cameramensen uit Japan, Europa en de VS voor hun expertise in. Niettemin was Movie Town vooral een volksamusementsfabriek waar de directeur de zweep erover legde en persoonlijk ieder bonnetje controleerde. Regisseur Chang Cheh (1923-2002), maestro in het ensceneren van intense man-tot-man-bottenkrakers, blikte in zijn eentje binnen vijftien jaar zo’n zeventig films in. Dat bepaald niet al het werk van Chang de eeuwigheidswaarde heeft van The One-Armed Swordsman (1967), Golden Swallow (1969) en Five Venoms (1978), laat zich raden. Midden de jaren zestig was de wu xia pian (het Chinese equivalent van de cape-en-degenfilm) oppermachtig aan de Aziatische bioscoopkassa, maar gedurende de jaren zeventig brachten de kungfu-seriewerkjes met nu legendarische acrobaten als Wang Yu, Ti Lung, Chen Kwan Tai en Fu Sheng de buit binnen. In het Westen vergaarden deze, tegenwoordig liefdevol als ‘old school’ aangeduide, martial arts-films met diverse Chinese vechtstijlen een fervente aanhang tijdens matinees en nachtvoorstellingen van buurtbioscopen. De meestal beroerde Amerikaans-Engelse nasynchronisatie was een feestje op zich en werd treffend geparodieerd in komedies als Kentucky Fried Movie en Wayne’s World 2.

In 1970 kregen Shaw Brothers de rekening gepresenteerd van de stelselmatige onderbetaling van hun personeel: productiebaas Raymond Chow, ooit begonnen bij SB als chef publiciteit, trok zijn kantoordeur aan Clearwater Bay achter zich dicht en startte de productiemaatschappij Golden Harvest, waar hij al snel werd vervoegd door een stoet verbolgen acteurs, regisseurs en technici. Tot in de jaren tachtig zouden Shaw Brothers en Golden Harvest duelleren om de wereldkampioenspositie in de martial arts-ring. Daarna schakelde Run Run – inmiddels ‘Sir’, investeerder in westerse prestigeprojecten als Ridley Scotts Blade Runner en arm in arm met major Warner voor distributie overzee – de filmproductie drastisch terug. Hij ging zich toeleggen op het maken van series voor het televisiekanaal tvb, waarvan hij nog altijd grootaandeelhouder is.

Door zijn Scrooge-reputatie had de Shaw-baas onder meer het fenomeen Bruce Lee aan zijn acteursstal voorbij zien gaan. Ook jonge actiehelden als Sammo Hung en Jackie Chan stuntten zich voor de concurrentie naar de wereldtop. De archaïsche studiostructuur werkte meer en meer contraproductief. Toen Shaw Brothers in 1986 de filmproductie staakten vanwege de bioscooprecessie en de veranderde smaak van het grote publiek, was de zogenaamde ‘Hongkong New Wave’ aangerold: filmmakers als John Woo, Tsui Hark, Clara Law, Ann Hui en Ringo Lam braken met stijl- en formuletradities en gaven de Hongkong-cinema een nieuw elan. In de oude studio’s van Clearwater Bay zou niets ooit nog hetzelfde zijn.

Sinds het Hongkongse Celestial Pictures in 2000 voor zo’n 84 miljoen dollar de rechten verwierf van 760 Shaw Brothers-titels, raakt de lang verzegelde schatkamer van Clearwater Bay ontsloten. De eerste vcd’s en dvd’s verschenen eind 2002 in Azië en inmiddels hebben Franse, Spaanse, Britse en Duitse labels licenties verworven voor specifieke titels. De brede kleurenfilms uit de jaren zestig en zeventig zijn veelal gerestaureerd en hebben het oorspronkelijke geluidsspoor met correcte ondertiteling. Ze zijn voorzien van bonusmateriaal zoals audiocommentaar, set-opnamen, (soms wat slordige) productienotities of interviews met spelers.

Bij kleurrijke wu xia- en kung fu-avonturen als Bat without wings, Blood brothers en The flying guillotine valt een zekere weemoed naar de buurtbioscopen en Chinatowns van vroeger niet te onderdrukken. Alleen al het mythische SB-logo en het enthousiaste trompetmelodietje doet ‘afficionadi’ een traantje wegpinken. Dat de geest van Shaw Brothers’ jubeldagen rondwaart in hedendaagse producties als Ang Lee’s Crouching Tiger, Hidden Dragon (met veterane Cheng Pei Pei in een bijrol) biedt troost. Enkel ‘Old school’-puristen morren nog over het moderne ‘wirework’, waarbij productieassistenten fiks aan kabels trekken om de ingesnoerde acteurs mooie buitelingen te laten maken en hen vederlicht over tegenstanders, muren, daken en boomkruinen te laten zoeven. De budgetten zijn ook hoger, de cameratechnieken geraffineerder en de montage is agressiever – de hedendaagse martial arts-film is gestileerder, voelt helemaal anders aan. Maar toch valt in een elegante zwaardvechterstragedie als Zhang Yimou’s House of Flying Daggers duidelijk de genrefilmhistorische erfenis van Shaw Brothers te traceren.

‘Ik wilde eigenlijk na een jaar terug naar Singapore’, zei Sir Run Run begin jaren tachtig over zijn pioniersdagen in het naoorlogse Hongkong, en voegde er lachend aan toe: ‘Maar ik zit er nog steeds.’ En in februari 2005 is dat niet anders: ondanks de alomtegenwoordige beelddragerpiraterij en moordende Hollywood-concurrentie die de lokale filmproductie bijna de das omdoen, verhuist Shaw Brothers momenteel van Movie Town in Clearwater Bay naar Movie City in het centraler gelegen Tseung Kwan O.

De filmdivisie van het Shaw-consortium hervatte al in 1995 de productie a rato van één à twee titels per jaar en heeft zo’n 100 vaste werknemers (tegen zo’n 1200 in de vroege jaren tachtig). Tot dusver leverden de bioscoopreleases relatief weinig op, maar dat doet nauwelijks terzake: het solide SB blijft in de groene cijfers door inkomsten uit televisie, onroerend goed en bioscoopverpachting. Men heeft er bovendien een rotsvast vertrouwen in dat de markt zal aantrekken: Movie City is het grootste en duurste studiocomplex ooit in Azië gebouwd en moet in juni 2005 volledig operationeel zijn. Sir Run Run, 97 jaar en de enige Shaw-broer van de oude garde die nog in leven is, blijft entrepreneur tot z’n laatste snik.

Oliver Kerkdijk

De Shaw Brothers legden er de zweep op, buitten hun acteurs uit en

controleerden persoonlijk elk bonnetje.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content