HET MERK STEPHEN KING. Mark Browning grijpt naar genretheorieën en intertekstualiteit om de bioscoop- en televisieadaptaties van Stephen Kings romans te analyseren.

1. Mark Browning – 2. Mark Browning –

1. Intellect, 251 blz., euro 18,60. – 2. Intellect, 190 blz., euro 18,60.

Kitch, pulp en genrefilms of -romans lenen zich uitstekend tot het toepassen van theorieën. Legde Umberto Eco niet Ian Flemings Bond en de mythe van Superman onder het mes om zijn studie rond massacultuur en -consumptie te staven? Stereotypen en genreclichés zijn herkenbaar en houden een bepaalde geruststelling in. Genredoorbrekende elementen of variaties op genreclichés roepen dan weer een intellectueel of esthetisch plezier op. Mark Browning hanteert grotendeels voornoemde criteria om het fenomeen Stephen King – dat hij als een merknaam ziet – en de films gebaseerd op diens romans te bespreken.

Browning vangt aan met de verschillen tussen hoge en lage cultuur om de verschillende vormen van romanadaptatie te bespreken. Hij wijst meteen op het verschil tussen films die hondstrouw de tekst van het origineel volgen en films waarin de regisseur het basismateriaal gebruikt om zijn visie te ventileren. De Stephen King-verfilmingen van ‘auteurs’ als Stanley Kubrick, Brian De Palma en David Cronenberg, alsook genrespecialisten als John Carpenter, George Romero en Tobe Hooper schat Browning hoger in dan de adaptaties van de ingehuurde cineasten.

Enerzijds werpt Browning zich op als een specialist. De man pakt graag uit met zijn kennis over cinema, filmtheorieën en literatuur over King en theorieën over semiotiek, intertekstualiteit, psychoanalyse en sociologie. Zijn analyses van de verfilmingen zijn grondig, soms zelfs te grondig. Wie zit er te wachten op paginalange dissecties van films als Firestarter (1984), Sleepwalkers (1992) en Dreamcatcher (2003)?

Anderzijds pakt Browning te pas en te onpas uit met analogieën en citaten. Hij bezondigt zich overmatig aan namedropping en hanteert nogal makkelijke methodes om zijn stellingen te staven. Zo doet Browning – terecht – een groot deel van de literatuur over King af als kijkboeken die zich beperken tot productie-informatie en fotomateriaal. De stellingen uit de boeken van de Amerikaanse Kingspecialist Tony Magistrale, citeert Browning uitvoerig. Hij ziet Magistrale evenwel als een nemesis en bezigt diens opinies om de zijne in de verf te zetten.

Browning baseert zijn analyses grotendeels op genretheorieën en intertekstualiteit. Hij laat vlot de namen van Julia Kristeva en Christian Metz vallen, maar vergeet Jacques Derrida, in feite de grondlegger van de door Browning gehanteerde methode. Intertekstualiteit en genretheorieën zijn voor Browning een excuus om allerhande en (te) verreikende vergelijkingen te trekken. Zo legt hij verbanden met het werk van Alfred Hitchcock, Nicolas Roeg, Ingmar Bergman, Peter Greenaway en Andrej Tarkovski om scènes te illustreren. Daarmee toont Browning zijn intellectuele bagage, maar eigenlijk leidt het nergens heen. In zijn hoofdstuk over de Children of the Corn-reeks vergelijkt Browning deze franchise met het westerngenre, alleen om dan te besluiten dat de acht Corn-films daar weinig uitstaans mee hebben. Waarom dan deze vergelijking?

Browning is wel degelijk kritisch voor zowel het oeuvre van de auteur Stephen King als voor de films die op diens romans zijn gebaseerd. In de eerste plaats illustreert hij echter dat pulp zelden aanleiding geeft tot een meerwaarde, waardoor hij meteen de zin van zijn eigen werk ondergraaft. Browning had zich beter toegespitst op de sociale relevantie van de merknaam Stephen King. In hun huidige vorm neigen zijn analyses louter en alleen naar intellectuele masturbatie.

PIET GOETHALS

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content