Het nieuwe Brad Pitt-vehikel F1: The Movie staat in poleposition om dé zomerblockbuster van 2025 te worden. Of gaat hij alsnog uit de bocht?
Voor wie geen zin heeft in een echte F1-race – met al dat gebrul, gezweet en zatte Hollanders die ‘Max!’ roepen alsof het hun neefje is – is er goed nieuws: de cinema biedt nu een geurloze, zitvriendelijke variant. F1, de nieuwe film met Brad Pitt als comeback-coureur, wil u het racespektakel laten beleven zonder oordoppen, verschraald bier en opspattend asfalt.
De zomerblockbuster, geregisseerd door Joseph Kosinski (Top Gun: Maverick) met de centen (300 miljoen dollar!) van Apple TV, wil ‘de meest realistische racefilm ooit’ zijn. Om die ambitie te realiseren werd zelfs zevenvoudig wereldkampioen Lewis Hamilton ingehuurd als adviseur en coproducent. Pitt speelt een voormalige ster die zijn helm opnieuw opzet naast een jonge belofte (Damson Idris). De Hollywoodveteraan reed daarvoor echt rondjes op de circuits van Silverstone, Las Vegas en Francorchamps, België tijdens echte grand-prixweekends, en werd gefilmd met camera’s gemonteerd op echte F1-bolides. Al blijft hij wat stunts betreft toch het brave broertje van Tom Cruise die in Top Gun ook echt met een straaljager vloog.
Formule 1 is een lifestyleproduct geworden, met glitter en glamour, drama en verbrand rubber.
Dat spektakel werkt, want formule 1 is al even geen sport meer. Het is een lifestyleproduct met glitter en glamour, drama en verbrand rubber, zorgvuldig verpakt in Netflix-formaat. Sinds Drive to Survive in 2019 op het scherm knalde en je in de paddocks en pit lanes van de rivaliserende teams liet loeren, zijn F1-coureurs plots rocksterren. Geen hond weet nog wie wereldkampioen werd in 2007 – dat was vliegende Fin Kimi Räikkönen – maar iedereen heeft een mening over Daniel Ricciardo’s lach of de woede-uitbarstingen van Mercedes-baas Toto Wolff.
Need for speed
Dat is de magie van het beeld: het maakt zelfs van motorolie iets spannends en seksueels. Want het werkt. F1-bazen geven intussen toe dat Drive to Survive de sport naar een nieuw, jonger publiek bracht – met fans die desnoods zouden geloven dat Emerson Fittipaldi een progrockgroep uit de seventies is en die misschien niet eens weten wat poleposition is, maar wel dat McLaren-posterboy Lando Norris ‘grappig is op TikTok’.
Uiteraard surft Hollywood graag mee op zo’n hype. Al gaat zijn need for speed al langer mee. John Frankenheimers Grand Prix uit 1966, met echte coureurs als Jim Clark en Bruce McLaren in bijrollen, is een klassieker. Ron Howards Rush (2013), met Chris Hemsworth en Daniel Brühl, bracht het bitse duel tussen James Hunt en Niki Lauda weer tot leven. Senna (2010), de docu van Asif Kapadia over de Braziliaanse kampioen Ayrton Senna, die zich in 1994 de legende in crashte, deed je huilen bij beelden van asfalt.
En dan waren er nog films die niet eens over formule 1 gingen, maar de race-ervaring zó rauw wisten te verbeelden dat je knieën gingen trillen: Le Mans (1971) met snelheidsjunk Steve McQueen, die op pure testosteron en zonder plot 24 uur lang rondjes draait, en Ford v Ferrari (2019), waarin James Mangold suspense puurt uit een ingenieurskwestie. Het gaat niet altijd over wie er wint – het gaat over de sensatie van snelheid, de obsessie, het geklooi in garages met schroevendraaiers en trauma’s.
Het punt is: snelheid verkoopt. Zeker als je het geurloos, strak gemonteerd en voorzien van een hippe soundtrack kan consumeren. F1: The Movie – die formule 1 eindelijk ook in de States moet helpen doorbreken – moet daarvan het glanzende summum worden. Motorsport zonder stank, spanning zonder zonneslag. Een slipstream naar het hart van de massa. En je hoeft er je huis niet voor uit. Of hoe brullende bolides je living binnen zullen slingeren, met airco, nacho’s en Brad Pitt achter het stuur.
F1: The Movie
Vanaf 25.06 in de bioscoop.