The Wolf of Wall Street: Raging Marty

Met de hyperenergieke beursmakelaarssatire The Wolf of Wall Street raast Martin Scorsese niet enkel door de decadente coulissen van de Amerikaanse droom, hij raast ook enigszins zichzelf voorbij.

The Wolf of Wall Street

Vanaf 8/1 in de bioscoop.

De jongste jaren heb je steeds meer azijnpissers die beweren dat Martin Scorsese zijn ziel heeft verpand aan Hollywood en alleen nog inferieure, tot epische proporties gepimpte varianten op eerder werk maakt. Nog kwalijker zijn de nostalgiejunks die claimen dat Marty’s recente films, hoe virtuoos geregisseerd ze ook zijn, allang niet meer zo diep boren als Mean Streets (1973), Taxi Driver (1976) of Raging Bull (1980), door louterend geweld, tragische antihelden en katholieke schuldcomplexen getekende meesterwerken die als pijnlijk persoonlijke exorcismerituelen voorbijtrekken. Dergelijke lui zouden zich, zeker in deze trieste tijden van Lone Rangers, Caraïbische piraten en vliegende spandexventen, beter eens bezinnen. Alsof het nuttig is om een monument van de Amerikaanse cinema te besmeuren dat al veertig jaar fier overeind staat.

Toch is het vreemd dat, hoe lyrisch elke Scorsese-film ook nog altijd wordt onthaald, zijn recente werk snel weer uit de herinnering verdampt wanneer je vraagt om Marty’s laatste, écht grote film te noemen. Hoe komt het toch dat het antwoord veel vaker Casino (1995), The Age of Innocence (1993) of Goodfellas (1990) is dan The Aviator (2004), The Departed (2006) of Hugo (2011)? Heeft het louter te maken met de retromanie die onze hedendaagse cultuurindustrie in haar greep heeft onder het afgezaagde adagium ‘vroeger was het beter’. Of was het vroeger werkelijk beter en dankt Marty zijn status van cinefiele patroonheilige deels ook aan het feit dat eenoog in het Hollywoodland der blinden tegenwoordig wel heel snel koning is.

Great American director

Zo ongeveer elke filmauteur van Scorsese’s generatie – De Palma, Coppola, Friedkin en co. – werd het voorbije decennium naar de uitgang of het arthousecircuit verwezen, wegens te oud of niet commercieel genoeg. En wie de jongere mavericks overloopt – Paul Thomas Anderson, James Gray, Wes Anderson, Sofia Coppola, de Coens en Quentin Tarantino – komt nog hooguit aan een handvol namen. Aangezien Hollywood in zijn canoniseringsdrang sterren nodig heeft die haar gedigitaliseerde en vercommercialiseerde hemel nog een beetje doen oplichten, lijkt Scorsese steeds vaker het cinefiele schaamlapje waarmee het zich nog een morzel artistieke street credibility kan kopen, het platonische mediaconcept van de great American director.

Uiteraard hoeft Marty, wiens passie en kunde buiten discussie staat, daar op zijn 71e niks meer van aan te trekken en het is natuurlijk niet zijn schuld dat de New Hollywoodgeneratie aan zijn pensioen toe is en de auteurscinema binnen Tinseltown op apegapen ligt. Integendeel. Toch heeft niemand Scorsese verplicht om plots dure epossen te maken – zijn 3D-fabel Hugo kostte 170 miljoen dollar, The Wolf of Wall Street honderd miljoen. En evenmin heeft iemand hem verplicht om plots deels digitaal te draaien, zoals bij zijn nieuwste film The Wolf of Wall Street het geval is.

Ondanks het feit dat Scorsese een beroep deed op topcameraman Rodrigo Prieto ziet The Wolf of Wall Street er dan ook flets uit, zeker voor een regisseur die de kleuren vaak van het doek doet spatten. Nu zullen er clevere critici zijn die claimen dat die schrale look bij het onderwerp past – deze biopic over beroepssjoemelaar Jordan Belfort speelt zich af op het einde van de VHS-jaren tachtig en gaat over moreel goedkope beursmakelaars die de chique wonderboys van Wall Street willen overbluffen. Feit is en blijft – tenzij je ziende blind bent of David Fincher heet – dat digitaal qua palet en textuur nog steeds niet kan tippen aan pellicule. En néé, dat is geen mening maar een verifieerbaar feit. Ook een feit is dat Gray, de Coens, Tarantino en PTA wel nog altijd voor film blijven strijden en hele clevere critici zullen opperen dat een rijkere en duurdere look evengoed en wellicht zelfs beter bij het onderwerp had gepast.

Goodfellas in maatpak

De gladde geldwolf waar het om draait, is dus Jordan Belfort, wiens opkomst en val in drie hyperenergieke uren uit de doeken wordt gedaan en aan wie Leo DiCaprio, tevens coproducent, weer eens zijn babyface leent. Hoe Belfort als ambitieuze rookie op Wall Street arriveert, net op het moment dat de Gordon Gekko’s daar met hun greed is good-filosofie voor een beurskrach zorgen. Hoe hij zich vervolgens toelegt op de (illegale) handel in microaandelen die aan onwetende postbodes en loodgieters worden verkocht. Hoe hij zich samen met zijn partners in corporate crime een aura van kredietwaardigheid aanmeet onder de vlag van beursbedrijf Stratton Oakmont. Hoe zijn leven, zelfs al is hij getrouwd met kinderen, één eindeloze bacchanaal is van drugs, hoeren, Lamborghini’s en alles wat met dollars te koop is. Scorsese filmt en monteert het aan een koortsig, coke-gedreven tempo onder het motto better to burn up than to fade away, zet onder elke scène een popdeuntje (van Howlin’ Wolf en Bo Diddley tot Devo en Cypress Hill) en laat Belfort op de voice-over zijn decadente escapades vrijuit becommentariëren, als het minder moorddadige maar even geldgeile neefje van Patrick ‘American Psycho’ Bateman.

Met enige zin voor reductionisme zou je het een soort Goodfellas in maatpak kunnen dopen, maar waar je langzaam empathie kweekte voor Ray Liotta’s maffiose, getormenteerde personage blijft Belfort een eendimensionale, corrupte klootzak zonder innerlijk conflict, iets wat hij in het echt – de film is gebaseerd op feiten – misschien ook was. Dat Marty duidelijk wil maken dat de Amerikaanse droom onder zijn fatsoenlijke bovenlaag wordt voortgedreven door hebzucht en andere lage instincten, en dat het financiële wereldje altijd gedoemd zal zijn om over te koken, is duidelijk. Alleen hamert Marty die pointe er niet in, hij duwt, drijft, nagelt, beukt en boort ze er in. En dat drie uur lang aan een tempo dat gaandeweg in overdrive raakt. Sommige scènes en vitriooldialogen, vakkundig scherp geslepen door Sopranos- en Boardwalk Empire-scribent Terence Winter, hebben daardoor ongewild wat weg van manische slapstick waarin DiCaprio een Tony Montana’tje doet, zodat de retorische vraag rijst of dit wagneriaanse smörgåsbord van decadentie niet compacter had gekund.

‘Dronkemansrit door de decadente coulissen van de Amerikaanse droom’

‘As if Scorsese wants to out-Tarantino Tarantino’, kopte een criticus, al gaat die vergelijking toch niet helemaal of zelfs helemaal niet op. Wolf is géén ironische citatencinema, heeft iets cathartisch over zijn onderwerp te zeggen – zegt dat trouwens opnieuw, en opnieuw en opnieuw – en heeft tussen alle gretig in beeld gezette oplichterij, orgieën, huiselijke ruzies en nog meer orgieën wel degelijk een moraal: namelijk dat er geen moraal is. Marty mag de jongste jaren dan deels uitverkoop hebben gehouden en de gouden jaren zeventig komen nooit meer terug, dit is tenminste een film die zich niet excuseert voor zijn onderwerp, zijn personages, zijn cynische hart, zijn fucks en assholes. Het is een grimassende, scherp gerande dronkemansrit door de decadente coulissen van de Amerikaanse droom, oftewel het soort film dat je nog zelden in de naar popcorn en jongeren riekende multiplexen ziet.

The Wolf of Wall Street, dat géén goede beurt maakte bij zijn eerste screening voor Academy-leden, is met andere woorden lang niet zo Oscargeil als The Aviator of Hugo. En make no mistake: bij vlagen huilt hij heerlijk en bijt hij gemeen door. De meest memorabele scènes zijn niet toevallig die waarin Scorsese het turbotempo even naar beneden haalt, de pans, tilts en travellings achterwege laat en de tijd neemt om op de personages in te zoomen. De hilarische restaurantscène bijvoorbeeld waarin ervaren beursrot Mark Hanna (een alweer geweldige Matthew McConaughey) aspirant-poenpakker Belfort de kneepjes van het vak meegeeft en ondertussen een lijn coke door zijn neusvleugels jaagt. Of de scène waarin Belfort op zijn privéjacht het bezoek krijgt van flik Patrick Denham (een prima Kyle Chandler als de Columbo van dienst) en de beide alfamannetjes aan deze en gene zijde van de wet aan een verbaal en psychologisch potje armworstelen doen. Eén ding moet je Marty nageven: het visualiseren, ritualiseren en in dit geval ook ridiculiseren van machismo kan hij nog steeds als de beste.

Het zijn dergelijke momenten die deze amorele fabel doen oplichten en had Marty zich iets minder verlekkerd in het feit dat hij op zijn oude dag nog eens de Lamborghini’s uit de garage mocht halen, de Hugo Boss-pakken afstoffen, de Ray Bans opzetten en de decadente jaren tachtig herbeleven – toen hij trouwens zelf gulzig van de coke snoepte – dan hadden The Bonfire of the Vanities, Wall Street, Bright Lights, Big City en American Psycho er een deugddoend dement, heerlijk vulgair en lekker luidruchtig broertje bij gekregen. Zelfs al is het deels digitaal en in fletse kleurtjes gedraaid, zelfs al loopt DiCaprio te vaak te schreeuwen en te molenwieken en zelfs al zal Wolf van die azijnpissers en nostalgiejunks altijd Mean Streets, Taxi Driver en andere Raging Bulls moeten laten voorgaan: de great American director heeft duidelijk nog altijd goesting en passie te koop en een nog altijd hoog boven de Hollywoodmiddelmaat uittorenend monument van de Amerikaanse cinema besmeuren doe je niet zomaar. Vroeger niet, nu niet en later niet. Toch?

Dave Mestdach

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."

Tot 13/2 kunt u bij Cinematek in Brussel ook nog naar de Scorsese-retrospectieve. Alle info: cinematek.be.

En in het Gentse Caermersklooster loopt tot 26/1 de grote Scorsese-expo. Alle info: filmfestival.be

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content