Het gaat goed met de Belgische animatiefilm: met het ruimteavontuur ‘Fly me to the Moon’ wordt deze week de eerste Belgische film in digitale 3D gelanceerd, terwijl het Anima Festival straks opent met nog twee animatieprenten met kloeke Belgische inbreng: de omnibusfilm ‘Peur(s) du Noir’ en de poppenfilm ‘Max & Co’. Speciaal voor de gelegenheid: de geanimeerde vaderlandse geschiedenis in kaart gebracht, of het verhaal van Plucky, Tarzoon, Kuifje & co.
Vader Plateau
De Gentse natuurkundige Joseph Plateau (1801-1883) was wellicht niet toevallig de zoon van een kunstschilder, want met enige zin voor overdrijving kan zijn phenakistiscoop het startpunt van de animatiefilm en zelfs de filmindustrie an sich worden genoemd. Met dat optische apparaat – naar het Grieks voor ‘vals beeld’ – kon Plateau, die het fenomeen van de gezichtstraagheid ontdekte, opeenvolgende tekeningen in beweging brengen. Aanvankelijk maakte Plateau die tekeningen zelf; later – toen de phenakistiscoop een commercieel succes werd en de beeldschijven ervoor ook afzonderlijk werden verkocht – liet hij ze over aan schilder Jean-Baptiste Madou. Van die Madou zijn nog twee schijven bewaard: één met een monnik die ’s nachts door een klooster doolt, en één met een duivelskop die een vuur aanblaast.
Eerste reclamespot
Al waren de eerste animatiefilms van Franse (met pionier-illusionist Georges Méliès) en Amerikaanse makelij; nog voor WO I werd ook in België een tekenfilmpje gemaakt. Van die pioniersproductie – gerealiseerd door de Fransman Reynaud en de Belg Daveloose – bleef echter niks bewaard, zodat het eenvoudige reclamefilmpje Reveil Tam Tam (1922) – over een koloniaal die zijn boot naar Congo mist omdat hij de wekker van een verkeerd merk gebruikt – als de oudste animatiefilm van eigen bodem moet worden beschouwd. Uit die vooroorlogse periode bleven verder ook een paar poppenfilms bewaard, samen met de sterk door Disney beïnvloede tekenfilm Plucky en Egypte, gemaakt door de schilders Maurice Van Essche en Maurice Salkin.
Ersatz-Disney
Tijdens de bezetting mochten in België geen Amerikaanse producten zoals Disneytekenfilms worden vertoond, wat lokale ondernemers op ideeën bracht. Paul Nagant bijvoorbeeld, die een vijftal korte, Disneyachtige tekenfilms maakte en samen met Albert Fromenteau in 1942 in Luik de animatiestudio CBA oprichtte. Later verhuisde die naar Brussel, toen ook stripgiganten als Franquin en Peyo zich tijdelijk met animatiefilm bezighielden om na de bevrijding snel weer te verdwijnen toen het importverbod op Amerikaanse tekenfilms werd opgeheven. Ook in Antwerpen werd toen trouwens een animatiestudio opgericht: Animated Cartoons. Dat productiehuis stond onder leiding van Jules Luyckx, Henri Winkeler en Ray Goossens en maakte verdienstelijke kortfilms als Sneeuwsymfonie en Smidje Smee, maar verdween ook op zijn beurt op het einde van de oorlog.
Kuifje in de bios
Na de oorlog richtte sleutelfiguur Ray Goossens in Antwerpen een nieuwe animatiestudio op, die in 1959 werd geïntegreerd in de Brusselse Belvision-studio, die op zijn beurt was opgericht door Raymond LeBlanc, directeur van Editions de Lombard en het weekblad Tintin. Het zou het begin worden van een hele reeks lange speelfilms en tv-producties: van hun debuut met de semi-geanimeerde avonturen van Suske & Wiske (waarbij de beweging nog tot het minimum werd beperkt) tot de wereldwijd verkochte serie Les Aventures de Tintin. In 1963 realiseerde Belvision zijn eerste lange speelfilm met Pinocchio dans l’Espace: een Belgisch-Amerikaanse coproductie waarvoor artistiek leider Ray Goossens de mosterd haalde bij Disneyklassiekers als Sneeuwwitje en Bambi. Na die hitrelease ( Pinocchio werd op 650 kopieën uitgebracht, vooral in de States en Japan) volgden nog twee succesvolle bioscoopfilms – over Asterix deze keer ( Astérix le Gaullois en Astérix et Cléopatre) – en begin jaren zeventig twee lange animatiefilms met Kuifje in de hoofdrol ( Tintin et le Temple du Soleil en Tintin et le Lac aux Requins) plus eentje met Lucky Luke. Eind jaren zestig was Belvision met zijn 150 voltijdse werknemers dan ook de grootste animatiestudio van Europa, maar het sprookje bleef niet duren. Een poging in 1975 om een Brits-Belgische coproductie op te starten rond de avonturen van Gulliver mislukte bijvoorbeeld jammerlijk en eind jaren zeventig moest Belvision (dat nog steeds bestaat) zich noodgedwongen toeleggen op reclamespotjes. Andere bekende Belvisionproducties: de tekenfilmseries over Kuifje, Lucky Luke en Marsipulami.
Smurfen op doek
Geïnspireerd door het succes van Belvision startte uitgeverij Dupuis in 1959 met haar eigen animatiestudio TVA die zich specialiseerde in televisieseries. Die stond onder leiding van Eddy Ryssack – later opgevolgd door Ray Goossens – en produceerde tussen 1963 en 1965 diverse Smurfenfilms waaronder de langspeler Les Aventures des Schtroumpfs, naar de creatie van Peyo. Daarnaast tekende Ryssack met Teeth is Money (1962) en Cinema Man (1966) ook voor enkele maatschappijkritische kortfilms die als ‘auteursfilms’ te boek staan en meermaals werden bekroond.
Raoul rules
In de jaren zestig en zeventig werden natuurlijk niet alleen ‘industriële animatiefilms’ gemaakt zoals die van Belvision maar ook louter artistieke producties. Eén naam zou daarbij spoedig oprijzen als een creatieve monoliet; die van Raoul Servais, nog altijd Belgiës bekendste en invloedrijkste animatiefilmer. Servais begon als autodidact met de bekroonde kortfilms De Valse Noot (1963) en Chromophobia (1965) en richtte in 1963 aan de Gentse Academie de eerste animatiefilmschool van Europa op: het KASK. Hoewel dat wellicht zijn grootste verdienste is – sindsdien telt België vier volwaardige animatiescholen en maakte Servais ook een handvol films die de filmencyclopedieën haalden. De twee bekendste: de in Cannes bekroonde kortfilm Harpya (1979) waarin hij zijn Servaisgrafie introduceert: liveaction die in geanimeerde decors wordt geïntegreerd. En zijn (voorlopig) enige langspeler: de dure en intensieve (300 miljoen Belgische frank en een productieperiode van 15 jaar) maar geflopte droomproductie Taxandria (1995), een hoogdravende fabel over een denkbeeldig land dat leeft onder de dictatuur van het Eeuwig Heden.
Provocateur Picha
In de slipstream van Servais werden in de seventies ook andere ‘artistieke’ animatiefilms gemaakt, zoals die van hobbyist Louis Van Maelder, die rechtstreeks op pellicule tekende. Maar de enige Belg die daarbij ook lange bioscoopfilms afleverde, was de Brusselse provocateur Picha (Jean-Paul Walraevens). Diens claim to fame blijft de scabreuze Tarzan-parodie Tarzoon: la honte de la jungle (1975), die hem niet alleen een internationaal schandaalhitje opleverde, maar ook een proces met de familie van Tarzan-schrijver Edgar Burroughs. Opvolgers waren La chaînon manquant (1978) over de evolutionaire missing link, The Big Bang (1983) over de atoomoorlog tussen de rivaliserende superstaten ‘l’USARSS’ en ‘Vaginia’ én de sprookjesparodie Blanche-Neige: la suite (2007), zijn ontgoochelende comeback waarin Sneeuwwitje pikante avontuurtjes beleeft met haar Zeven Dwergen.
Jef Zonder Vrees
Dankzij studio’s als Belvision waren de meeste commerciële animatiefilms aanvankelijk Franstalig, al liet ook Vlaanderen zich vanaf de jaren zeventig niet onbetuigd. Naast de Antwerpse studio van Ray Goossens werd in Gent in 1970 door Raoul Sevais en enkele vennoten PEN-film opgericht én in 1976 het Belgisch Animatiecentrum (BAC) dat zich vooral op auteurscreaties toelegde en verschillende opdrachten binnenhaalde zoals de BRT-serie De Wonderwinkel en, hun bekendste productie, de historische lange tekenfilm Jan Zonder Vrees (1984) – geschreven en geregisseerd door Jef ‘Het Manneke’ Cassiers. In 1987 ging PEN-film echter failliet en bleef het BAC – dat inmiddels tot het Vlaams Instituut voor de Animatiefilm werd herdoopt – autonoom verder opereren vanuit Brussel.
Nicole van Goethem
Het internationale hoogtepunt uit de geschiedenis van de Belgische animatie blijft zonder twijfel de Oscar uit 1986 voor Nicole van Goethems korte, milieukritische tekenfilmkomedie Een Griekse tragedie, meteen de eerste en enige Belgische Oscar. In dit zes minuten durende filmpje schetst Van Goethem hoe de kariatiden – de vrouwelijke schoorzuilen – al eeuwenlang een Griekse tempel moeten torsen en de gure wind bovenop de Akropolis trotseren. Na haar triomf maakte Van Goethem nog de kortfilms Vol van Gratie (1986) én L.A.T. (2002), dat pas twee jaar na haar dood werd afgewerkt.
Brain drain
Waar in de jaren negentig vooral korte auteursfilms opvallen – zoals Hans Spilliaerts ‘film noir’ Onder de Wassende Maan (1997) of Bert van Goethems minimusical Just to be a part of it (1999) – is het Piet de Rycker die als scenarist en regisseur ook enkele internationale animatielangspelers op gang trekt. Zijn eerste succes is de Vlaams-Duitse kinderfilm Tobias en de Leeuw (1999), die wereldwijd door Warner wordt verdeeld, en ook andere hits volgen zoals De Kleine IJsbeer (2001) en Laura’s Ster (2004). Veel Vlaamse talenten volgen trouwens het voorbeeld van ex- Quick & Flupke-animator De Rycker en beproeven hun geluk in het buitenland. De bekendste namen van deze ’talent drain’? Jeroen Dejonckheere, die in 1986 rechterhand wordt van de hoofdanimator van de Disneytekenfilmstudio’s te Parijs; kleispecialist Kim Keukeleire, die in 2000 aan de slag gaat bij de Britse Aardman Studio ( Wallace & Gromit) én de Gentenaar Frederik Du Chau, die met M agic Sword: Quest for Camelot (2001), de digitale komedie Racing Stripes (2005, met de stemmen van Snoop Dogg en Dustin Hoffman), en de belabberde liveactionprent UnderDog (2007) inmiddels al drie Hollywoodproducties mocht regisseren. Bekendste trekvogel aan Franstalige kant is ongetwijfeld Guionne Leroy, die meewerkte aan grote Amerikaanse producties als Toy Story I, James and the Giant Peach en Chicken Run. Vandaag werkt Leroy weer in België aan de Belgisch-Zwitserse coproductie Max & Co, een poppenfilm van de broers Fréderic en Samuel Guillaume over de 15-jarige jongen die op zoek is naar zijn vader, de bekende troubadour Johnny Bigoude. De film gaat in première op het Anima Festival.
‘MAX & CO’: Vanaf 6/2 in de bioscoop.
Plons en musti
In tegenstelling tot VTM realiseerde de Vlaamse openbare omroep verschillende eigen animatieprogramma’s. Een van haar bekendste is Plons, de gekke kikker, een creatie van de onvermijdelijke Ray Goossens. Die laatste was trouwens ook de geestelijke vader van Musti, het behulpzame poesje dat al in 1968 op de buis debuteerde, aan de hele wereld werd verkocht en begin jaren negentig een comeback maakte.
Jonas Geirnaert
De laatste Belgische animatiefilmer die een grote internationale prijs wist weg te kapen, was de jonge KASK-student Jonas Geirnaert, wiens satirische kortfilmpje Flatlife (zijn onvoltooide eindwerk nota bene!) in 2004 werd bekroond in Cannes. Flatlife toont hoe vier bewoners van een flatgebouw elkaar voortdurend storen en beïnvloeden met alle absurde, goed getimede sitcom van dien. Sinds zijn bekroning in Cannes gaat Geirnaert voltijds door het leven als Neveneffect – het humorcollectief achter de gelijknamige VRT-comedy en Willy’s en Marjetten – waardoor het twijfelachtig is of er nog nieuw animatiewerk volgt.
Digitale animatie
Hoewel België van oudsher een kweekvijver is voor schilders, striptekenaars en andere grafische ambachtslui lijkt ook de Belgische animatiewereld zich de jongste jaren steeds meer toe te leggen op digitale volume-animatie. Verschillende, veelal kleine studio’s die zich toespitsen op computeranimatie traden de jongste jaren op het voorplan, zoals het Gentse GRID VFX en het Brusselse Walking the Dog. Dat laatste is specialist in het combineren van 2D- en 3D-animatie en leverde drie jaar terug de knappe computeranimatie voor de succesvolle langspeler Les triplettes de Belville. Walking the Dog is momenteel druk bezig met het Frans-Belgisch-Ierse langspeelproject Brendan and the Secret of Kells, dat op 8 april in de zalen komt. Meer Belgische digitale topanimatie vind je verder bij het Leuvense postproductiehuis EyeTronics – dat 3D-scans maakt voor Hollywoodfilms zoals Batman en Charlie and the Chocolate Factory – of bij productiehuis La Parti (bekend van de Waalse liveactionfilms Aaltra en Calvaire) waar Pic Pic André-bedenkers Stéphane Aubier en Vincent Patar momenteel sleutelen aan de 3D-langspeler Panique.
Ben Stassen
Sinds de doorbraak van digitale animatie behoort België tot de wereldtop in het produceren van zogeheten ride-films: korte computerfilms die meestal in pretparken op aangepaste schermen en met hydraulisch meebewegende stoelen worden vertoond. Dat zijn trouwens de meest bekeken Belgische films ter wereld. Een klassieker in het genre is Devil’s Mine (1991), gemaakt door de digitale productiehuizen Trix en nWave en specialist inzake digitale animatie Ben Stassen. Wat heet: met de gloednieuwe langspeler Fly Me to the Moon – over drie vliegjes die per toeval in de Apollo 11 belanden en mee richting maan vliegen – hebben Stassen en nWave niet alleen de eerste Belgische animatiefilm in digitale 3D klaar, maar ook ’s werelds eerste die van bij het prille begin voor 3D-consumptie werd geconcipieerd – met alle duizelingwekkende diepte- effecten en andere visuele hoogstandjes van dien.
‘FLY ME TO THE MOON’: Vanaf 30/1 in de bioscoop.
ANIMA 2008: Animatiefestival in Flagey (1-9/2).
Door Dave Mestdach
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier