De manga verovert de hele wereld, inclusief het stripfestival van Angoulême. De hele wereld? Nee, het kleine Nederlandstalige gebied blijft weerstand bieden. Manga in de moedertaal: ‘Vlaanderen is er gewoon nog niet klaar voor.’ Door Gert Meesters
In iets meer dan tien jaar tijd heeft de manga overal ter wereld stevig voet aan de grond gekregen. Om u een idee te geven: in Frankrijk, Europa’s stripland bij uitstek, was 35 procent van de nieuwe strips die vorig jaar verschenen een manga. Geen wonder dat we bij de nominaties voor de zes belangrijkste prijzen van het festival van Angoulême – dat deze week plaatsvindt – zeven manga’s tellen. Twee daarvan zijn genomineerd in de categorie ‘beste album’. Wie dacht dat de mangahype snel weer zou overwaaien, is eraan voor de moeite. Tenzij hij zijn geld heeft ingezet op ons taalgebied: in het Nederlands zijn er in 1995 en 1996 wel enkele reeksen gelanceerd (zie kader), maar die hadden zo weinig succes dat enkele jaren later al geen enkele manga meer in onze taal verscheen. Slechts een uitgeverij heeft er zich sindsdien nog aan gewaagd, uitgeverij Glénat, en die houdt stug vol.
De voedingsbodem voor het succes van manga was nochtans dezelfde in de Lage Landen als in Frankrijk: de Japanse strip heeft de wereld veroverd via de anime. Deze trend werd al ingezet in de jaren zeventig en tachtig. De meeste teken- filmseries die toen op tv te zien waren, kwamen uit Japan: Remi (Alleen op de wereld), Heidi, Candy Candy, Maya de bij, Goldorak. In Frankrijk wordt een grote rol toegeschreven aan het legendarische woensdagmiddagprogramma Club Dorothée op TF1, waarin anime als Dragonball en Les Chevaliers du Zodiaque een hele generatie vertrouwd maakten met Japanse grafische conventies, zoals de grote ogen en de snelheidslijntjes.
Toen uitgeverij Glénat in 1993 begon met Franse vertalingen van de Dragonball-manga, waarop de tekenfilmserie is gebaseerd, was dat perfect getimed. Dragonball werd al snel een van de best verkochte series uit het fonds van Glénat. Een eerste generatie mangafans was geboren. De grote bloei van manga in Frankrijk vandaag, met heel diverse uitgaven en subgenres, wordt wel eens toegeschreven aan die eerste generatie Dragonball-lezers. Ondertussen werken de kinderen van weleer immers, en ze hebben dus een groter budget om aan hun favoriete leesvoer te spenderen. Het grote Vlaamse publiek echter weet nog heel weinig van manga. Als de gemiddelde Vlaming er al een idee over heeft, dan denkt hij aan een slecht getekende zwart-witstrip met veel actie en geweld, veel sciencefiction en veel seks. Dat imago is karikaturaal, want er is geen stripcultuur inhoudelijk zo gevarieerd als de Japanse. Toch is dat stereotiepe imago niet geheel toevallig. Als je de titels bekijkt die vertaald zijn, dan is het SF-actiegenre inderdaad opvallend oververtegenwoordigd. Seks ontbreekt daarentegen bijna totaal – weinig tangaslips in de mangastrips dus.
Ongeacht de inhoud betekent de confrontatie met manga voor een liefhebber van Europese strips een cultuurschok. De tekenstijlen en grafische conventies (zoals grote ogen) verschillen, maar ook het boek zelf verschilt sterk. De stap is groot: van een glossy kleurenstrip op A4-formaat van 48 bladzijden naar een pocketboekje in zwart-wit op slecht papier van 200 pagina’s. Daar komt nog bij dat manga’s van achter naar voor en van rechts naar links gelezen worden. Sommige vroege Nederlandse uitgaven, zoals Striker en The Ghost in the Shell (zie kader) werden meer Europees gemaakt om de schok te verzachten. Ze verschenen in dunnere, grotere albums. Het artwork werd ook gespiegeld zodat je de manga toch van voor naar achter en van links naar rechts kon lezen. Het hielp de verkoop blijkbaar niet voldoende vooruit. ‘Voor onze uitgeverij was The Ghost in the Shell een probeersel dat voorlopig niet voor herhaling vatbaar is’, zegt Herman Jonas van uitgeverij Arboris. ‘De boeken verkochten niet zo slecht, hoor. We hebben er 8000 gedrukt. Er ligt nog wel wat voorraad, maar dat was niet het grootste probleem. Het was gewoon moeilijk om zaken te doen met de Japanners. De rechten waren heel duur, omdat auteur Shirow een ster is in Japan. Bovendien legden ze ons allerlei dingen op. We moesten een hele cyclus uitgeven, we mochten dus niet na enkele boeken stoppen. Bovendien moesten we het hele bedrag voor de rechten ineens vooraf betalen. Voor een relatief kleine uitgeverij als de onze was dat een flinke hap.’
De verhalen over avontuurlijke onderhandelingen met de Japanners komen vaak terug. Paul Herman van uitgeverij Glénat heeft al het meest ervaring: ‘Je mag niet te snel gaan. Bij wijze van spreken zeg je het eerste jaar goedendag, het tweede jaar onderhandel je en het derde jaar krijg je je antwoord. Ze kunnen daarin op het laatste moment nog heel onvoorspelbaar zijn.’ De Japanners houden er inderdaad niet van dat vertaalprojecten vroegtijdig worden afgebroken omdat ze niet rendabel zijn. Paul Herman: ‘Toen Standaard Uitgeverij stopte met Astroboy, heeft de vertegenwoordiger van de Japanners mij verteld dat hij nooit meer een licentie aan Standaard zou verkopen.’ Waarom is Standaard er dan zo snel mee gestopt? Walter Daem, verkoopleider bij Standaard: ‘De uitgevers en de verdelers waren heel enthousiast over Astroboy. We hebben er groot mee uitgepakt, ook in warenhuizen, en de eerste vier boeken zijn op 25.000 exemplaren verspreid. Van de eerste twee delen hebben we er iets meer dan 3000 verkocht, van drie en vier 2200. Bij vijf en zes verkochten we er met een kleinere oplage nog 1300. Te weinig om rendabel te zijn dus. Volgens mij is Vlaanderen er nog niet klaar voor.’
Veel winkeliers en kenners vragen zich vooral af waarom Standaard met zo’n oude manga op de proppen kwam. Paul Herman: ‘Osamu Tezuka is ongelooflijk belangrijk, maar zijn Astroboy heeft zelfs in het Frans niet goed verkocht. Standaard heeft wellicht te veel gezocht naar het Japanse equivalent van Suske en Wiske. Wij hebben wél succes met onze manga. Dragonball zit nu al aan deel 46 van de 85 en we drukken nog 14.500 exemplaren per deeltje. Van de eerste delen drukten we er meer dan 20.000. Sommige delen moeten we nu zelfs bijdrukken. Akira is iets anders: daarvan verkopen we er 3000 van de oplage van 4500. Maar zelfs dat vind ik niet slecht. Ons grootste gecumuleerde verkoopsucces in het Nederlands vóór Dragonball was Samber, met een totale verkoop na al die jaren van 10.000 exemplaren. Om manga te laten aanslaan, moet je doorzetten. Veel winkeliers zien manga nog niet zitten, maar op de laatste boekenbeurs in Antwerpen kwam 55 procent van onze omzet uit manga. We hebben toen duizend Dragonball-boekjes aan de man gebracht. Ook Alice 19th, onze eerste meisjesmanga, is daar heel goed verkocht. Van Alice 19th en Say Hello to Black Jack, onze twee nieuwe reeksen, zijn we er op dit moment slechts ongeveer 2000 kwijt, maar we gaan zeker door met driemaandelijkse afleveringen te publiceren.’ Dat het Glénat menens is, blijkt ook uit de volgende mangareeks die ze zullen vertalen: 20th Century Boys van Naoki Urasawa, dat vorig jaar in Angoulême de prijs kreeg voor de beste stripserie. Maar Glénat krijgt wel concurrentie van Kana (imprint van Dargaud-Lombard), dat na zijn korte ervaring met Yu-gi-oh voor de herfst een heus mangaoffensief plant, met onder andere die andere succesvolle Urasawa-reeks, Monster. Zou de manga dan toch doorbreken in het Nederlands?
Gert Meesters
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier