Bijna honderd films, een dozijn klassiekers, twee Oscars en een adellijke titel zijn niet de enige redenen waarom Michael Caine (73) een levende legende is. In ‘The Prestige’ etaleert de eeuwige cockney rebel nog maar eens zijn grote klasse.

Maurice Micklewhite heet hij eigenlijk. Maar omdat ‘Mi- chael Caine’ net iets scherper en sexyer klonk, besloot hij in 1956 – op aanraden van zijn manager en geïnspireerd door een billboard boven Leicester Square voor het Humphrey Bogartvehikel The Caine Mutiny – om toch maar van naam te veranderen. Het wierp niet meteen vruchten af: de eerste jaren moest Caine, zoon van een visverkoper en een kamermeisje, genoegen nemen met bijrolletjes in Britse B-films, tv-feuilletons en toneelstukken. Tot het gezegende jaar 1964: het jaar waarin hij voor het eerst op West End triomfeerde en enkele maanden later ook internationaal doorbrak met de epische avonturenfilm Zulu – ondanks de voor een workingclassacteur niet voor de hand liggende rol van aristocratische officier.

Voor Caine – wiens cockneyaccent algauw even beroemd werd als het Liverpudlian van The Beatles – bleek het het startschot voor een ronduit fenomenale, inmiddels dik vier decennia omspannende carrière die evenveel bochten vertoont als het circuit van Francorchamps. Voor een schnabbel heeft Sir Maurice – vooral in de late sixties waanzinnig populair dankzij The Ipcress File, Alfie, The Italian Job en zijn nonchalante no-nonsensehouding – zijn hand nooit omgedraaid en toen er eind jaren 70 van zijn status als A-Lister en sekssymbool maar weinig meer overschoot, deinsde hij er niet voor terug om ook al eens op te draven in absolute stinkers zoals Beyond the Poseidon Adventure, The Island of Jaws: the Revenge.

Maar waarom oude koeien uit de sloot halen? Met bijna honderd films waaronder minstens een dozijn onverslijtbare evergreens blijft Caine één van de grootste levende iconen uit de filmgeschiedenis en bovendien is hij sinds zijn definitieve rehabilitatie in 1999 met The Cider House Rules – goed voor zijn tweede Oscar – weer even hot als veertig jaar geleden. De bewijzen vind je in onder meer The Quiet American, Quills, The Weather Man, Batman Begins, Children of Men én – zijn nieuwste – The Prestige, een victoriaanse mysterythriller van Christopher Nolan. Daarin vertolkt Caine de rol van een wijze variétémentor die tevergeefs tracht de rivaliteit tussen twee obsessief gedreven goochelaars (Hugh Jackman en Christian Bale) in bedwang te houden.

The Prestige is de perfecte aanleiding om Caine lastig te vallen voor een interview annex carrièreoverzicht, aan de hand van enkele memorabele quotes uit zijn lange loopbaan als topacteur, cultheld en allround toffe peer. ‘Acteurs die zeuren over hoe moeilijk hun vak wel is, geef ik met plezier een klets om de oren.’

‘Sommige regisseurs staan bekend als bullebakken, maar een bullebak heeft een slachtoffer nodig. Je moet ze duidelijk maken dat jij niet het slachtoffertype bent.’

Je hebt met grote regisseurs gewerkt die niet meteen als makkelijke jongens te boek stonden: Otto Preminger, Joseph Losey, Joseph L. Mankiewicz… Veel vlammende ruzies gehad?

Michael Caine: Eigenlijk niet, juist omdat ik altijd vanaf de eerste draaidag duidelijk maakte dat ik niet met me liet sollen. Otto Preminger, met wie ik in 1967 Hurry Sundown heb gemaakt, was een genie maar ook een bullebak. En van bullebakken moet ik niks hebben. Dus waarschuwde ik hem tijdens de eerste repetitie dat ik een heel gevoelige jongen was die niet graag toegesnauwd werd. ‘Als je het toch doet, kruip ik in mijn trailer tot ik hersteld ben van de psychologische pijn die je me hebt berokkend. En dat kan makkelijk enkele uren duren.’ Hij keek even raar op en antwoordde: ‘Alsof ik Alfie ooit zou durven afblaffen.’ Vanaf dat moment waren we de beste vrienden. (lacht)

Voor ‘Dressed to Kill’ moest je dan weer Brian De Palma trotseren, nog zo’n legendarische dictator.

Caine: De Palma is een afstandelijke kerel, maar verder heb ik er geen klachten over. Wat me wel opviel, was zijn bizarre kledij. Als ik zijn naam hoor, zie ik onmiddellijk zijn oranje broek en kaki legerjas voor me. Op de set zei hij weinig, maar blijkbaar probeerde hij dat te compenseren met een outfit die de aandacht trok. ‘Zit hier een diepere betekenis achter?’, vroeg ik me af. ‘Moet het ons afschrikken? Is het guer- rillakledij die hij altijd draagt wanneer hij een film maakt?’ Als ik hem ooit nog eens tegenkom, ga ik het hem zeker vragen.

Past Christopher Nolan in dat notoire rijtje?

Caine: Niet qua karakter en gelukkig al helemaal niet qua kledij, maar wel qua talent. Nolan wordt een héle grote, voor zover hij dat al niet is. Hij blijft altijd rustig en verheft nooit zijn stem, maar het is wel een perfectionist die weet wat hij wil. Bovendien is hij ook een briljante communicator. Hij kan je bijsturen met enkele woorden.

En dat accepteert Sir Michael Caine van zo’n snotneus?

Caine: Natuurlijk. Mocht ik het beter weten, dan zat ik wel zelf in de regiestoel. Ik heb nooit praatjes gehad en ben ook niet van plan om daar op mijn leeftijd nog mee te beginnen.

‘Ik heb nooit met getrouwde vrouwen gerotzooid. Ik heb respect voor andermans eigendom.’

Ten tijde van ‘Alfie’ was je een sekssymbool en een notoir fuifnummer. Toch ben je ondertussen al 35 jaar samen met je vrouw Shakira.

Caine: Ik heb dan ook de mooiste en liefste vrouw ter wereld: dat helpt. Maar ik had mijn wilde jaren al achter de rug toen we trouwden. Ik was bijna veertig en had de sixties als single meegemaakt. Je bent wellicht te jong om te weten wat dat concreet betekent, maar ‘conservatief’ zou ik mijn levensstijl van toen niet durven noemen. Veel jongeren zouden gechoqueerd zijn als ze hoorden wat ik toen allemaal heb uitgevreten. (lacht)

Je hebt je portie seks, drugs en rock-‘n-roll dus wel gehad?

Caine: Seks en rock-‘n-roll zeker, maar drugs eigenlijk niet. Dat was meer iets voor de hippiegeneratie en de kids uit de betere kringen. Vergeet niet dat ik al een eind in de dertig was toen de love generation de kop opstak. Bovendien kwam ik uit een arbeidersmilieu, wat betekende dat ik het vooral in drank en sigaretten zocht. Alle acteurs van mijn generatie waren toen regelrechte drankorgels en neukten erop los, maar van de drugs bleven we af.

In je vorige, de apocalyptische sf-thriller ‘Children of Men’, speel je ironisch genoeg een oude hippie die nog altijd graag zijn jointje rookt.

Caine: En het is tijdens die opnames dat ik voor het eerst in mijn leven weed heb gerookt. Best een leuke ervaring trouwens, al ben ik niet van plan er een gewoonte van te maken. Ik ben al jaren gestopt met roken – al van in de jaren 70, op advies van Tony Curtis nota bene – en op mijn leeftijd moet je op je gezondheid letten.

‘Act for the moment. Immortality will take care of itself’.

Je bent 73. Denk je wel eens aan de dood?

Caine: Weinig. Daarvoor heb ik het te druk. Het is wel zo dat de tijd sneller gaat als je ouder wordt. Ik zei gisteren nog tegen een vriend: ‘We moeten dringend nog eens samenwerken want dat is alweer tien jaar geleden’, waarop hij me corrigeerde: ‘Dertig jaar, Michael. Dertig.’ (lacht) Ik niet bang voor de dood, maar ik besef wel dat de tijd stilaan mijn vijand wordt.

‘Children of Men’ ging over het einde der tijden. Houden die dingen je bezig?

Caine: Steeds meer. Tuinieren is de jongste jaren mijn lust en mijn leven geworden en ik ben ondertussen ook een echte buitenmens, terwijl ik vroeger al bijna misselijk werd van de stilte en de grasgeur van het platteland. Ik zeg niet dat ik een ecofundamentalist ben geworden, maar ik ben wél milieubewuster.

Tijdens het draaien van Children of Men heb ik vaak nagedacht over het broeikaseffect. De voorspelde milieurampen zal ik allicht niet meer meemaken, maar mijn kinderen en kleinkinderen wel. Enkele weken geleden was ik op bezoek bij de premier van IJsland – hij is al jaren een goeie vriend – en die toonde me hoe erg het al gesteld is: de gletsjers zijn er niet aan het smelten, ze zijn er gewoon niet meer. They’re fucking gone! Van dat soort dingen word ik wel eens somber.

En hoe raak je daaruit?

Caine: Don’t you worry’ bout me, mate. Het zijn vlagen, maar ik word er niet depressief van. Integendeel: ik amuseer me meer dan ooit tevoren omdat ik niets meer hoef. Ik ben gelukkig getrouwd, heb twee huizen, vrienden over de hele wereld, doe alleen nog de films die ik écht wil en ik mag me verder fulltime bezighouden met het schrijven van mijn autobiografie, tuinieren en koken. Wat wil een mens nog meer?

Over koken gesproken: heb je nog altijd je eigen restaurants?

Caine: Nee. Allemaal verkocht, dus ook daar hoef ik me geen zorgen meer over te maken. Eigenlijk was dat een hobby en een investering die compleet uit de hand is gelopen. Indertijd wilde ik gewoon een goeie brasserie starten in Londen, omdat daar echt behoefte aan was. Maar dat liep zo vlot dat er een keten uit groeide voor ik er erg in had. Bijkomend probleem waren de chef-koks. Sinds ze van die kookprogramma’s uitzenden op tv zijn dat onvoorstelbaar arrogante kwasten geworden. Die lui hebben sterallures en daar kan ik niet mee om. Vandaar dat ik het hele zootje heb verkocht en mijn potje voortaan zelf kook.

‘Een deel van mijn aantrekkingskracht als acteur schuilt wellicht in het feit dat ik geen vanzelfsprekende winnaar ben. Een groot stuk van mijn leven was ik een loser, wat volgens mij een interessante dimensie aan mijn persoonlijkheid toevoegt.’

Kamp je met een minderwaardigheidscomplex?

Caine: Nee, maar ik heb wel nogal wat losers op mijn cv. Harry Palmer was een actieheld met een bril en dus niet half zo cool als James Bond, Alfie durfde geen serieuze relatie aan te gaan en de dronken professor uit Educating Rita was ook al een sukkel. Toch vind ik het eigenlijk vrij bizar dat ik vooral eenzaten, criminelen of outcasts heb gespeeld en nooit een brave huisvader bijvoorbeeld, want privé ben ik een echte family man. Mijn hobby’s zijn koken en tuinieren in godsnaam. (lacht)

Sloeg die uitspraak ook niet op je workingclassroots?

Caine: Natuurlijk. Ik kom uit een behoorlijk ruw milieu. Ik ben opgegroeid in de jaren 30 en 40 wat zeker geen prettige tijden waren. Ik heb allerlei vieze klusjes opgeknapt, ben zelfs vaak in contact gekomen met échte, Jack Carterachtige gangsters en later heb ik ook in het leger gezeten. Een paar keer ben ik zelfs bijna dood geweest. Toen ik doorbrak als acteur, was ik dus allang geen jonge, onbezonnen knul meer. Ik had al een heel leven achter de rug. Ik wist wat er in de wereld te koop was en ik besefte ook hoe gelukkig ik mezelf mocht prijzen dat ik niet meer elke dag om zes uur op moest om in de fabriek te gaan werken. Actors are such lucky bastards. Vandaar dat ik jonge acteurs met plezier een opvoedkundige klets om de oren geef als ik ze weer eens hoor zagen over hoe lastig hun stiel wel is.

In 2000 werd je door de Queen in de adelstand verheven. Sta je er dan op dat men je voortaan met Sir aanspreekt?

Caine: Ben je gek? Ik heet zelfs niet eens Michael Caine. (lacht) Zo’n titel blijft een eer, maar de bijbehorende status of privileges zeggen me weinig. Als arbeidersknul heb ik er vroeger in elk geval nooit ontzag voor gehad en kijk hoe ver ik het heb geschopt.

‘Ik ben de grootste nachtmerrie van de bourgeoisie: een cockney met hersens en een miljoen dollar.’

Caine: Ik blijf trots op mijn roots. Het accent en de stoute attitude die ik er aan overhield zijn mijn waarmerken geworden. Maar mocht ik niet zo koppig en obsessief gedreven zijn geweest, dan had ik mijn droom om acteur te worden na enkele jaren wellicht opgeborgen, en was ik nooit aan mijn milieu ontsnapt. Dat bedoel ik met die uitspraak: het filmwereldje zat niet op een eigenwijze cockney te wachten, maar uit die rol als outsider putte ik wel de kracht en energie om door te gaan.

Het had niets te maken met geloof in eigen kunnen?

Caine: Ik was waarschijnlijk ook wel zo arrogant te denken dat ik écht goed kon acteren en dat het dus sowieso een kwestie van tijd was voor ik een ster werd. En dat terwijl ik negen jaar lang een absolute ramp was, voor mijn 30ste geen penny heb verdiend en van iedereen te horen kreeg dat ik het beter kon opgeven en een echte job zoeken. (ernstig)I was clearly off my rocker. Ik wilde van geen wijken weten.

Waarom moest je zo nodig acteur worden?

Caine: Toen ik tien was deed ik op school een keertje mee in een toneelstuk en ik merkte dat ik daar mensen mee aan het lachen kreeg. Zo’n gelukzalig gevoel had ik nog nooit gekend en toen wist ik: hier wil ik ooit mijn beroep van maken. Later, toen ik 13 of 14 was, zag ik dat alle mooie meisjes uit mijn buurt aan amateurtoneel deden, dus had ik mijn roeping meteen gevonden. Ik hield van mooie meisjes en het acteren was een leuke bonus, zeker als er liefdesscènes op het programma stonden (lacht).

‘Jezelf volledig in een personage laten opgaan is behoorlijk moeilijk. Ik heb het honderden keren geprobeerd en ben er misschien twee of drie keer in geslaagd.’

Had je bij die quote bepaalde films in gedachten?

Caine: Not really. Niet dat ik gelukkig ben met al mijn films – verre van zelfs – maar aan de meeste hou ik goede herinneringen over. Behalve aan On Deadly Ground misschien, maar wat verwacht je ook van een film die uit de koker van Steven Seagal komt? (lacht)

Je moet toch bepaalde favorieten hebben?

Caine: (denkt na)Alfie, The Italian Job en Get Carter. Omdat het heel diverse films zijn die de tand des tijds hebben doorstaan en omdat die rollen mijn verdere carrière hebben bepaald. Hoewel ik graag denk dat ik mezelf in elke rol heruitvind, zijn het die films waaruit je de persona van Michael Caine kunt construeren. Eigenlijk zou dat niet mogen, maar soit.

Hoe bedoel je?

Caine: Als acteur ben je maar geslaagd als je volledig kunt verdwijnen achter je personage. Als iemand zegt: Michael Caine was geweldig in Alfie, dan heb ik geen goed werk geleverd. Hij had me niet eens mogen herkennen. Ik moest Alfie zijn, niet Michael Caine. Maar die filosofie werkt natuurlijk tegen je. Hoe beter je wordt, hoe minder de mensen je herkennen. Vandaar dat ik blij ben dat die films me als het ware een eigen gezicht hebben gegeven en een label van me hebben gemaakt – maar dan gelukkig wel één dat zowel op 30 als op 60 graden mag gewassen worden, if y’know what I mean.

Je blijft streven naar erkenning, ook al heb je twee Oscars op de schouw staan?

Caine: Schuldig. Ik ambieer zelfs een derde. Die van beste acteur heb ik nooit gewonnen, hoewel ik er vier of vijf keer voor genomineerd ben. Boven mijn bureau hangt al een plank waarop mijn twee Oscars staan met in het midden een mooi, leeg plekje voor mijn derde. Seriously. (lacht)

‘Ik heb de film nooit gezien, maar ik hoor overal hoe vreselijk hij is. Ik heb wel het huis gezien dat ermee gebouwd is, en dat is schitterend.’ (over ‘Jaws: the Revenge’)

In de jaren 80 kreeg je wel eens het verwijt dat je zelf je reputatie op het spel zette door net iets te vaak op te draven in goed betaalde maar weinig verheffende prullen zoals ‘Jaws: the Revenge’.

Caine: Weet ik, maar da’s bullshit. Ten eerste: goede rollen moeten zich aandienen. En ten tweede: waarom liegen? Alle acteurs nemen wel eens gastrolletjes aan en daar heb ik me nooit voor geschaamd. Ook al omdat je de uitkomst van een film nooit op voorhand kunt voorspellen. De beroemde scenarist Bill Goldman zei ooit: ‘In the movie busi- ness nobody knows anything’. En zo is het maar net. Neem nu Batman Begins, een uitstekende en succesvolle film waarin ik het rolletje van Alfred, de butler, speel. Mocht ik beweren dat die film zijn succes enkel en alleen aan mij te danken heeft, zou iedereen zeggen: you’re fucking mad. Maar als men het over Jaws: The Revenge heeft, lijkt het alsof ik dat ding eigenhandig heb ineengeknutseld en het allemaal mijn schuld is, terwijl ik er amper tien minuten in voorkom. En trouwens: het huis dat ik er toen voor mijn moeder mee gekocht heb staat er nog altijd en het is inderdaad prachtig. (lacht)

In hetzelfde verband heb ik nog zo’n prachtquote van je: ‘Ik sla een script snel weer dicht als het als volgt begint: ‘Alaska – onze held strompelt door een sneeuwstorm.’

Caine: (lacht) Daar heb ik toen nog aan toegevoegd: ‘En ik spring even snel aan boord als het eindigt met: ‘En onze held zeilt de armen van een mooi meisje en de haven van Saint-Tropez binnen.’ Ik vind: je moet niet moeilijk doen. Natuurlijk hou ik van complexe rollen en artistieke uitdagingen, maar ik hou ook van goed gezelschap, mooi weer, lekker eten: de geneugten van het leven. Bovendien heb ik mijn vrouw en mijn kinderen – zeker toen die nog op school zaten – nooit alleen willen laten. Vandaar dat ik nooit in afgelegen oorden heb gedraaid. Ik heb één keertje in de Filipijnse jungle gezeten, voor Too Late The Hero (1967) van Robert Aldrich, maar achteraf bekeken hadden we die film ook gewoon in Californië kunnen opnemen. Those bloody trees look the same everywhere. Had ik daarvoor zestien weken in een tent geslapen met honderden muskieten en géén vrouw om me heen? Niks voor mij, al dat exotische gedoe.

En hoe zat dat bij de opnames van ‘The Prestige’?

Caine: Prima geregeld. De hele film speelt zich af in victoriaans Londen maar is volledig in een studio in Los Angeles gedraaid. Drie weken mooi weer, boeiend werk en veel vrienden om je heen. Dat anderen daar eens een voorbeeld aan nemen. (lacht)

Door Dave Mestdach

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content