Kun je een brave burger omsmeden tot een staatsgevaarlijk sujet? Volgens Erik Vlaminck is daar niet veel voor nodig, maar Leo uit De zwarte brug lijkt er toch niet helemaal voor in de wieg gelegd.

Voorbestemd om aan het rode damast aan te schuiven was Leo Lenaerts sowieso nooit, maar dat het zo triestig met hem af zou lopen, had men in het Lillo van 1945 allicht nooit gedacht. Het joch had een koninklijke naam en peter – hij was de zevende jongen op rij in het gezin – maar omdat Leopold III wegens oorlogsomstandigheden verhinderd was, nam zijn oudere broer de doophonneurs waar. Men had er een voorteken in kunnen zien. Net zoals in het feit dat zijn geboortedorp in 1958 deel werd van Antwerpen om kort nadien te verdwijnen in de havenuitbreiding en ‘den Opel’.

Leo, het hoofdpersonage uit Erik Vlamincks De zwarte brug, is een nakomertje. Wanneer zijn moeder vroegtijdig sterft, neemt oudere zus Elza de zorg over hem over. Hij wordt haar lieveling en de enige van het gezin die naar het college mag. Omdat de jongen meer oog heeft voor Betty, de zus van zijn klasgenoot Modest, dan voor zijn schoolwerk, loopt dat op een mislukking uit. Dus dan maar verpleger worden en in de inrichting gaan werken waar zijn oudere broer Jos hele dagen vanuit zijn rolstoel naar het behang zit te kijken. Jos was opgeëist in de oorlog en verloor een been en zijn ‘mannelijkheid’ tijdens de bombardementen. Nadat hij zich in een leegstaande regenput had proberen te verdrinken, was hij opgenomen ‘bij de broeders’.

Als was hij een salami waarvan men plakjes snijdt, zo verliest Leo geleidelijk aan zowat alles. Niet alleen blijkt zijn Betty een losbandig wicht, mettertijd komt hij ook te weten dat zijn moeder zijn moeder niet is, en zijn vader niet zijn vader. Zijn illusies worden stuk voor stuk gestript tot alleen nog een schim van een mens overblijft, een schim die iedere dag een pint gaat drinken in het café recht tegenover de villa van burgemeester De Wever. Een schim die, omdat de vele lezersbrieven die hij naar kranten stuurt en waarin hij de teloorgang van onze zeden aanklaagt niets uithalen, zich uiteindelijk een geweer aanschaft en het plan opvat diezelfde burgemeester met een welgemikte kogel om te leggen omdat hij de personificatie is van het grote geld dat Lillo in een havendok heeft veranderd.

Helemaal in lijn met Vlamincks eerdere werk geeft De zwarte brug een beeld van een volkscultuur die gemarginaliseerd of zelfs uitgeroeid is. De roman staat vol couleur locale en Vlaminck probeert in zijn taalgebruik een sfeer van weleer op te roepen, de ene keer al succesvoller dan de andere. Wanneer Leo in de klas niet oplet en een paar typische streekindustrieën moet opnoemen, genre meubelen uit Mechelen en schoenen uit Izegem, komt hij niet verder dan het door Modest ingefluisterde ‘appelsienen uit Tienen’. Het deed ons onvrijwillig aan Ernest Claes denken, net zoals we opschrokken van het hoge Filiberke-gehalte van sommige dialogen. ‘Het is toch erg dat ik altijd op internaat ben. Als er iets gebeurt ben ik er niet bij’ – we horen het hem zo zeggen. Vlaminck zou wellicht de nonkel René van Leo willen zijn, de man van: ‘Als er geen dwarsliggers zijn, dan zakken de sporen weg en dan rijden er geen treinen.’ Alleen schrijft hij veel te wollig en te braaf om een echte dwarsligger te zijn, waardoor het allemaal nogal gratuit en makkelijk overkomt en de wanhopige terrorist Leo ook niet echt overtuigt.

DE ZWARTE BRUG **

Erik Vlaminck, Vrijdag, 287 blz., ? 19,99.

MARNIX VERPLANCKE

CENTRALE ZIN ‘Een mens zit compleet alleen in zijn vel en hij moet het daarmee stellen tot zijn kaars uitgaat.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content