Mike Mills, de regisseur die Joaquin ‘Joker’ Phoenix in het tedere ‘C’Mon C’Mon’ best schattig laat zijn
Een tedere zwart-witfilm maken over wat het betekent om vader te zijn? Daarvoor heb je in deze superheldentijden best een superster achter de hand, en dus klopte indieauteur Mike Mills voor C’Mon C’Mon aan bij Joaquin Phoenix, wiens vorige grote rol hem mogelijk parten speelde.
‘Lieflijk is een woord dat men vaak gebruikt om mijn films te omschrijven. Ik weet niet altijd wat ik daarvan precies moet denken.’
Mike Mills zegt het met een minzame glimlach wanneer we hem bij hem thuis in Los Angeles zoomen naar aanleiding van zijn nieuwste film C’Mon C’Mon. Je moet ver gaan zoeken om binnen het hedendaagse Amerikaanse regisseursgild iemand te vinden die met zo veel empathie, gevoeligheid én metier films maakt over de kleine grote dingen des levens.
Daarvoor zoekt Mills, die zijn carrière in de jaren negentig begon door videoclips en platenhoezen te leveren voor Air, Sonic Youth, Beastie Boys, Beck en andere alternatieve popgrootheden, zijn inspiratie het liefst in zijn naaste omgeving. Bij zijn eigen vader bijvoorbeeld, die pas na de dood van zijn moeder en 45 jaar huwelijk als homo uit de kast kwam, wat de basis vormde voor Beginners (2010). Of bij de vrijgevochten vrouwen die hem grootbrachten in het subculturele Californië van de late jaren zeventig, wat resulteerde in 20th Century Women (2017). Het is een klein maar fijn oeuvre waarin relaties en herinneringen – bittere, zoete en andere – een centrale rol spelen.
Volwassenen denken vaak: we moeten zus of zo over de dingen praten of denken. Tieners hebben daar veel minder last van en zijn daardoor vaak intelligenter.
Ook in zijn nieuwste film verkent Mills via een fictieve omweg autobiografisch terrein, op het zelftherapeutische af. Negen jaar geleden werd de regisseur – 55 inmiddels en sinds 2009 gehuwd met kunstenares en filmmaakster Miranda July – immers voor het eerst vader. Dat veranderde en verrijkte hem niet alleen als mens, het levert nu ook de – sorry, Mike – lieflijke roadmovie C’Mon C’Mon op.
Daarin volgt Mills een kinder- en enigszins ambitieloze radioreporter Johnny van rond de veertig – Joaquin Phoenix in zijn eerste rol sinds zijn Oscarwinst voor Joker – die door de States trekt in het gezelschap van zijn negenjarige neefje Jesse, ook al kennen de twee elkaar amper. Het is een parcours langs hotelkamers, flats, korte rencontres en schijnbaar banale gesprekken in bed, bad of aan de keukentafel. Alleen weten beide hoofdpersonages – de eenzelvige, introverte oom en zijn slimme, excentrieke neefje – onderweg van New York naar LA langzaam onder je nekvel te sluipen, met de hulp van de mooie, melancholische zwart-witvoile die Mills om hun (zelf)ontdekkingstocht drapeert.
‘Ik doe er altijd hopeloos lang over om te beslissen waarover ik een film wil maken’, bekent Mills, de trotse vader van Hopper, zijn kind dat zich genderfluïde voelt en ook zo door de ouders wordt opgevoed. ‘Ik twijfel aan alles. Ik analyseer alles tot op het bot. Tot ik Hopper, toen zes, op zekere dag in bad stak en die plots iets diepzinnigs zei dat me op een heel andere manier naar het leven deed kijken. Ik dacht: dit is het. Over dit wil ik een film maken. Over deze plek, over dit gesprek, over deze band en intimiteit.’
Waarom zo lang twijfelen? Tevoren had je toch ook al films gemaakt geïnspireerd door je vader en je moeder?
Mike Mills: Ja, maar door zelf een kind op te voeden heb ik het gevoel dat ik de politiek, de geschiedenis en de samenleving beter dan ooit begrijp, hoewel het ouderschap vol uitdagingen zit. Het kind bevraagt je, verbluft je, verwondert je, elke dag, en dat is de grond waarin cinema gedijt. Het is geen hard maar zacht drama. Ik hou ervan als het persoonlijke ook het politieke wordt, als het familiale ook sociale machtsrelaties onthult, en kinderen maken je heel erg bewust van die connectie. Het politieke komt de keuken en de badkamer binnen. Veel scènes zijn echo’s van gesprekken die ik en Hopper met elkaar hebben gevoerd, zoals feminisme ook vaak gevormd wordt door gesprekken die vrouwen onder elkaar voeren, over opvoeding, rollenpatronen, abortus en noem maar op. Het is geen politieke theorie die met de vinger wijst, maar inzicht dat voortvloeit uit de dagelijkse praktijk en een soort wegenkaart aanbiedt voor hoe we door de maatschappij navigeren.
In C’Mon C’Mon interviewt radioreporter Johnny, het personage van Joaquin Phoenix, tal van jongeren uit verschillende steden over hoe zij hun toekomst zien.
Mills: Dat zijn échte interviews, wat de film een documentair kantje geeft en wat die link tussen het persoonlijke en het politieke onderstreept. Ik dacht eerst: die jongeren gaan verkrampen wanneer ze plots de Joker voor zich krijgen. (lacht)Joker was op dat moment net uit en Joaquin wist ook: die kids gaan me vooral daarvan kennen. Maar hij wist hen snel op hun gemak te stellen en het was ongelofelijk om te zien hoe open en kwetsbaar ze op zijn vragen reageerden. Hun antwoorden zijn spontaan, maar clever en doordacht. Ze doen je de aannames die we als volwassenen over de maatschappij hebben nog meer in vraag stellen. Je merkt dat veel jongeren die we interviewden zich zorgen maken over het klimaat en het racisme in Amerika, maar ze stellen het zakelijk voor en denken oplossingsgericht. Volwassenen denken vaak: we moeten zus of zo over de dingen praten of denken. Tieners hebben veel minder last van die bagage en zijn daardoor ook vaak intelligenter en preciezer.
Joaquin Phoenix is niet meteen de eerste aan wie je denkt om een journalist te spelen die door zijn neefje zijn vaderlijke instincten ontdekt. Of wilde je bewust met zijn persona van getormenteerde methodacteur spelen?
Mills: Mijn films gaan over relaties, over verbondenheid, en worden daarom allicht lieflijk genoemd. Te lieflijk, volgens sommigen. (grijnst) Maar ik heb ook een donkere kant, en soms voelt het als een falen van mijn talent dat ik die kant niet altijd kan uitdrukken. Ik dacht: misschien kan Joaquin me daarvan verlossen. Joaquin is zo anticliché, zo antibullshit, zo antilieftalligheid, terwijl hij een van de grappigste, slimste en meest bescheiden mensen is die ik ken. Hij heeft me hard geholpen. Alleen al door zijn aanwezigheid, want als je een kleine, kwetsbare film als deze binnen het huidige commerciële klimaat gefinancierd wilt krijgen, in zwart-wit dan nog, dan kun je best een grote naam aan boord hebben. Hij heeft me ook geholpen door vooraf mee te sleutelen aan het script, als een loyale compagnon en gedreven coauteur. Hij schrapte replieken die hij niet authentiek vond klinken, of boog hier en daar wat dingen om, zaken waar ik ook altijd voor openstond.
Je collega James Gray, die met Phoenix werkte voor The Yards, Two Lovers en The Immigrant, zei ooit: Joaquin regisseer je niet, je volgt hem.
Mills: Dat klopt, maar ik ben hoe dan ook een wat-alsregisseur. Wat als we dit proberen? Wat als we het zo doen? Ik wil dat mijn acteurs me leiden, dat ze een scène voelen, want dat zul je ook zien op het scherm. Ik heb al met grote acteurs gewerkt – Ewan McGregor, Christopher Plummer, noem maar op. Maar Joaquin is een van de meest fysieke en immersieve. ‘Hey, Mills, wat gebeurt er? This sucks, Mills!’ Terwijl de camera nog draait, neemt hij je vast en trekt hij je naar zich toe, en ik kan je verzekeren: Joaquin is een forse kerel. (lacht) Veel acteurs hebben zoiets van: oké, ik heb het, laat me nu maar doen. Maar niet Joaquin. Die sleurt je van links en naar rechts. Figuurlijk, maar ook letterlijk. Ik heb hem tijdens de promotour ook uit een paar interviews zien weglopen zonder aanwijsbare reden. He’s weird, but wonderful. Ik hou zielsveel van die kerel.
Waarom wilde je in zwart-wit draaien?
Mills: Om het artistiekerig en pretentieus te maken, natuurlijk. (lacht) Voor mij is zwart-wit een andere, meer cerebrale werkelijkheid. Het is minder realistisch en het plaatst je in een afstandelijker verhouding tot de kijker. Als filmmaker krijg je er plots veel meer ruimte door. Het is losser in zijn tonaliteit en je kunt makkelijker van drama naar komedie gaan, zoals Woody Allen al vaak heeft getoond. Elk beeld krijgt iets schilderkunstigs en symbolisch. ‘O, die boom daar, die verbeeldt prachtig de mistroostigheid van het personage’, terwijl het in kleur gewoon een stam met takken zou zijn. Begrijp je? Zwart-wit is meer uitnodigend en minder in your face, minder bazig.
De zwart-witfotografie is van de Brit Robbie Ryan, die we vooral kennen van zijn intens naturalistische werk voor Ken Loach en Andrea Arnold. Om het ongekunsteld en authentiek te houden?
Mills: Ja, maar Robbie heeft ook het camerawerk gedaan voor The Favourite van Yorgos Lanthimos, en die film heeft van de mooiste, meest perfect gesculpteerde mediumshots die ik ooit gezien heb. Ik wilde dat C’Mon C’Mon iets klassieks uitstraalde, iets chics, ook al speelt het zich af op gewone plekken. Ik dacht vaak aan Casablanca. Robbie heeft het talent om de dingen er simpel en spontaan te laten uitzien, terwijl elk shot doordacht en complex is qua compositie en belichting. Daaraan herken je de écht grote cinematografen.
Je noemt Casablanca, maar je film heeft toch meer gemeen met Wim Wenders’ Alice in den Städten (1974), ook een roadmovie over een door het leven dolende journalist die eropuit trekt met een kind dat hij nauwelijks kent.
Mills: Absoluut. Ik ben gek op die film. In 2016, toen ik depri was omdat ik niet precies wist wat doen, heb ik die verschillende keren opnieuw bekeken. Ik dacht: wat als ik Alice in den Städten nu eens als een bluesriff gebruik en er mijn eigen tekst en spel op ent, mijn eigen bagage als vader. Ik weet niet of je erop gelet hebt, maar in C’Mon C’Mon draagt Jesse een T-shirt van Wuppertal (de Duitse stad waar Alice zich deels afspeelt, nvdr.), als hommage aan Wenders’ klassieker. Er zijn zo veel regisseurs die me inspireren: Michael Curtiz, Federico Fellini, Ermanno Olmi, die knappe kerel hier achter me (wijst naar een poster van Buster Keaton, nvdr.)… Ik heb helden nodig. Ik hou ervan om me met hun geest te omringen, alsof ze me lid maken van een spiritueel genootschap, zoals Patti Smith dat ooit zo mooi omschreef.
C’Mon C’Mon is een fragiele, heel erg cinematografische film over menselijke relaties. Hoe denk je dat dat zal uitpakken na alle lockdowns en social distancing van de voorbije twee jaar?
Mills: Toen C’Mon C’Mon in september op het Telluride Festival in Colorado in wereldpremière ging, had ik de film niet één keer met publiek erbij gezien. Iedereen droeg een mondmasker en voor velen was het de eerste bioscoopervaring in anderhalf jaar, maar de ontvangst was geweldig. Het was alsof de mensen alle emoties extra diep inhaleerden, terwijl ze onder normale omstandigheden misschien iets zouden hebben van: bah, emoties, laat ons met rust, Mills. Dat doet me geloven dat we er stilaan aan het doorkomen zijn, en dat we terug zullen keren naar onze normale manier van leven. Het heeft mijn geloof in cinema ook alleen maar versterkt. Streaming heeft een belangrijke rol ingenomen in de filmsector, maar het kan nooit op tegen het bizarre, heidense ritueel van wildvreemden die samen in een donkere zaal een verhaal ondergaan.
Wel voorgoed voorbij zijn de hoogdagen van de videoclips, waarvan jij er in de jaren negentig zoveel memorabele hebt gemaakt. Mis je die tijd soms?
Mills: Het was mijn filmschool. Het waren mijn universiteitsjaren om het zo te zeggen. Ik prijs me gelukkig dat ik in die periode net kwam kijken en de kans kreeg om de stiel al doende te leren. Ik heb er ook vriendschappen voor het leven aan overgehouden. Met de mensen van Air en Sonic Youth, bijvoorbeeld. Ik zou graag van die verhalende muziekvideo’s blijven maken, maar het vreemde is: men vraagt me gewoon niet meer. Vroeger werden er aan de lopende band video’s gedraaid en altijd was het van: ‘Hier is 75.000 dollar,’ – wat blijkbaar het standaardbudget was – ‘maak er iets van.’ Nu mag een clip nog hooguit 5000 dollar kosten, en zelfs als ik interesse betoon, vinden ze altijd wel een andere regisseur. I can’t score a gig anymore. Ik haat het om toe te geven, maar de tijden zijn veranderd en ik ben oud geworden. (lacht)
C’Mon C’Mon
Vanaf 26/1 in de bioscoop.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."
Mike Mills
55-jarige filmmaker en grafisch ontwerper uit Berkeley, Californië.
Niet te verwarren met zijn naam- en landgenoot die bassist was bij rockgroep R.E.M.
Een van de hipste videoclipregisseurs en platenhoezenontwerpers van de nineties. Werkte met Air, Sonic Youth, Pulp, Moby, The National en vele anderen.
Sinds 2009 getrouwd met kunstenares en filmmaakster Miranda July. Hebben samen een kind, Hopper (9).
Schrijft en regisseert autobiografisch getinte dramady’s en is na Thumbsucker (2005), Beginners (2010) en 20th Century Women (2016) met C’Mon C’Mon aan zijn vierde langspeler toe.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier