Brussel 1929 û Bobigny 1978

Quand on n’a que l’amour (Universal, 1996) of de 10-cdbox L’intégrale.

Monaco 1916 û Chianti (Italië) 1993

A avoir: het album La mémoire de la mer (1970) en de dubbele verzamelaar Avec le temps (1990), allebei uit bij Universal

Sète 1921 û Saint-Gély-du-Fesc 1981

A avoir: het dubbele compilatiealbum Auprès de mon arbre 1952-1976 (Universal)

Parijs 1915 û Parijs 1963

A avoir: verzamelaar Eternelle Piaf (nu uit bij EMI)

Narbonne 1913 û Parijs 2001

A avoir: Les poètes descendent dans la rue (Warner, 1999) en de compilatie Le fou chantant (EMI)

Mansumanno Alto, Italië 1921 û Senlis 1991

A avoir: Olympia ’81 en de dubbelaar in de Universal-serie Collection chansons.

Jacques Brel: Très Brelge

25 jaar onder de zoden, maar niet stuk te krijgen: zijn songs zijn er voor de eeuwigheid.

Het was een ongeziene marketingstunt, die zelfs de Stones niet hadden aangedurfd: een nieuw album op de markt brengen in hermetisch afgesloten containers die pas geopend kunnen worden op de datum en het uur van de officiële release. Zo werden op 17 november 1977 om 12 uur 51 zowat overal in Europa 1 miljoen exemplaren van de nieuwste 33-toerenplaat van Jacques Brel in de handel gebracht. Le grand Jacques zat op zijn eiland in de Markiezen toen hij van de stunt vernam, en reageerde furieus. Maar het werkte wel: in minder dan drie maanden tijd rolden twee miljoen exemplaren over de toonbanken.

Brel debuteerde in 1952 in de Brusselse café-chantants en waagde een jaar later al zijn eerste stappen in Parijs, maar niets liet toen vermoeden dat hij met Ne me quitte pas een wereldhit zou schrijven en later gecoverd zou worden door grootheden als David Bowie en Frank Sinatra. ‘Pater Brel’, liet Brassens zich in die tijd ontvallen, ‘eta-leerde meer lompheid dan charisma.’ Zijn eerste albums liepen ook voor geen meter, maar Brel volhardde: al toerend langs Franse feest- en concertzalen kreeg hij het metier onder de knie, en met Quand on n’a que l’amour scoorde hij in 1956 een eerste hit. De erkenning volgde ten volle vanaf 1958, met zijn eerste optreden in de legenda-rische concertzaal Olympia in Parijs, die in de loop der jaren een beetje de zijne zou worden. In de golden sixties reikte zijn populariteit van Moskou tot Libanon, van Carnegie Hall tot Royal Albert Hall.

Brel ontpopte zich als een songwriter pur sang, met een muzikale voorliefde voor het crescendo en een waanzinnige podiumpresence. Wanhopige liefdes, de queeste naar het onbereikbare en de zeden en gewoontes van de katholieke bourgeoisie uit zijn geboorteland werden Brels thema’s. De verhouding met ‘zijn België’ was dubieus: hij was een Vlaming van origine, maar kreeg nooit voeling met de taal; hij profileerde zich als ‘brelge’, maar ergerde zich open en bloot aan de bekrompen geest van zijn landgenoten. ‘Als je een intelligente Belg tegenkomt, dan is het gegarandeerd een Zwitser.’

In 1967, op het hoogtepunt van zijn carrière, gaf hij het concerteren op: na een emotioneel geladen optreden in Olympia zei hij adieu aan zijn publiek, ‘après quinze ans d’amour’. Twee jaar later stond hij weer op de planken, dit keer als Don Quichot in de epische opera L’homme de la Mancha. Het stuk was hem op het lijf geschreven. Onrust was zijn tweede natuur, hij was voortdurend op zoek en toonde zich onverzadigbaar: de liefde was het voornaamste doel van zijn queeste, maar hij wilde ook films maken, zeilen, vliegen, avonturen beleven en reizen, veel reizen.

Van Brel wordt wel eens spottend gezegd dat het een predikant was met een overaanbod sentiment, maar zijn romantische ziel, zijn gevoel voor het betere levenslied en zijn overweldigende présence maken van hem de meest waarachtige vertolker van het Franse chanson.

A avoir: de dubbele verzamelaar

Leo Ferré: De stormdichter

Denkt u bij het horen van de songtitel Comme à Ostende meteen aan Arno, dan bent u aan een lesje toe. Ferré is de auteur van deze standaardklassieker, Leo Ferré. Italiaan van origine. Paardenliefhebber. Met een passie voor de zee en voor vrouwen – de ene gebruikte hij met plezier als metafoor voor de andere. Fan van Charles Trénet en van Ravel. Ferré, graag geziene gast in de jazzclubs van de Rive Gauche en tijdens anarchistische onderonsjes, ontwikkelt gaandeweg een eigen stijl, vol lyrische poëzie en engagement. Hij blijkt over het zeldzame talent te beschikken om hitparadegevoelige songs op moeilijke, mettertijd meer en meer metafysische muziek te zetten, zonder aan hun potentieel te raken. Het voorbeeld bij uitstek: Cest extra uit 1969. Andere songs om te koesteren zijn Monsieur Willam, Avec le temps en La mémoire et la mer, geschreven in 1970, op het hoogtepunt van zijn kunnen en van zijn roem. Zijn teksten zijn vaak ingewikkeld, prozaïsch of provocerend, genre ‘La lucidité se tient dans mon froc’ ( La Solitude ), of ‘Quant à chômer devant son cul (…)/Les chômeurs ça court pas les rues’ ( La The nana). In de tweede helft van zijn carrière weet Ferré zijn succes en het vele geld dat eruit voortvloeit moeilijk te plaatsen, maar hij houdt zich op een respectabele afstand van de muziekindustrie. Zijn laatste levensjaren brengt hij door in zijn huis in Toscane, bij zijn familie, waar hij zijn eigen olijfolie, zijn eigen wijn, zijn eigen papier maakt. Een harmonieus plaatje dat als de dag met de nacht contrasteert met de getormenteerde levensverhalen in zijn liedjes.

Brassens: De tedere anarchist

Er zit meer genie in de melodieën van deze bard dan het gehoor kan vatten, en zijn teksten spuwen vuur.

Brassens is in zekere zin de anti-Brel: onbeweeglijk op scène, en verlegen, bijna mensenschuw van karakter. Maar in zijn teksten waart de duivel: Brassens is een atheïs-tisch anarchist, die de vloer aanveegt met flikken en pastoors. Een erfenis uit het verleden: nadat hij in zijn geboortedorp van de school is gestuurd omwille van vandalenstreken wordt hij door zijn tante in Parijs grootgebracht. Hij ontdekt de poëzie en de gitaar in de oorlogsjaren, maar het zou nog tot 1953 duren vooraleer het publiek hem ontdekt. Le gorille en La mauvaise réputation zijn de eerste liedjes die het verschil maken. Zijn spaarzaamheid in gestes compenseert hij door een overvloed aan woorden: hij gaat met een speels gemak door de Franse vocabulaire. Zijn teksten zijn schijnbaar eenvoudig, maar in werkelijkheid sterk literair geïnspireerd. In de jaren zes-tig beheerst hij samen met Brel en Ferré de geluidsgolven, met zijn onsterfelijke hit Copains d’abord als vrolijk hoogtepunt. Het succes steeg hem niet naar het hoofd; hij bleef met zwarte humor uiting geven aan zijn anarchistische gedachten. ‘Ik ben zo anarchistisch dat ik elke straat langs het zebrapad oversteek, zodat ik het nooit met de flikken aan de stok zou krijgen’, zei hij daarover ooit.

Oude glorie Edith Piaf: De stem van het lot

De stem van La vie en rose beleefde evenveel tragiek als ze er bezong.

Als ze sterft op 48-jarige leeftijd is Edith Giovanna Gassion volledig uitgeput, leeggezogen door de muziek, de liefde en de drama’s in haar leven. Piaf zette in 1935 haar eerste nummers op plaat, en kende een jaar later al succes met Mon légionnaire. Haar kleine taille en haar bleke, bijna ziekelijke teint leveren haar de bijnaam ‘la môme’ op, maar op scène imponeert ze door haar vocale charisma en haar legendarische zwarte silhouet, uitgesneden uit het felle licht van de spots. Haar reputatie groeit tijdens de oorlogsjaren (ondanks een bezoek aan Berlijn), en in het bevrijdingsjaar 1945 schrijft ze met La vie en rose een van de grootste klassiekers van het chanson. Ze heeft ondertussen Yves Montand leren kennen, en van hem haar minnaar én een charmezanger gemaakt. Ze werpt zich nadien eerst op de Engelse taal, daarna op de Amerikaanse markt. Daar ontmoet ze een andere bekende landgenoot, bokser Marcel Cerdan. Ze beleeft de liefde van haar leven, maar haar geluk wordt in 1949 brutaal afgebroken door een voor Cerdan fataal vliegtuigongeluk. Kort nadien pent ze L’hymne à l’amour bij elkaar, haar tweede grootste succes. Het belet haar niet om af te glijden in een fatale cocktail van drank, drugs en mannen. Passeren achtereenvolgens de revu: de zangers Jacques Pills, Félix Marten, George Moustaki en Charles Dumont, de Amerikaanse schilder Douglas Davis en haar laatste liefde, de jonge, Griekse kapper Théo. Aan dat tempo is de uitputting onvermijdelijk: ze sterft in 1963. Pour la petite histoire: de Kerk weigerde haar een religieuze begrafenis, want Piaf, nochtans een gelovige, had het aangedurfd te scheiden.

Charles Trénet: De uitvinder

Op een moment dat het chan-son veel weg had van een voordrachtkunst, bracht Trénet er met swing weer schwung in.

Trénet is de man van de one-man-take: Douce France, Y’a d’la joie of La mer, hij zette ze in een keer op band. Trénet laat zich eind jaren twintig voor het eerst opmerken als de ene helft van het komisch-romantische duo Charles et Johnny. Solo zit er meer branie in zijn teksten, meer inventiviteit in zijn looks – die platte strohoed – en meer humor in zijn act – die ogen die rollen als biljartballen. Zijn stijl staat haaks op die van het traditionele chanson van toen (Tino Rossi, Fréhel): de lichte swing in zijn melodieën harmonieert perfect met zijn voorliefde voor klanknabootsingen en gewilde versprekingen. Zijn optimisme werkt aanstekelijk en geeft in een klap een coup de vieux aan alle artiesten van dat moment, Maurice Chevalier en premier. Als hij erin slaagt om die klepper Y’a d’la joie te doen zingen, gaat zijn carrière voorgoed van start. In de zestig jaar die volgen, zijn er uiteraard ups en downs, een aangekondigd afscheid (in 1975, in l’Olympia) en een comeback, maar vooral veel klassiekers, genre Que reste-t-il de nos amours (1943), Route National 7 (1955) of Moi, j’aime le music-hall (1955).

Yves Montand: De Franse crooner

Acteur, chansonnier en militant: Montand had de looks en het charisma om ze alledrie in een te zijn.

Ivo Livi ofte Yves Montand is de Franse belichaming van de Amerikaanse droom: arm geboren in een Zuid-Italiaans gezin, rijk gestorven in volle glorie. Op elf jaar werkte hij in een fabriek, op achttien stond hij op de bühne van de fameuze muziektempel Alcazar in Marseille en op zijn vierentwintigste maakte hij kennis met Edith Piaf en het Parijse publiek. Weinig later was hij een Latijnse crooner met een indrukwekkend repertoire van grappige, ernstige en poëtische nummers. Hij huwde collega-actrice Simone Signoret en schreef zich met Les feuilles mortes, naar een tekst van Jacques Prévert, definitief in de annalen van het Franse chanson in. Zijn linkse signatuur remde een overzeese carrière een tijdlang af, maar toen hij in 1959 dan toch zijn entree op Broadway maakte, lag Amerika aan zijn voeten. Het was de start van een indrukwekkend internationaal succes, en van een druk besproken affaire met Marilyn Monroe. Acteren bleef lang zijn grootste passie, Costa-Gavras zijn favoriete regisseur: het is via zijn films dat hij zich het embleem van politiek geëngageerd acteur op de hals haalde. In 1981, na bijna een decennium afwezigheid, maakte hij zijn grote comeback in het chanson. Al zong hij dan van Rio tot Tokyo, songs als A bicyclette, Les roses de Picardie of Luna Park werden overal even enthousiast onthaald.

Vertaling: Karel Degraeve en Gunter Van Assche

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content