Sean Penn staat bekend als een van de beste acteurs van zijn generatie. Maar waar haalt hij in godsnaam die sombere, verwarde blik vandaan? Door Auke Hulst

Een zwak voor een acteur loop je op zoals een verliefdheid: één opmerkelijke rol is genoeg. Sean Penn (45) viel me voor het eerst op midden jaren tachtig. Het was meimaand filmmaand en het nog publieke Nederlandse net Veronica zond John Schlesingers The Falcon and the Snowman uit. Een niet zo heel bijzondere film, zo bleek, over twee jonge gasten die Amerikaanse geheimen verkopen aan de Ruskies. Maar Penn maakte alles goed, in zijn rol van drugsverslaafd, onhandelbaar ettertje met een zeikerige piepstem: hij stal elke scène waar hij in zat.

Sindsdien doorstond Penn pieken en dalen, een huwelijk met Madonna en een welbewuste pensionering in het begin van de jaren negentig. De reden voor dat pensioen was veelzeggend. Spelen begon obsessieve vormen aan te nemen. Als hij niet bezig was met zijn vak trof hij zichzelf ‘kotsend aan op de vloer’. Speelde hij wel, dan kroop hij zo diep in zijn rollen, dat de duisternis ervan op hem oversloeg.

Dat zelfgedwongen pensioen hield hij gelukkig niet lang vol, en tegenwoordig is Penn overal. Op een podium met een oscar. In commerciële en artistieke succesfilms als Mystic River, 21 Grams, The Assassination of Richard Nixon en nu The Interpreter. In Bagdad om een pr-flater te slaan. Met een ingezonden brief in The Washington Post om George W. Bush aan te sporen geen bommen te gooien maar te luisteren naar Gershwin.

Het eerste bewijst dat Penn goed is. Het tweede dat hij het zelf wéét. Want niemand neemt Sean Penn serieuzer dan Sean Penn.

Dat is tegelijk de sleutel tot zijn grootste mysterie. Hoe kan het dat de meest getalenteerde acteur van zijn generatie ook zoveel tenenkrommende momenten op zijn geweten heeft? Want wat te denken van de sentimentele draak I Am Sam, waarin Penn een geestelijk gehandicapte man speelt, die knokt voor de voogdij over zijn dochter? Penns interpretatie van ‘achterlijk’ – inclusief wapperende armen en een stem, dik als slush puppy – komt rechtstreeks van het schoolplein.

Bij Penn is de grens tussen briljant en gênant flinterdun. Neem Mystic River, de film waarvoor hij ten onrechte een oscar kreeg. Soms overtuigde hij als semi-criminele vader van een vermoorde dochter, die zich wreekt op de verkeerde. Maar dan waren er weer hysterische momenten van overacting. Schreeuwend naar de camera vol ongedoseerd verdriet. Waarom de Academy niet liever zijn puntgave vertolking in 21 Grams bekroonde, zal altijd een raadsel blijven. Als wiskundeprof die, terwijl zijn huwelijk op de klippen loopt, op een harttransplantatie wacht, toonde hij een beheersing die in Mystic River ver te zoeken was.

Dit jaar is Penn te bewonderen in drie films. Arthousefilm The Assassination of Richard Nixon ging enige tijd terug al uit. De komende weken wordt het grote publiek getrakteerd met Sydney Pollacks thriller The Interpreter, en in het najaar staat een remake van de klassieker All The King’s Men op de agenda.

Al is het in wezen een verkapte reclameboodschap voor de VN en het Internationaal Strafhof, The Interpeter is een goed gemaakte thriller die drijft op twee degelijke hoofdrollen. Penn is Tobin Keller, een FBI-agent die wordt ingeschakeld om een VN-tolk te onderzoeken, die meent dat ze een doodsbedreiging aan het adres van een Afrikaanse leider heeft opgevangen. Keller heeft zo zijn twijfels over de oprechtheid van de tolk (gespeeld door Nicole Kidman), maar zijn verdriet over zijn pas overleden vrouw zit hem in de weg. Er ontwikkelt zich een spel tussen de twee protagonisten, waarin wantrouwen en genegenheid om voorrang vechten. Keller ontrafelt langzaam het duistere verleden van de tolk, maar leert dankzij haar ook zijn eigen verlies te verwerken.

Keller is een cliché uit de Amerikaanse filmschool: de agent met persoonlijke problemen. Dat is niet het soort rol waarin Penn zijn talenten volledig kan aanwenden. Ja, Keller is verward en somber – iets waarmee Penn goed uit de voeten kan. Maar de brave diender mist de scherpe randjes waarvoor Penn gekend is. Te weinig woede. Te weinig onmacht. Penn levert ambachtelijk werk, zonder te proberen meer uit zijn rol te puren dan erin zit. Weinig momenten van echte brille. Maar ook geen flagrante uitglijders.

Voor die brille moesten we bij The Assassination of Richard Nixon zijn. Als Sam Bicke, een verkoper van kantoorbenodigdheden, liet Penn een van de fraaiste vertolkingen van dit filmjaar zien. Bicke is een Jan Doedel die in scheiding ligt en niets dan hypocrisie en leugenachtigheid om zich heen ziet: van zijn stuitende baas, van de bank die weigert krediet te verschaffen voor een eigen zaak en van president Richard Nixon, die zich met smoesjes vanonder het Watergate-schandaal probeert te wurmen. Terwijl Bicke alle grip op zijn leven verliest, vat hij het plan op om een vliegtuig te kapen en – pikant! – in het Witte Huis te boren. Mondjesmaat laat Penn de onttakeling aanzwellen. Het nerveus glimlachen, de ongepaste non-verbale communicatie: het schept een haarfijn beeld van iemand die zowel slachtoffer als griezel is.

Het verschil tussen The Interpeter en The Assassination is dat de laatste Penn op het lijf geschreven lijkt. Bicke is getormenteerd, getergd, disfunctioneel, asociaal. Steekwoorden die we zijn gaan associëren met Penns werk én zijn publieke persona. Uiteindelijk kan hij met die kop ook niet anders. Die mond, die treurige ogen, het brutale haar. Nu, op latere leeftijd, is het eikelige uit het begin van zijn carrière er wel wat af. Wat blijft, is de tristesse van een hond die te veel schoppen heeft gehad. Het vreemde is: Penn heeft al bij al weinig te verduren gekregen. De zoon van een tv-regisseur en een actrice groeide op als surfer boy in een Californisch middenklassegezin. Geen trauma’s. Geen tegenslagen. Gewoon iemand die van nature strijdt met demonen.

Penn is een liberaal met een eigen machinegeweer. Iemand die de luwte zoekt, maar trouwde met en scheidde van de meest publieke vrouw ter wereld. Hij is een gevoelige jongen met een explosief karakter, die zijn geweer leegde op helikopters vol papparazzi, en in de bak belandde omdat hij een fotograaf aftuigde. Een ogenschijnlijke eenzaat, met een opmerkelijke waslijst beroemde vrienden. Van jeugdvriend Tom Cruise, met wie hij een liefde voor motorfietsen en geweren deelde, tot wijlen dronkaard-schrijver Charles Bukowski. Sean Penn is ‘ liberal guilt‘ gekoppeld aan romantisch machismo. Kunst en knuisten.

Alles wat schuurt en schrijnt, vent hij uit in zijn beste rollen. In Carlito’s Way – de eerste film na zijn jarenlange acteerstilte – schitterde hij als getroebleerde, drugsverslaafde advocaat van voormalig gangster Al Pacino. In Dead Man Walking is hij aangrijpend en angstaanjagend als ter dood veroordeelde plurk. In Sweet and Lowdown is hij een jazzmuzikant die met liefde zijn gitaar beroert, maar beroerd met medemensen omgaat.

Penn moet in toom worden gehouden, vooral door zichzelf. Vindt hij de juiste toon, én houdt hij die toon vast, dan is er geen betere. Dan krijgen we de Penn waar woede, hysterie en verdriet sluimeren onder het oppervlak. Laat hij zich te veel gaan, dan wordt hij een saxofonist die verbluffend soleert, maar plots verzandt in spastisch gepiep en geknars.

Woody Allen, een van de weinige regisseurs waarover Penn ooit met lof sprak, merkte op dat ‘Sean continu lijdt’. Vaak vindt dat lijden een uitlaatklep in doorleefde rollen die je raken. En soms in overtrokken nonsens. Die worsteling maakt hem wel weer zo boeiend.

Auke Hulst

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content