Biënnale van Lyon, op verscheidene locaties in Lyon, tot 4/1. www.biennale-de-lyon.org

C’est arrivé demain, zo luidt de titel van de zevende biënnale van Lyon. De titel is ontleend aan een film van René Clair. Kan je de toekomst verhinderen, of de manier waarop we ooit naar de wereld zullen kijken, nu al bijschaven? Drie plaatsen vormen het zwaartepunt. Er is het Musée d’art contemporain, het Institut d’art contemporain en de Sucrière, een industriële site. In de Sucrière is er de meeste kunst te zien. Zoals meestal het geval is op industriële locaties heeft nogal wat werk moeite om er tot zijn recht te komen. Carsten Höllers Neon Circle – een experiment met neonlicht waar je middenin kan gaan staan – komt wellicht beter tot zijn recht in een klinisch wit museum.

Larry Clark hangt een halve etage vol met foto’s van drugsverslaafden, krantenknipsels over River Phoenix en sensationele verhalen uit white trash-contreien. Het werk van Larry Clark zou provoceren, wordt vaak verteld. Clark is vooral bekend als cineast. In zijn meest beruchte film Kids zette hij een losgeslagen jeugd in scène. Zijn criticasters vinden dat Clarks films niet door de beugel kunnen, maar het wereldbeeld dat Larry Clark omzet in kunst of in fictie, loopt perfect parallel met hun eigen visie op de gevaren van drugs of, gewoon, van een grootstad. De man ziet drugs als een van de grootste gevaren van onze samenleving. Zogezegd provocatief werk gaat trouwens wel vaker naadloos samen met een conservatief mensbeeld. Clarks kunstexploten zijn er alvast niet minder sterk om.

Er zit één grote constante in deze biënnale. In weerwil van kunst die zich graag als document of archief presenteert, staan er in het digitale tijdperk steeds vaker curatoren op die kiezen voor kunst die nog resoluut een ruimte inneemt. Concreet: bits en bytes worden op een muur geprojecteerd (Tim Head, in La Sucrière) of digitale beeldbewerking wordt omgezet in collages op groot formaat (Albert Oehlen, in het Institut d’art contemporain). Rodney Graham zorgt voor een monumentale filmvertoning – het ratelen van de projector zorgt voor het drama – rond een typemachine van het merk Rheinmetall. In een aantal zwart-wit close-ups zie je hoe de perfecte machine langzaam wordt ondergesneeuwd.

De twee andere grote tentoonstellingsplekken zijn het Musée en het Institut d’art contemporain. Pierre Huyghe, Philippe Parreno vormen er de absolute toppers van deze biënnale, terwijl Mike Kelley en Paul Mc Carthy nog maar eens een ronduit verontrustende installatie neerpoten. In de binnenstad ten slotte hult een Dominique Gonzalez-Foerster nog een ruimte in het zwart: zijn installatie Cosmodrome laat er lichtpuntjes in allerlei vormen oplichten, met muziek van Jay Jay Johanson eroverheen. In zijn geheel laat deze biënnale niet meteen een diepe indruk na, maar misschien hoeft dat ook niet. Raspail laat de ruimte aan de kunst, en hij is niet bang van een museale context.

Door LARS KWAKKENBOS

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content