‘DE GEBRADEN KIEKENS VLIEGEN ME NIET IN DE MOND’

© © THOMAS SWEERTVAEGHER / IMAGEDESK

Volgende week vrijdag trapt Café Derby het Film Festival Oostende af. In dat nostalgische familiedrama over een marktkramer en een pausbezoek speelt duivel-doet-al Wim Opbrouck de hoofdrol. ‘Ik heb ontdekt dat ik niet voor de markt geboren ben.’

Elk zinne g’ndag. Wie kan er nog Bavikhove, deelgemeente van Harelbeke, binnenrijden zonder aan Gerrit Callewaert te denken, die in In de gloria fulmineerde tegen de onverlaten die West-Vlamingen op televisie ondertitelen? Maar we zijn hier niet om oude koeien uit de sloot te halen, wel om te praten over Café Derby, de debuutfilm van regisseuse Lenny Van Wesemael. Opbrouck speelt daarin een marktkramer die in 1985 alles aan iedereen verkoopt. Zo verpatst hij aan zijn vrouw, vijf kinderen en collega’s het plan om munt te slaan uit een openluchtmis van paus Johannes-Paulus II op het voormalige vliegveld van Sint-Denijs-Westrem.

Is er een goede marktkramer aan jou verloren gegaan?

WIM OPBROUCK: Ik zie me nog wel op een markt in het zuiden van Frankrijk staan met wat antiquiteiten en een overdachte selectie romans die ik weggeef voor 5 euro. Meer niet. Ik heb

ontdekt dat ik géén geboren marktkramer ben. Ik ben voor Café Derby op een markt gaan staan. Dat was niet evident. Iedereen herkende me. Toch heb ik doorgezet. Marktkramers zijn echte acteurs. Net als stand-upcomedians schrijven ze een scenario uit. Ze zweren bij een fijnzinnige routine. Overacting is uit den boze want dan komen ze als bedriegers over. Maar ze moeten wel de aandacht trekken, anders loopt iedereen hun kraam voorbij. En op het einde van de vertelling moeten de geldbuidels open of het was allemaal een maat voor niets. Begin daar maar eens aan.

Gelukkig kreeg ik veel tips van Lenny’s familie. Haar moeder was de godmother van het echte café Derby. Haar broer doet nog altijd de markten, met een ananassnijder. Er staat er hier een. Leuk ding, hoor. De kunst is ook om een goed product te vinden. Het mag niet te veel kosten, maar het mag ook geen brol zijn want dan komen de mensen een week later hun geld terugvragen. Dat wil je niet meemaken.

Lenny Van Wesemael romantiseert een bewogen episode uit haar jeugd. Zou jij ook zo persoonlijk durven te zijn?

OPBROUCK: Ik zou geen seconde twijfelen als er een persoonlijk verhaal op mijn lippen brandt. Er is even getwijfeld of we moesten communiceren dat het verhaal van Café Derby waargebeurd is. Maar het is zo, waarom daar dan flauw over doen? Er bestaan zo veel romans en liedjes die gedeeltelijk of volledig autobiografisch zijn.

Lenny kent het marktkramersmilieu, ze weet hoe een gezin met vijf kinderen functioneert en ze bleek uit het juiste hout gesneden. Tijdens zo’n filmproductie vuren de verschillende departementen honderd vragen per minuut op de regisseur af. Zo’n film is een olietanker. Lenny heeft het schip rechtgehouden.

Wereldschokkend is het verhaal van Café Derby niet.

OPBROUCK: Neen, maar wel herkenbaar. Het is een coming of age: je ziet door de ogen van de jonge Lenny hoe de vader-held van zijn sokkel valt, een universeel psychologisch gegeven. Ik wil ze niet te eten geven, alle mensen die het hoofd boven water proberen te houden en zich vastklampen aan een droom. Hetzelfde geldt voor alle mensen met twaalf stielen en dertien ongelukken. Ken je die regel uit The Painter van Neil Young: ‘If you follow every dream, you might get lost’? Dat is soms ook op mezelf van toepassing. Ik ben ook iemand die graag in de dingen duikt. Iets beredeneerder dan Georges in Café Derby, maar toch. Het ene lukt, het andere mislukt. Soms moet je wat geluk hebben. Heb het maar eens voor dat je een café begint en kort daarop wordt de straat voor twee jaar afgesloten. Hoeveel dromen zouden er niet uiteengespat zijn op wegenwerken? Dat zijn allemaal kleine grote drama’s.

Je maakt tv-programma’s, duikt in tv-series op, hebt het NTGent geleid, maakt muziek met De Dolfijntjes en speelt mee in Vlaamse en Nederlandse films. Ik denk dat we bij jou ook aan twaalf stielen komen. Alleen de ongelukken ontbreken.

OPBROUCK: Dat denk je maar. De gebraden kiekens vliegen me niet in de mond. Ook ik krijg soms het deksel op de neus. Zal ik een lijst maken van slechte kritieken en doodgeboren projecten? Dat er dingen niet lukken, vind ik niet erg. Ik predik al lang dat het geen kwaad kan om eens met je kop tegen de muur te lopen. Als het tegenzit, moet je de rug rechten en doorgaan. Of er nieuwe kansen komen, heb je wel niet altijd zelf in de hand. Georges in Café Derby is een man met veel talenten. Hij kan iets verkopen, hij kan de mensen begeesteren en toch wil het maar niet lukken. In de muziek lopen veel grote talenten rond die om de een of andere reden hun plaat aan de straatstenen niet kwijt raken. Hoe komt dat? Is een boek slecht omdat Van Halewyck, De Bezige Bij én De Geus het niet willen uitgeven? Niet per se. Je moet wat geluk hebben.

En jezelf kunnen verkopen. Dat talent heb je wel.

OPBROUCK: Een slecht idee kan ik niet aan de man brengen. Stuur me morgen niet naar een tv-zender met een voorstel om De soundmixshow opnieuw te lanceren. Dat krijg ik nooit verkocht. Maar als ik ergens wél in geloof, dan bijt ik als een pitbull in de stok tot hij kraakt. Een concreet voorbeeld. Ik rijd graag met de motorfiets en ik miste op televisie een poëtisch reisprogramma met humor, vriendschap, kunst, cultuur en wat onnozelheden. Zo kwam ik op het idee voor De bende van Wim.

Een idee zoals dat in veel mensen opkomt.

OPBROUCK: Man, non-stop! Alleen maak ik er werk van. Telefoneren, afspreken, vergaderen, een ploeg verzamelen. Ik ben daar maanden mee bezig geweest. Ik kies voor het avontuur. In de generatie voor me was de acteur meer uitvoerder: men wachtte op een telefoontje. Dat heb ik nooit gedaan. Als er niks komt, dan bel ik zelf rond. En als ik een sabbatical inlas, dan heb ik na twee weken drie boeken volgeschreven met dingen die ik nog wil doen.

Als ik zo nieuwsgierig mag zijn: welke mislukkingen staan er op je lijst?

OPBROUCK: Pfff. Veel projecten waar de buitenwereld nooit weet van heeft gehad. W. – Witse, de film kun je geen geslaagde productie noemen. In het theater is het ook een paar keer misgelopen. Ik heb wel geleerd dat de ene flop de andere niet is. Sommige flops vind ik net heel goed en blijken achteraf belangwekkende producties te zijn. Het is vaak genoeg gebeurd dat een voorstelling in Vlaanderen met de grond gelijkgemaakt werd en in Nederland vijf sterren kreeg.

In je filmografie staat een verstilde Nederlandse arthousefilm als Boven is het stil broederlijk naast een commerciële Vlaamse komedie als Bowling Balls. Een lastige spreidstand?

OPBROUCK: Totaal niet. Maar dat wil niet zeggen dat ik alles aanpak wat op me afkomt. Een belangrijke parameter is wie er nog meespeelt. Als dat meevalt, ben ik vaak verkocht. Ik verlam als ik moet uitpluizen of een project niet te populair is. Of niet populair genoeg. Ik volg daar mijn vriend Gene Bervoets in. Aanvaard geen dogma’s, doe wat je wilt. Bowling Balls was leuk om te doen. Als ze me vragen voor het beetje bekendheid dat ik heb, dan interesseert het project me niet. Ik weiger om de rest van mijn leven in het West-Vlaams te spelen en ik wil niet altijd de lolbroek zijn. Maar afwisseling juich ik toe. Dat heb ik nodig.

Alleen toen Het eiland boomde en ik tegelijk op de planken stond met De asielzoeker van Arnon Grunberg vreesde ik even dat ik niet geloofd zou worden. Toen voelde ik de zaal soms denken: ‘Allé, wanneer komt de eerste mop?’ Die eerste mop kwam er niet, er kwam iets heel anders. Hoe gepland is je carrière?

OPBROUCK: In het begin was ik vies van het woord ‘carrière’. Ik heb lang gedacht dat ik geen acteur was en ontmaskerd zou worden. Die angst kennen wel meer acteurs, schrijvers en rock-‘n-rollmensen. Ik deed iets en rolde van het een in het ander. Vandaag nog altijd beweren dat ik geen carrière heb, zou pretentieus zijn. Hout vasthouden, maar ik heb nog nooit een dag zonder werk gezeten.

De voorbije vijf jaar was je zelfs artistiek leider van NTGent.

OPBROUCK: Opeens stond ik midden in het beleid. Maar dat is nooit een jongensdroom geweest. Ik droomde van een bestaan als artiest, chef-kok, muzikant of iets anders in de kunsten. Maar artistiek leider? Nee, nooit aan gedacht. Door een samenloop van omstandigheden nam ik het artistieke leiderschap over toen Johan Simons vertrok. Ik ben daar met een bang hart aan begonnen. ‘Wat gaan de mensen zeggen als ik misluk?’ Daar zat ik toen écht mee. Het NTGent is een bedrijf met 120 fte’s, fulltime-equivalenten, een woord dat ik vroeger nooit in de mond genomen zou hebben.

Ging het je goed af, het beleid uitstippelen, 1001 problemen oplossen?

OPBROUCK: De rol van artistiek leider was een van de zwaarste die ik ooit gespeeld heb. Als de twee jaar voorbereiding – de zwaarste! – meetellen, heb ik het zeven jaar volgehouden. Heel die tijd was ik non-stop bereikbaar. Ik had geen bureau. Dít was mijn bureau. (wijst naar zijn smartphone) Daar ben ik nu van aan het afkicken. Problemen met een buitenlandse tournee, iemand die een steen op zijn kop kreeg, besparingen, discussies over het repertoire, midscheepse aanvallen van mensen die vonden dat ze de subsidies van die ‘elitaire bende die graag bloot over het podium loopt’ moesten afpakken: het moest allemaal opgelost worden. Ondertussen stond ik ook nog zélf op de planken. Het was zwaar, maar mission accomplished: we hebben weerbarstig werk gebracht en kregen het publiek mee. Het artistiek leiderschap is mijn Titanic niet geworden.

CAFÉ DERBY

Vanaf 16/9 in de bioscoop.

DOOR NIELS RUËLL

Wim Opbrouck ‘IK WEIGER OM DE REST VAN MIJN LEVEN IN HET WEST-VLAAMS TE SPELEN EN IK WIL NIET ALTIJD DE LOLBROEK ZIJN.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content