Quentin Tarantino’s Once upon a Time in Hollywood is een geestige, grandioze maar ook futiele trip doorheen de coulissen van Hollywood anno 1969, én zijn beste film sinds Jackie Brown.
In zijn negende en voorlaatste (?) langspeelfilm zet Quentin Tarantino de postmoderne raid op de geschiedenis die hij inzette met Inglourious Basterds gezwind verder. Dit keer cruiset hij door zijn geboortestad Los Angeles anno 1969, met op de achtergrond de infame moorden gepleegd door de Charles Manson-sekte. Once upon a Time in Hollywood is een excentrieke, tot epische proporties opgeblazen (speelduur 2u45 minuten!) hommage aan de nadagen van het Gouden Hollywood-tijdperk. Tegelijk is het een grijnslachende satire op de has-beens, never-beens en andere paradijsvogels die eind jaren zestig door Beverly Hills fladderden.
Een daarvan is Rick Dalton (Leonardo DiCaprio), een acteur op zijn retour die dreigt afgevoerd te worden richting Italiaanse spaghettiwesterns. Een ander is Cliff Booth (Brad Pitt), al jarenlang Daltons stuntman. Ze hangen rond op filmsets, tateren over ups-and-downs, zuipen en roken erop los en vormen een duo dat tot in de eeuwigheid tot elkaar veroordeeld lijkt. Tenminste: tot it-girl Sharon Tate en haar kersverse echtgenoot Roman Polanski naast Rick komen wonen en het tweetal het pad kruist van hippies die niet zozeer peace, love and happiness voor de wazige ogen hebben. Algauw verandert hun zonovergoten trip down memory lane, die conform de Tarantino-canon volgestouwd is met knipogen naar films, tv-shows en sterren van weleer, in een cartooneske thriller met westernallures, gewelddadige over-the-topclimax incluis.
Tarantino toont opnieuw de subversieve fantasie van een overenthousiaste, cinefiele puber, maar dan gelukkig zonder de gezwollen zelfgenoegzaamheid.
Een loyale reconstructie van de moord op Polanski’s zwangere echtgenote Sharon Tate – én op de onschuld van de hippiegeneratie – hoeft u dus zeker niet te verwachten, laat staan een zenuwslopende thriller over Mansons sekte of een serieuze meditatie over roem, glorie, de droomfabriek die Hollywood heet en de excessen die erbij horen. Zeker het superieure eerste deel is een opwindende, wulps gefilmde en luxueus aangeklede buddymovie waar een Pulp Fiction-achtige coolness en nostalgische bries door waait, inclusief exquis camerawerk van Robert Richardson, een popjukebox die op volle toeren spint én een prima Pitt en een degelijke DiCaprio, van wie het jongensachtige plezier afspat.
Helaas blijft de fun niet duren en wordt het tweede deel niet alleen wilder en grilliger, maar finaal ook futieler en onnozeler. Zo erg als in Inglourious Basterds en The Hateful Eight wordt het niet , maar ook nu kan Tarantino het niet laten om nodeloze zijwegen in te slaan, om elke suggestie dicht te plamuren met rateldialogen (show, don’t tell!) en om te veel ironie over zijn postmoderne popcultuurfabel te kieperen.
Iets nieuws of gewichtigs heeft QT dus ook nu niet te zeggen. Het goede nieuws is: hij zegt het tenminste nog eens met de cinematografische flair die van hem de Peter Pan van de Hollywood- mavericks maakt. Bovendien toont hij opnieuw de subversieve fantasie van een overenthousiaste, cinefiele puber, maar dan gelukkig zonder de gezwollen zelfgenoegzaamheid die zijn recentere films deden imploderen tot ongewilde zelfpastiches. Geen meesterwerk, wel Tarantino’s beste sinds Jackie Brown (1997).
Quentin Tarantino met Leonardo DiCaprio, Brad Pitt, Margot Robbie
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier