Django Reinhardt, het genie dat zijn naam niet kon schrijven
Met Django waagt regisseur Etienne Comar zich aan een biopic over de grootste gitarist van de Europese jazz. Maar was Reinhardt nu een Belg die collaboreerde met de nazi’s of een Franse verzetsheld? ‘Ach moune, het was zijn oorlog niet.’
Regisseur Jean Cocteau zei het al: legendes zijn het vlees rond de botten van de fictie. Als je het zo bekijkt, heeft regisseur Etienne Comar van Django een behoorlijk obese biopic gemaakt. Zijn film over het leven van Django Reinhardt, de grootste gitarist die de Europese jazz ooit heeft gekend, hangt aaneen van de sterke verhalen – en de meeste kloppen nog ook. ‘Django wíé’, denkt u? Komt u even mee naar onze woonwagen.
23 januari 1910, Liberchies. In een dorp op zo’n vijftien kilometer benoorden Charleroi houdt een colonne zigeunerwoonwagens halt. Elk jaar voeren ze hun circusact op in een staminee, maar de avond van 22 januari moet danseres La Belle Laurence Reinhardt, Négros voor de vrienden, verstek laten gaan. Om drie uur ’s nachts krijgt ze een kind. Ze noemt het Django, wat ‘ik ontwaak’ betekent. Op het gemeentehuis wordt een geboorteakte opgemaakt. ‘Django’ wordt ‘Jean’ voor de burgerlijke stand, en als vader wordt ‘Jean-Baptiste Reinhard‘ opgegeven, zonder ’t’. De kleine is nog maar een dag oud, of hij zorgt al voor controverse. ‘De identiteit van de vader is nooit helemaal zeker geweest’, vertelt Jokke Schreurs, een Belgische gitarist die van de stijl van Reinhardt zijn levenswerk heeft gemaakt. ‘Volgens alle studies was zijn vader Jean-Eugène Weiss, door de Fransen verbasterd tot Vées. Django’s moeder heeft een paar jaar met hem samengewoond.’
Ook dit wordt voer voor eindeloze discussies: ligt die verminkte hand écht aan de basis van zijn mythische gitaartechniek?
De Fransen. Ook bekend als: die van Samois-sur-Seine. Laat het een goede raad zijn: laat in Liberchies nooit ‘Samois-sur-Seine’ over uw lippen gaan, de naam van het dorp in de buurt van Parijs waar Reinhardt 43 jaar later zou worden begraven. De Fransen, moet u weten, beschouwen Django als een van hen. Meer nog: hij werd er een icoon van de natie, vergelijkbaar met Edith Piaf. Alleen hebben zíj geen geboortepapiertje.
Feit blijft dat Reinhardt 49 maanden in Liberchies en omgeving verbleef. Zijn familie kwam er elk jaar overwinteren, van oktober tot begin mei. En toen hij in 1946 naar Amerika vertrok, deed hij dat met een Belgisch paspoort.
Zo, opgelost, die vervelende kwestie? Tja. De echte vraag is: heeft iemand het recht om de afkomst van een manouche, een Sintizigeuner te claimen?
2 november 1928, Parijs. Sinds tien jaar woont Django in De Zone, een groezelig stuk brakke grond aan de rand van Parijs. Om één uur ’s nachts komt hij na een optreden aan bij zijn woonwagen. Zijn zwangere vrouw slaapt al. De wagen ligt vol celluloidbloemen, die Bella op het kerkhof verkoopt. Hij hoort geritsel, meent dat het muizen zijn en neemt een kaars. De wiek valt eruit, binnen de kortste keren staat de kar in lichterlaaie. De twee kunnen op het nippertje ontkomen. Zij is vrijwel ongedeerd, maar de pink en ringvinger van Django’s linkerhand zijn vervormd, zijn rechterbeen is zwaar verbrand.
Ook dit wordt voer voor eindeloze discussies: ligt die verminkte hand écht aan de basis van zijn mythische gitaartechniek?
We spoelen even terug. Rond zijn twaalfde had de kleine Reinhardt banjogitaar leren spelen. Een jaar later begon zijn carrière, als begeleider van accordeonisten als Guérino en Jean Vaissade – niet kwaad voor een jongen die welgeteld één dag naar school was geweest. ‘Django was geen leegloper’, benadrukt Schreurs. ‘Als snotjoch was hij een bijna-professionele banjospeler. Gitaar was in die tijd nog geen volwaardig instrument, dus speelde hij banjo op bals musettes. Hij was al snel uitgekeken op het spelen van de melodie en maakte eigen arrangementen. Luister maar eens naar zijn eerste opnames, met Vaissade. “Jiango Renard” staat er op het label – zelf kon hij zijn naam niet schrijven, dus maakten ze er maar iets fonetisch van.’ Volgens de overlevering kreeg Reinhardt de avond voor de brand een contract van de Britse foxtrotvedette Jack Hylton. Roem en rijkdom lagen in het verschiet, maar daar kwam dus niets van terecht. ‘Er wordt een hoop geromantiseerde onzin verkocht over dat ongeluk’, zegt Schreurs. ‘Dat zijn techniek een rechtstreeks gevolg is van zijn verminkte hand, bijvoorbeeld. Het klopt dat een gitaar een stuk makkelijker te bespelen valt dan een lompe banjo, maar het is zijn banjo-ervaring die hem een geweldige techniek heeft opgeleverd.’
Drie jaar later volgt een even cruciale openbaring. Rondtrekkend langs de Côte d’Azur strandt Reinhardt in 1931 samen met zijn broer Joseph in Toulon. De dagen worden gevuld met optreden, biljarten en terrasjes doen. Uit een raam boven een van die terrassen waait plots muziek van Duke Ellington en Louis Armstrong. Bij de tonen van de trompettist wordt het de manouche te veel. Hij neemt zijn hoofd in zijn handen, barst in tranen uit en stamelt: ‘Ach moune, ach moune’, wat zoveel betekent als: ‘Oh broer.’
1934, Parijs. Accordeonist-bassist Louis Vola krijgt de opdracht om een groep te vormen die thés dansants moet opluisteren in Hôtel Claridge. De band bestaat uit veertien man, onder wie Django Reinhardt, Roger Chaput en Stéphane Grappelli. Tijdens een van de pauzes ligt Reinhardt op een oude sofa wat riedels uit te proberen. Grappelli zet snel zijn pint op tafel, neemt zijn viool en speelt het thema mee. De volgende dag kunnen ze nauwelijks wachten tot de entr’acte. Vola haalt er zijn bas bij, Chaput zijn gitaar. Een half uur durende jam later is het Quartet du Hot Club de France een feit. Al snel vraagt Django zijn broer Joseph om mee gitaar te spelen.
De Fransen willen er niet aan herinnerd worden, maar het kwintet sloeg niet bepaald in als een bom. Schreurs: ‘Ze werden afgewezen door platenfirma’s en weggelachen door critici. Ze gingen weleens op tournee, maar een groot succes was het niet. Het waren geen vrienden, het was niet eens een vaste groep. Django gedroeg zich bijvoorbeeld als een echte dictator tegenover zijn broer – die relatie heeft regisseur Etienne Comar goed aangevoeld. Op oudejaarsavond van 1937 had Joseph het lef om te laten vallen dat hij zijn eigen stijl wat wilde ontwikkelen. Enkele seconden later rolden ze vechtend over de grond. Django kon het niet hebben dat iemand in de groep hem zou overschaduwen.’
Toch zijn de opnames uit de periode 1934-1940 klassiekers van de jazzcanon geworden, met het lied Minor Swing voorop. De opnames die het vijftal in die zes jaar maakte, werden een genre op zich: gipsyjazz.
1942, Parijs. De Duitsers leggen het uitgaansleven aan banden. Bordjes met de waarschuwing ‘Swing Tanzen Verboten’ hangen in cafés boven de dansvloer. Jazz heet officieel ‘entartete Musik’. Klarinettisten mogen niet te veel lage noten spelen, want dat is ‘des negers’, net als jungleritmes.
Paradoxaal genoeg staat Django’s carrière uitgerekend tijdens de oorlogsjaren in Parijs op haar hoogtepunt – niet voor niets focust de biopic zich helemaal op deze periode. De compositie Nuages is tijdens de bezetting het alternatieve Franse volkslied, zijn platen verkopen bij honderdduizenden. Hoe kon dat, terwijl de nazi’s in heel Europa op zigeuners jaagden? Comar gaat wat onhandig handenfrunnikend met het onderwerp om – een verzonnen liefdesaffaire moet de olifant in de kamer doen vergeten.
Toen de sirenes voor het eerst begonnen te loeien, zat het kwintet in Londen. Grappelli besliste om in het Verenigd Koninkrijk te blijven. Maar Django liet in paniek zijn bagage en zijn gitaar achter, en trok naar zijn familie in Parijs onder het motto: ‘Ik ben liever bang in mijn eigen land dan in een ander.’
Ze hebben er een Hollywoodverhaal van gemaakt, met een nazi-officier als Oskar Schindler
Hij vormde er een nieuwe band, met Hubert Rostaing op klarinet, Joseph Reinhardt op gitaar, Francis Luca op bas en Pierre Fouad op drums. In tegenstelling tot wat veel jazzhistorici graag laten geloven waren jazz en swing tijdens de oorlogsjaren níét rabiaat verboden in bezet gebied – toch niet in Frankrijk en België. ‘De Duitsers waren niet dom’, zegt Schreurs. ‘Als mensen het gevoel hadden dat ze zich verzetten door jazz te spelen, lieten ze dat rustig gebeuren. Het was onschadelijk, en zo kregen ze zelf nog goeie muziek te horen ook.’
Maar de vraag wordt – desnoods en sourdine, zoals in Comars film – nog altijd gesteld: collaboreerde Django Reinhardt met de nazi’s? Hij had in elk geval een foute vriend: de Duitse officier Dietrich Schulz-Köhn, bijgenaamd Doktor Jazz. ‘Ik geloof er niets van’, meent Schreurs. ‘Django werd niet gewoon beschermd door die ene luitenant, maar door een heel complex van officieren in bezet Frankrijk die zich verzetten tegen de harde lijn van Hitler, wat de toestand in Parijs enigszins draaglijk maakte.’ Doktor Jazz had niet de macht om Reinhardt uit het concentratiekamp te houden, en maakte zelfs domme fouten. Zo wilde hij Hitler gaan overtuigen van de kwaliteiten van de jazz. Schreurs: ‘Die man heeft wel zijn verdienste, maar hij zou in zijn gedrevenheid Django aan de galg gepraat hebben. Het is een Hollywoodverhaal geworden, waarbij ze van Schulz-Köhn een Oskar Schindler hebben gemaakt. Ach, het was gewoon zijn oorlog niet.’
1946, Verenigde Staten. Reinhardt wordt uitgenodigd voor een eerste tournee in Amerika, als gast van Duke Ellington. Hij is zonder gitaar naar de VS afgereisd, in de veronderstelling dat de gitaarbouwers in de rij zullen staan om hem een instrument aan te bieden. ’s Avonds koopt hij, ach moune, dan maar zelf een exemplaar. Op 23 november 1946 speelt hij met Ellington in Carnegie Hall, het publiek roept hem zes keer terug. De volgende dag komt hij tweeënhalf uur te laat. Toeme, hij was in het café blijven hangen met de Franse bokser Marcel Cerdan. Ellington ontbindt de tournee. Django’s trots, die zich in het verleden uitte in monsterverliezen bij het gokken, krankzinnige aankopen (een Rolls-Royce met chauffeur in livrei, iemand?) en een onuitstaanbare koppigheid, leidde in de jaren veertig tot excentrieke financiële eisen. Het creëerde mee het beeld van Reinhardt als de bon sauvage, de knuffelzigeuner van de Parijse avant-garde.
‘Dat is onversneden racisme’, vindt Schreurs. ‘Reinhardt was zoals zoveel kunstenaars een geobsedeerde mens. Of hij nu gitaar speelde, gokte of biljartte, alles moest wijken voor de bezigheid van het moment. Maar door zijn trots faalde hij. Hij heeft nooit willen leren lezen en schrijven omdat hij te fier was om de leerling te willen spelen, en hij heeft er zich altijd voor geschaamd. Grappelli heeft hem ooit geleerd om zijn contracten te ondertekenen met D. Reinhardt, omdat een kruisje toch maar simpel overkwam. Het was alsof hij een tekeningetje maakte – zijn voornaam wilde maar niet lukken. Het heeft hem zwaar gehinderd in zijn werk. Hij heeft een mis, filmmuziek en een symfonie willen schrijven. Hij heeft ze noot voor noot gedicteerd, maar het is allemaal verloren gegaan, onder meer omdat zijn vrouw bij zijn dood zowat alles heeft verbrand, zoals de zigeunertraditie het voorschrijft. Daardoor is hij vandaag voor velen nog altijd de man van de korte stukjes, en geen componist van ellingtoniaanse proporties.’
Na 1947 ging het met Django’s carrière steil bergaf. Hij kreeg de reputatie volstrekt onbetrouwbaar te zijn, ging liever hengelen in Samois-sur-Seine of wandelen met de wind in de haren. En toch: muzikaal bereikte hij toen net zijn piek, op elektrische gitaar nog wel. De armoe, het racisme, de oorlog, de Amerikaanse ontgoocheling: hij had het allemaal verteerd. Maar die hersenbloeding op 15 mei 1953, daar kon zelfs hij niet tegenop.
Jiango Renard, D. Reinhardt, Django Reinhardt? Ach moune, die manouche was alleen van zichzelf.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier