Bart Cannaerts ‘Ik ben Geen echte held’

Als ze al geloven dan is het in het mysterie en in zichzelf. Niemand zit op hen te wachten en net daarom doen ze het. Een zomer lang portretteren wij jong en opgemerkt talent. Een dichtende zangeres, een reclamemaker met humor, een radioman zonder grote boodschap, een tekenares die schrijft, een broederpaar in de film en een stand-upcomedian die ook iets te vertellen heeft.

Als het klopt dat de meeste stand-upcomedians in het werkelijke leven neurotisch en depressief zijn, dan is Bart Cannaerts (30) de uitzondering die de regel bevestigt. Hij fietst fluitend door het leven en wil niets liever dan dat we dat met z’n allen wat meer doen. Maar vergis u niet: ‘Ik ben geen cliniclown.’

Een comedian. Zo ziet hij zichzelf. Hij hangt ergens in de vrolijke schemer-zone tussen cabaret en stand-upcomedy. Grappen over Marokkanen, Joden, homo’s en vrouwen zijn niet waarin hij graag grossiert. Ik tel tot tien heet de eerste zaalshow waarmee hij het voorbije theaterseizoen de culturele centra afliep. Daarin breit hij liedjes aan korte grappige verhalen en schiet hij zoals een kind met een waterpistool mopjes in het rond. Het doel is de lach in iedere mogelijke vorm, geluidssterkte en lengte. Van grinnik over monkellach tot onbedaarlijke bulderlach. Maar ooit hoopt hij ook te ontroeren. Al is het voor heel even. Alsof de traan de versterker is van de lach.

‘Ik ben opgegroeid met Toon Hermans’, vertelt hij. ‘Zoals de meeste Vlaamse stand-upcomedians Urbanus uit het hoofd kunnen citeren, zo kan ik hele lappen Toon Hermans nadoen. Als ze me de meest Nederlandse van de comedians noemen, dan heeft dat zeker daarmee te maken. Ook de volgende die op mijn radar verscheen, was een Nederlander: Hans Teeuwen. Toch was het pas toen ik Wim Helsen in de Bourla in Antwerpen zag optreden, dat ik voor het eerst duidelijk wist: dit wil ik ook. Alleen op een podium staan, anderhalf uur praten, een publiek uit zijn dak doen gaan om het even later tot huilens toe te raken. Dat huilen is mij nog niet gelukt.’

Het mag meer zijn dan enkel wat grapjasserij?

Bart Cannaerts: Ik vind dat een moeilijke vraag. Het is ook de vraag naar wat comedy moet zijn en of het ja dan neen over iets moet gaan. Als mensen me na een optreden zeggen dat ze een moeilijke week hebben gehad en dat ze dankzij mij even hun zorgen zijn vergeten, dan kan ik enkel blij zijn voor hen. Het is fijn dat je zoiets veroorzaakt, maar het is niet de essentie. Zoals gezegd, ik ben geen cliniclown. Ik streef er niet naar mensen uit hun miserabele leven te lichten. Dat is een bijkomstigheid. Het hoofd-bestanddeel is mensen vermaken en amuseren. Mijn drang is de lach. Ik wil mensen doen lachen. Tot vervelens toe, soms. Ik studeerde een jaar Woordkunst aan het Herman Teirlinck Instituut en daar kregen ze het op hun heupen van mijn chronische neiging overal een grapje tussen te smijten. ‘Het hoeft niet, dank je’, neuzelden ze dan met samengeperste lippen. Voor mij moest dat wel. Het was tenslotte de reden waarom ik aan die opleiding begonnen was. Alleen durfde ik nog niet luidkeels te verkondingen dat ik mezelf grappig genoeg vond om dat ook op een podium te zijn. Dus ik deed heel hard mijn best om een tekst al eens wat ernstiger te brengen, in het volle bewustzijn van het gewicht van zo’n literair meesterwerk. ‘Mooi’, zeiden ze dan. ‘Heel vlot allemaal. Maar we missen toch een schaduwkant.’ ‘Oh, maar ik heb geen schaduwkant’, antwoordde ik dan heel opgelucht, alsof daarmee de zaak van de baan was. Dan zag je die wenkbrauwen in de lucht gaan en keken ze me aan met een blik overlopend van bezorgdheid. ‘Arme jongen, je verdringt zo veel.’

En, verdring je inderdaad zo veel?

Cannaerts: Het klinkt misschien pathetisch, maar ik ben een mens die nooit een slechte dag heeft. Ik heb ook nog nooit iets werkelijk ergs meegemaakt in mijn leven. Als ze in mijn auto inbreken, zie ik daar heel snel de grap van in. Als ik naar huis rijd en het optreden was niet goed, dan ben ik – oprecht waar – nog altijd blij dat ik heb mogen optreden. Ik heb natuurlijk al wel eens liefdesverdriet gehad waarbij ik een maand lang mezelf in slaap heb gehuild. Maar dramatischer dan dat? Neen. Zelfs in de jaren dat ik misdienaar was, mocht ik gewoon mijn broek aanhouden.

Testvrouwen

De waterkoeler in de hoek van de keuken waar we tegenover elkaar aan tafel zitten, laat bij wijze van signaal een boer. Tegen de achterdeur staat de elektrische guerrillarolstoel uit Benidorm Bastards. Van op een prikbord aan de muur grijnzen de enige echte mannen van M! LF ons met gekruiste armen en in blauwe overall onbewogen toe. We bevinden ons in de professionele biotoop van Bart. Technisch gezien is hij comedian in bijberoep. Na de uren en in het weekend. Het grootste deel van zijn tijd verzint hij moppen en sketches rond dezelfde tafel waaraan wij nu zitten. Shelter heet het productiehuis dat dit pand op het Zuid in Antwerpen huurt. Het is een huis dat zich graag wil specialiseren in humor op tv. Goede humor. Originele humor. Wat dat dan precies inhoudt, daarover hebben ze geregeld hoogoplopende en verder totaal nutteloze discussies.

Cannaerts: Er is geen definitie voor ‘goede’ humor. Je kan nooit iedereen doen lachen. Om te beginnen hebben mannen en vrouwen al een ander, soms tegenovergesteld gevoel voor humor. De meeste grappen of sketches van Shelter schrijven we met drie mannen. Nadien halen we er vrouwen bij voor de ultieme test. Wat wij het einde vinden, schrappen zij vaak meedogenloos wegens veel te flauw. Na enig morren leggen wij ons daar dan bij neer. En die originele humor betekent weinig meer dan dat we niet snel een remake van Alles kan beter zullen maken. Verder is alles mogelijk. Uiteindelijk droom je ervan een programma te maken dat leeft en dat herbeleefd wordt doordat mensen erover vertellen op café of op de trein. Zoals bij Benidorm Bastards. Was dat zo origineel? Enkel omdat we het met bejaarden deden, verder was dat vooral een candidcameraprogramma. Originaliteit is minder een voorwaarde dan dat we het zelf grappig vinden. Ook op het podium zal ik niet snel een grap vertellen waar ik zelf niet geweldig achter sta.

Hij leunt achterover in zijn stoel en vouwt zijn handen achter zijn hoofd. ‘Hoewel, dat is niet helemaal waar. In mijn show zitten in totaal drie glijmiddelmoppen. Grapjes waarvan ik niet ondersteboven ben, maar die nodig zijn voor de overgangen.’ Hij schatert. ‘Niet alleen daarom, hoor. Ook omdat ik weet dat ze aanslaan. Het zijn mijn veiligheidsgordels voor de zekere lach.’ Nog zo’n lach als een donderslag. ‘Je ziet het, ik ben geen echte held.’

Op een podium gaan staan en mensen doen lachen, is misschien geen heldendaad in de strikte zin van het woord. Maar er is toch enige durf voor nodig?

Cannaerts: Op dat vlak ben ik een voldoende grote egotripper. Ik voel me op een podium verdacht goed op mijn gemak. Hoe meer volk, hoe liever. Een massa schrikt me niet af. Toen ik tien jaar was, reisde ik met mijn ouders en broer naar Lourdes. Ja, dat soort opvoeding heb ik gehad. Ik ben toen naast kardinaal Danneels beland en mocht het grote gebed voorgaan. Met enige arrogantie heb ik voor een vol plein de rozenkrans afgehaspeld. Ik was lichtjes opgelaten, maar vond mezelf vooral bijzonder cool. Anderzijds: ik ben geen grote roerganger of wegbereider. Toen ik met comedy begon, hadden Raf Coppens, Nigel Williams, Wim Helsen en Wouter Deprez het pad geëffend. Dank daarvoor. Wat zij hebben gedaan – of moesten doen – zou ik nooit durven. Een café binnenstappen en vragen of je daar even op de toog wat stand-upcomedy mag brengen? ‘Stand-up watte?’ ‘Comedy!’ ‘Es ’t veur te lachen?’ ‘Ik denk het.’ ‘As gij ’t zegt, doe moar.’ En dan proberen indruk te maken op mensen die daar absoluut niet voor jou zijn gekomen en nog minder op jou zaten te wachten? Help, neen.

Nochtans had Bart toen al iets beleefd wat op een doorbraak leek. Het gebeurde – ook deze keer – aan de keukentafel. Bart was acht en slaagde er voor de eerste maal in zijn voltallige gezin spontaan aan het lachen te brengen. Niet omdat hij weer eens het schattige, grappige Bartje was, maar gewoon omdat de mop die hij vertelde werkelijk goed was. ‘Ik ben een nakomertje. Mijn vier zussen en broer zijn zes tot veertien jaar ouder dan ik. Aan aandacht heeft het me nooit ontbroken, maar ik wilde vooral meepraten en de humor delen die zij overduidelijk aanvoelden en ik nog niet had.’

Er was natuurlijk ook de vader. Hij was de plezante nonkel van de familie, die sketches schreef als er een jubileum te vieren viel of een act verzon voor het jaarlijkse feest van het koor. ‘Ik was te jong om het bewust mee te maken, maar wat ik van mijn vader gezien heb, vond ik behoorlijk indrukwekkend. Hij heeft me Toon Hermans leren kennen.’

En Bart speelde hem na. Alleen in de woon-kamer, met zijn eigen weerspiegeling in het venster als publiek. ‘Of ik begon gewoon wat voor me uit te praten. In mijn show zit een verhaal over eekhoorns. Dat heb ik toen al staande voor mijn eigen spiegelbeeld verzonnen. Ik werk trouwens nog altijd zo. Niet meer met mijn spiegelbeeld, maar ik praat, en praat en zie wel waar ik uitkom. Soms wordt dat grappig, heel vaak ook niet.’

Opgeblazen kikker

Je bent gediplomeerd bio-ingenieur en hebt een paar jaar fysica gegeven in een middelbare school. Was je bang was voor het grote onbekende van de stand-upcomedy?

Cannaerts: Bang is een nogal zwaarwichtig woord. Als kind stond ik zeer graag in de belangstelling. Bij de scouts knutselde ik geregeld zotte actjes in elkaar voor rond het kampvuur, maar op school vond ik wetenschappen minstens even fijn. Omdat ‘iets op een podium willen doen’ toch een vage omschrijving is, heb ik biowetenschappen gestudeerd. Dat was zeer boeiend en ik heb van die studies genoten. Maar om daar nu daadwerkelijk iets mee te doen? Ik houd er nog steeds van een boek over microgenetica te lezen dat al het onderzoek van de afgelopen tweehonderd jaar bundelt. Je mag vijftig jaar aan een miniem deelaspect van de microgenetica wijden en dan krijg je in het beste geval vijf regels in zo’n boek. Tof dat mensen hun leven willen geven voor die vijf zinnen, maar dat is niet aan mij besteed. Voor de klas staan en lesgeven was een bijna natuurlijke keuze. Ik deed dat ook graag, maar ik merkte gaandeweg dat ik meer genoot van de performances die ik vooraan gaf dan van de leerstof die ik verondersteld werd te onderwijzen. Het leek alsof ik mijn publiek teruggevonden had. Terwijl ik stond les te geven, wist ik dat ik eigenlijk mopkes wilde maken. Dat is ten slotte wat we doen: moppen maken. Grootser is het niet.

Zijn eerste officiële outing als stand-upcomedian maakte van hem de held van de dag. Het was tijdens de eerste voorronde van de Culture Comedy Award in Nederland. Bart deed 7 minuten wat hij moest doen, het publiek lachte en hij mocht naar de volgende ronde. Een maand later ging hij met de trofee aan de haal. ‘Hadden ze tijdens die voorronde niet gelachen, dan was ik waarschijnlijk daar gestopt. Maar comedy is ook een kwestie van geluk. De jongen voor mij ging de mist in, het publiek stond helemaal open voor mij. Al had ik mijn vingers in mijn neus gestoken en mezelf als een kikker opgeblazen, dan waren ze nog wild enthousiast geweest.’

De hel is een publiek dat niet lacht?

Cannaerts: Of een jury die je vanuit de zaal met een niet-begrijpende blik aanstaart. Het overkwam me twee dagen na mijn eerste optreden. Ik schreef me in voor de Comedy Casino Cup, totaal overtuigd van mezelf. Ik moest maar vier minuten brengen en ik had er zeven. Materiaal genoeg. Het kon niet fout gaan. Mooi wel dus. ‘Dank u. Misschien later’, luidde het afgemeten oordeel. De jury had gelijk, hoor. Ik was er nog niet klaar voor. Ieder optreden word je er een beetje meer klaar voor. Het overkomt me nog steeds: zalen die niet lachen. Absoluut. De laatste keer was een paar maanden geleden. Het ging voor geen meter. Niemand lachte, mensen liepen zelfs naar buiten. Na mij konden ze aan het feest beginnen en het leek alsof ik de act te veel van de avond was. Na 25 minuten heb ik gezegd: ‘Ik weet niet wat er is, maar ik kan jullie niet doen lachen. Misschien is het beter voor iedereen dat ik nu stop.’ Ik ben afgegaan. De dag erna vertrok ik naar het Leids Cabaret Festival met een jankerig stemme-tje in mijn achterhoofd dat me ervan probeerde te overtuigen dat ik niets kan. Het zijn momenten waarop mij een vorm van existentiële twijfel overvalt. Omdat ik blijf denken – en daar moet ik vanaf – dat ik elk publiek overal en altijd keihard kan doen lachen. Dat is metafysisch onmogelijk. Ik moet leren zeggen: ‘Oké, wat ik doe, is niet jullie meug. Even goede vrienden, maar ik doe het lekker toch.’ Ik wil wat te graag behagen. Al betert het. Twee jaar geleden zou ik me in duizend bochten hebben gewrongen om toch maar een mopje te vinden waarmee ik een stoïcijns publiek kon ontdooien. Nu zeg ik sneller: ‘Sorry, het lukt niet. Andere keer beter.’ Ik durf kwetsbaarder op dat podium te staan, omdat ik daar als mezelf sta. Het lijkt contradictorisch, maar ik heb het altijd vermoeiend gevonden om een rol te spelen. Hoe oprechter je zelf bent, hoe meer bereid mensen zijn om in je verhaal te stappen.

Maakt die kwetsbaarheid jou bijzonder als comedian? De meesten gebruiken hun microfoon toch vooral als een soort sloophamer.

Cannaerts: Net zoals er geen formule voor humor is, is er geen formule voor de succesvolle comedian. Ze vragen me dat soms: ‘Hoe word ik stand-upcomedian? Wat moet ik daarvoor doen? Wat zijn de trucs?’ Het antwoord is bijzonder ontgoochelend: als er al trucs zijn, dan ken ik ze zelf niet eens. Ik doe niet aan coaching, ik geloof niet in workshops. Mijn enige tip is: treed twintig keer op. Als er dan nog niemand lacht, zal het nooit iets worden.

Driehoekige boterhammen

Jouw broer is muzikant, maar hij zoekt zelden het grote publiek op. Sta jij niet het liefst voor uitverkochte zalen?

Cannaerts: Ik rendeer het best voor een groot publiek. Mijn broer heeft veel meer talent dan ik, maar voor hem is het prima dat hij in het Mechelse wat bekendheid geniet. Meer moet dat niet zijn. Bekendheid is ook voor mij geen doel op zich. Zelfs het succes van een Alex Agnew of een Philippe Geubbels, die iedereen overal supergeweldig vindt, is geen echte ambitie. Maar het is een groot verschil om te spelen voor een halflege of een tot de nok gevulde zaal. Om daar te geraken, moet je bekend worden. Er is – vrees ik – geen andere weg.

En bekend worden, kan enkel via een omweg langs de televisie?

Cannaerts: Het beste is om nooit op tv te komen, maar zo goed te zijn dat de mond-tot-mondreclame zijn werk doet. Waarschijnlijk duurt het dan tien tot vijftien jaar. Televisie versnelt dat proces aanzienlijk. Ik heb vijf keer in Mag ik u kussen gezeten, waarvan ik één keer ben gekust – en dan nog door een man – maar de mensen hebben dat wel gezien. En dat blijft blijkbaar hangen. In zo’n programma kun je ook tonen dat je best grappig bent. Dat is de enige boodschap die ik op tv wil verkondigen: als je naar mij komt kijken, dan zal ik je proberen te doen lachen. In een programma zitten omdat ik een kiem van bekendheid geniet, neen, dat interesseert me niet zo. Hoewel, als ze je bellen om te vertellen dat je voor een of andere uitzending naar Kreta mag, en daar drie dagen hotel betaald krijgt: je zou een oen zijn, mocht je niet even twijfelen. Ik heb uiteindelijk wel neen gezegd.

Ik dacht dat jij behoorde tot de ‘wij zijn hier vooral om ons te amuseren’-generatie?

Cannaerts: Is dat zo? Ik voel me meer verwant met de vorige generatie, dan. De ‘ik kan niet kiezen’- en ‘is dit wel genoeg?’-generatie. Ik heb de neiging de mogelijkheden voortdurend open te houden. Zoals mijn bestaan als comedian in bijberoep. Iedere dag worstel ik wel even met de twijfel of het niet stilaan tijd wordt om een keuze te maken: of voluit voor het productiehuis gaan, of me volledig op de comedy werpen. Zo lang ze te combineren zijn, modder ik echter op beide fronten wat aan. Soms neem ik een snipperdag om me op mijn volgende zaalshow te concentreren, maar dan steek ik toch heel weinig uit. In mijn hoofd ben ik de verfijnde perfectionist. In praktijk lijd ik onder een zware vorm van uitstelgedrag. Achteraf weet ik altijd dat het eigenlijk beter kan. Ik neem me dan heilig voor er vroeger aan te beginnen en gestructureerder te werken, maar uiteindelijk vlieg ik er toch pas in als ik de hete adem van de deadline in mijn nek voel. Het voorbije jaar heb ik nauwelijks iets voor mezelf geschreven. Nu ja, als je een hele dag grapjes hebt verzonnen voor anderen – wat we hier bij Shelter toch vooral doen – heb je ’s avonds niet echt de fut om ook nog eens moppen voor jezelf te bedenken.

Hoe rock-‘n-roll is comedy eigenlijk?

Cannaerts: Wat mij betreft: niet zo. Het enige wat een beetje rock-‘n-roll is, is de roekeloosheid waarmee je je op een podium smijt. Maar daarna? Soms drink ik eens een biertje, maar meestal rijd ik naar huis. Daar kruip ik dan alleen in bed, omdat mijn vriendin nog op café zit. Zelfs als de mogelijkheid tot enige rock-‘n-roll zich aanbiedt, heb ik de neiging om ervoor te bedanken. De laatste dag van het Leids Cabaret Festival zouden we met enkele vrouwen die ons erg leuk vonden op café gaan. Maar Jeroen Leenders’ vrouw was zwanger en ik kon enkel aan de lange weg naar huis denken. We zijn gewoon vertrokken. Onderweg zijn we gestopt aan een tankstation om een paar driehoekige sandwiches uit een plastic doosje te eten. Rock-‘n-roll.

Je bent erg katholiek opgevoed. Heb jij last van een overdosis schuldgevoel of plichtsbesef?

Cannaerts: Misschien dat die begrippen in mijn onderbewustzijn wel rondspoken, maar ik heb de geweldige chance gehad dat mijn vier zussen en mijn broer voor mij alle paden geëffend hebben. Zij hebben iets meegemaakt wat op strenge ouders leek, ik heb daarover nooit te klagen gehad. Op zondag moesten wij wel naar de kerk. Ik was misdienaar omdat ik dan iets te doen had en ook omdat ik dan een heel klein beetje op een podium stond. De eerste keer dat ik zei dat ik het niet meer zo leuk vond, hebben mijn ouders me niet verplicht om verder te doen. Ook al wrong die afvalligheid wel een beetje. Mijn vader heeft dertien jaar lang de opleiding tot Jezuïet gevolgd. De legende wil dat hij op de finale retraite naar Lourdes – het jaar voor zijn wijding – mijn moeder heeft gezien. Zij was verpleegster in Lourdes. Het Jezuïetendom was prompt van de baan. In België is hij naar het ziekenhuis gereden waar zij werkte, is op haar afgestapt en heeft gezegd: ‘Ik heb je in Lourdes gezien en ik kan niet stoppen met aan jou te denken.’ Mijn moeder moet iets gemompeld hebben in de zin van: ‘Wie ben jij precies?’ Maar kom, er is toch iets moois gebloeid. Zo heldhaftig ben ik niet als het op liefde aankomt.

Hoe bedoel je?

Cannaerts: Ondertussen is dat veranderd. Sinds een jaar heb ik een toplief, maar in mijn show zit een lied dat niet echt om te lachen is. Het gaat over de liefde en dan vooral over mijn probleem met de liefde. Niemand zal er een traan om laten, maar het is een stuk waarin ik vertel dat we meer in het hier en nu moeten leven. Ik heb het lang moeilijk gevonden om ‘Ik zie je graag’ te zeggen tegen een lief. Het klonk zo definitief, zo voor altijd. Er vormden zich dan veel te ingewikkelde constructies in mijn hoofd, zoals: ‘Hoe graag moet je iemand zien voor je kunt zeggen dat je haar graag ziet?’ Ik leefde voortdurend in het volgende moment en vergat dat het mogelijk was iemand hier en nu graag te zien. Gewoon, zonder dat dat onmiddellijk gevolgen had voor de toekomst. Dat probeer ik de mensen tussen de regels door mee te geven. Dat het geen kwaad kan nu en dan de waanzin aan te raken, ook al beklaag je het je achteraf. Als ik al een boodschap heb, is het die. Groter zal die misschien nooit worden. Ik ben niet zo’n mens die vindt dat het allemaal gigantisch fout loopt in de maatschappij. Je moet eens komen kijken. Het is een boeiende voorstelling. Echt waar.

tekst Tine Hens / Foto’s Jurgen Rogiers

‘Ik heb nog nooit iets echt ergs meegemaakt. Zelfs als misdienaar mocht ik gewoon mijn broek aanhouden.’

‘Op het podium ben ik een egotripper. Ik voel me er verdacht goed op mijn gemak.’

‘Echt rock-‘n-roll is ons bestaan niet. Ik rijd na het optreden meteen naar huis.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content