‘ALS JE ER GEEN BIER OVER MAG MORSEN, HOORT HET NIET OP EEN PODIUM’

De vaste kern van UNKNOWN MORTAL ORCHESTRA, vlnr.: bezieler RUBAN NIELSON, bassist JAKE PORTRAIT en drummer RILEY GEARE: 'Utopisch, extravert en super-fi.'

De leukste discoschijf van het moment werd bedacht door een Nieuw-Zeelandse ex-punk. Unknown Mortal Orchestra draait met de single Can’t Keep Checking My Phone al enkele weken overuren op onze redactie en dat nummer is geeneens de uitschieter op het nieuwe en derde album Multi-Love. ‘Het is slechts een kwestie van tijd voor ze me een synthesizerfreak noemen.’

‘Hippies, drugs, paranoia.’ Ruban Nielson leest luidop de cover van de Knack Focus die ik voor hem heb meegebracht. ‘Inherent Vice, klinkt als een film die ik moet zien’, grinnikt de Nieuw-Zeelander. Gelijk heeft hij, want het surreële seventiesuniversum dat Paul Thomas Anderson in zijn recentste film schiep, past perfect bij de korrelige psychpop die Nielson sinds 2010 als Unknown Mortal Orchestra bedenkt. Op het podium vormt UMO een kwartet, maar in de opnamestudio trekt de frontman aan alle touwtjes. Sinds de release van het titelloze eerste album in 2011 en van II in 2013 vindt hij een steeds groter wordende, fanatieke fanclub in zijn zog, en met de aanstonds te verschijnen derde en behoorlijk funky plaat Multi-Love kan het aantal fans alleen maar toenemen.

Welke drie woorden zou jij gebruiken om de nieuwe plaat te beschrijven?

RUBAN NIELSON: Utopisch. Extravert. Super-fi.

Super-fi?

NIELSON: Dit is mijn tweede plaat voor het label Jagjaguwar en de eerste keer dat ik over een budget beschikte om er een te maken. Ik had die centen aan een producer kunnen besteden, maar het leek me leuker om met dat budget te investeren in degelijk materiaal. Mijn vorige platen heb ik gemaakt met één goedkope microfoon, een oude laptop, een kleine gitaarversterker en een taperecorder. Ik hield ook van die fuzzy, gemoffelde klank, maar deze keer wilde ik andere texturen verkennen. Het resultaat klinkt nog steeds fuzzy, maar dan wel fuzzy in hifi! Of super-fi, voor mijn doen.

Mag ik de plaat in twee woorden proberen samen te vatten? Stevie. Wonder.

NIELSON:(lacht) Ik veronderstel dat je dat als een compliment bedoelt. Ik heb Stevie voor de eerste keer live zien spelen dit jaar. Het is absoluut niet mijn gewoonte tijdens optredens, maar ik moest echt mijn tranen bedwingen, zo mooi was het. Hij heeft het nog steeds, he’s still plugged into that extraordinary place.

Maar was hij een bewuste invloed op de plaat?

NIELSON: Ja, hoor, maar voor de meeste melodieën heb ik me toch nog meer op Prince gebaseerd. Vroeger schreef ik vooral melodieën die stilistisch dicht bij The Beatles of oude soul als Otis Redding of Al Green stonden. Deze keer wilde ik daarmee breken.

Er staan opvallend veel synthesizers op Multi-Love, terwijl je vorige albums bijna helemaal rond je gitaarspel opgebouwd waren. Wat was er eerst: de synthesizers of de nood aan andere melodieën?

NIELSON: Het vorige album, II, stond inderdaad tjokvol gitaren en gitaarsolo’s. Het leek me iets heel buitensporigs en onhips om te doen. Het resultaat was dat ik de stempel van gitaarheld kreeg, dik tegen mijn zin. Nu, ik ging toen ook effectief door een vreemde periode, waarin ik bezeten raakte van gitaren en effectpedalen. Het begon met één gitaar die ik ombouwde, en dat bleek zo plezant dat ik gitaren begon te maken, totally from scratch. Op een bepaald punt probeerde ik zelfs een soort lichtpedaal te ontwerpen. Die zou dan het geluid van een gitaar via leds moeten omzetten in lichteffecten. Je wilt niet weten hoeveel tijd ik daarin gestopt heb.

Het klinkt heel erg progrock.

NIELSON: Wel, wanneer je begint na te denken over geluid omzetten in licht en dus voltage, ben je in synthesizerland beland. Dus begon ik oude, kapotte synths op te kopen en die te herstellen. Mijn eerste model was een MiniKorg-700S, een analoog keyboard dat Stevie Wonder trouwens vaak gebruikte. Dat klonk zo goed dat ik hem op al mijn nieuwe songs begon te gebruiken en nóg meer synths begon te kopen en om te bouwen.

En dat allemaal omdat je die stempel van gitaarheld wilde uitvegen?

NIELSON: Ik weet het, het is totaal uit de hand gelopen, en het is slechts een kwestie van tijd voor ze me een synthesizerfreak beginnen te noemen. (lacht) Terwijl ik gewoon een songwriter ben die heel erg begaan is met texturen.

Er al eens aan gedacht om je een nieuwe laptop aan te schaffen?

NIELSON:I don’t like fiddly stuff. Ik word zenuwachtig van dingen die makkelijk stukgaan, en als je het niet kunt laten vallen of er bier over mag morsen, dan hoort het niet op een podium thuis. (lacht) Het is aanpassen, hoor, die synthesizers, want ik kan eigenlijk geen piano spelen en ik ben nooit een fan van new wave of synthpop geweest. Ik hou wel van de geluiden en texturen die componiste Wendy Carlos gebruikte op de soundtrack van Stanley Kubricks A Clockwork Orange. Of de originele muziek bij de serie Dr. Who, gespeeld door electronicapionier Delia Derbyshire, en de Moogsynthesizer die The Beatles gebruikten op Abbey Road. Dat zijn mijn referenties.

Op Multi-Love komen The Beatles en Prince dus samen?

NIELSON: Zo kun je het inderdaad bekijken.

Iets anders: de intro van de tweede single, Can’t Keep Checking My Phone, heb je die gesampled van Let’s All Chant, de discoklassieker van Michael Zager?

NIELSON: Ken ik niet. Nee, die intro is geïnspireerd door een track van Kiki Gyan, de toetsenist van Osibisa, een Ghanese afrofunkband die vrij bekend was in de vroege seventies. Hij heeft een paar soloalbums gemaakt, discopop op zijn Afrikaans. Toen ik die hoorde, kreeg ik het idee om een eigen variant op disco te bedenken.

Je komt nochtans uit de punkrockscene, waar disco uit den boze is.

NIELSON:(grijnst)Yeah, disco sucks! Een fase waar ik effectief ooit ben doorgegaan en waar sommige van mijn oude vrienden hoogstwaarschijnlijk nog altijd in zitten. Net daarom was het heel opwindend en bevrijdend om met disco aan de slag te gaan. Het spreekt mijn gevoel voor humor aan, op dezelfde manier als experimenteren met progrock dat op mijn vorige plaat deed. Wat is punk anders dan averechts doen? Al mijn hele leven zit er een stemmetje in mijn hoofd dat ‘do the wrong thing!‘ roept. ‘Schop de oude punks tegen hun schenen, provoceer ze, doe ze nadenken!’ Dingen doen voor de verkeerde, voor perverse redenen, dát is punk.

Je eerste band heette The Mint Chicks. Die wist ondanks jullie doorgedreven punkattitude – er werd tijdens optredens al eens gevochten of een kettingzaag bovengehaald – nogal wat nominaties te verzilveren op de jaarlijkse New Zealand Music Awards.

NIELSON: Dat zegt spijtig genoeg meer over de Nieuw-Zeelandse muziekindustrie dan over The Mint Chicks, vrees ik. (lacht) We waren érg destructief, en toch wekten we een zekere sympathie op bij een deel van het muziekestablishment. ‘Toffe gasten, maar ze zullen altijd blijven aanrommelen’, die houding. Dus maakten we van onze tweede plaat Crazy? Yes! Dumb? No! een vrij toegankelijke popplaat. Gewoon om te bewijzen dat we het konden, en het sloeg nog aan ook. Grappige, leuke tijd. Er wordt trouwens veel muziek gemaakt, hoor, in Nieuw-Zeeland. Er zijn altijd voldoende artiesten in de running om prijzen aan uit te delen. Er zijn alleen niet genoeg mensen om platen te kopen. En wie naar Europa of Amerika wil, moet minstens 2500 dollar per persoon ophoesten om het vliegtuig te nemen. New Zealand, it’s hard to get out of it.

Een van de songs op Multi-Love heet Necessary Evil. Over welk noodzakelijk kwaad gaat het precies?

NIELSON: Drugs, onder andere. Niet dat ik drugs noodzakelijk wil noemen, maar je kunt de muziekindustrie niet combineren met een compleet normaal leven. Dat lukt simpelweg niet. Ik en Jake (Portrait, vaste bassist en parttimeproducer van UMO, nvdr.) hebben van bij het begin onze nek uitgestoken en hard gewerkt voor onze muziek. Obsessief, haast. En dan komen de drugs roet in het eten gooien. Je beseft ten volle dat het gevaarlijk is, dat je in moeilijkheden zult raken – of erger, dat iemand in het ziekenhuis zal belanden – en toch doe je het. Het wordt gewoon te saai zonder drugs! Al dat wachten, zoeken, het onderweg zijn… Je probeert continu de dunne lijn tussen creatief zijn, avonturen beleven en zelfdestructie te bewandelen. Ergens in het midden ligt de weg voorwaarts, de weg van de liefde.

We zijn terug bij hippies en drugs aanbeland.

NIELSON: Neen, ik heb het zeker niet over zweverige hippieshit! Heel concrete, scherpe, cynische liefde, dat bedoel ik. De toekomst van de liefde ligt lijnrecht tegenover de softe hippieversie. De liefde moet opnieuw een harder kantje krijgen, wil ze nog betekenis hebben. Got to keep it hard-edged. Althans, dat is mijn mening, maar ik ben niet de slimste thuis. (lacht)

Het is in elk geval een tegendraadse mening.

NIELSON: Al die zelfdestructie, de bezetenheid en het gevaar waarmee ik mijn job boeiend maakte, ik had het wel gehad. Elke avond wakker worden in een ziekenhuis of in het bed van een vreemdeling, neen bedankt. Ik wil mijn kinderen zien spelen en opgroeien, het liefst met een lichaam en een geest die nog heel zijn. En voor een oude punker als ik is dat het meest subversieve idee dat je kunt hebben.

MULTI-LOVE

Uit op 26/5 via Jagjaguwar.

DOOR JONAS BOEL

Ruban Nielson ‘AL MIJN HELE LEVEN ZIT ER EEN STEMMETJE IN MIJN HOOFD DAT ‘DO THE WRONG THING!’ ROEPT. DINGEN DOEN VOOR DE VERKEERDE REDENEN, DÁT IS PUNK.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content