Guido Lauwaert
Theater: Bloed & Rozen, Toneelhuis
Soms is de verpakking mooier dan het cadeau. In Bloed & Rozen is dat niet zo maar het komt toch dicht in de omgeving.
DEEL I
Zo bont was het leven – zo verdroeg het de geur van bloed en rozen door elkaar.
In deze zin uit Herfsttij der middeleeuwen, de cultuurhistorische studie van Johan Huizinga’s teloorgang van de laatmiddeleeuwse samenleving, vond Tom Lanoye de titel van zijn nieuwste toneelstuk. Bloed & Rozen ( * * * * ) haalt twee figuren uit de eerste helft van de vijftiende eeuw uit de schemering. Jeanne d’Arc en Gilles de Rais. Hij zet hun verhaal om in twee delen. In het eerste deel staat Jeanne centraal, in het tweede Gilles. Samen dienen ze één doel.
Hun streven geeft Lanoye de kans geven dubbel en dik de centrale plaats van de kerk in de wereldmaatschappij aan te tonen, een macht geboren uit misbruik van vertrouwen en machtsmisbruik. De kerk mag dan aan macht hebben ingeboet, haar invloed is er nog steeds. Elk schandaal komt het te boven, omdat het de derde wereldmacht is, de sterkste wandelgangen en de beste diplomatie ter wereld heeft. Met de stille instemming van eender welk regime en alle toonaangevende religies.
Volkshelden
Jeanne en Gilles, een volksmeisje en een edelman, kenden aanvankelijk elkaar niet. Ze vonden elkaar in hun geloof en in de strijd om de macht van hun land in Europa uit het slop te halen. Frankrijk dreigde het qua politieke macht en invloed te moeten afleggen tegenover Engeland. Na enige aarzeling door het de hoogste regionen van kerk en staat mochten ze hun gang gaan. Nadat ze in hun zelfgekozen taak waren geslaagd moesten ze echter verdwijnen. Koning en kardinaal duldden geen helden van het volk. Ze maken ze liever zelf. Beiden belandden daarom op de brandstapel. Een reden is altijd te vinden. Bij Jeanne was het haar onvoorwaardelijk geloof in de goddelijke boodschappen, haar stemmen, boven het pragmatische geloof van de prelaten. Bij Gilles een gevecht met dodelijke afloop in een gezegende plaats, een kerk. Dat hij een pedofiel was en een kindermoordenaar was erg maar bijkomstig. Elke mens, van hoog tot laat, vergreep zich. En hoe hoger op de ladder van de maatschappij, hoe erger de vergrijpen waren. Maar ze werden vergeven en vergeten in naam van God.
Povere locatie
Tom Lanoye is voor dit stuk in huid en hoofd van de kerkelijke entourages gekropen. Regisseur Guy Cassiers is hem op de voet gevolgd. Voor de uitvergrotingen op een reuzenscherm werd gefilmd in een weliswaar tijdelijk maar beroemd pauselijk verblijf. Het verhoogt de sacrale sfeer van de voorstelling. En de voorstelling is geknipt en geplakt op de maat van het Festival van Avignon, waar het in juli vijf maal opgevoerd wordt in de tempel van het beroemdste theaterfestival ter wereld, le Cour d’honneur du Palais des Papes. In de Bourla, of eender welke schouwburg, verliest de voorstelling aan kracht. De kathedraal van Antwerpen ware een betere keuze geweest. Zelfs minder heilige plaatsen, als de monumentale zalen van het Museum voor Schone Kunsten, zouden zich beter hebben geleend voor dit locatieproject. En dat geldt evenzeer voor de nog geplande voorstellingen buiten Avignon.
Kathedertaal en preekstoelsmoelen
Los van de discutabele locatiekeuze is de voorstelling echter een waar genot. Zeven acteurs, maar allen van de beste kwaliteit. De wijze waarop Abke Haring een volksmeisje speelt en toch een alles naar zich toe zuigend charisma uitstraalt, dwingt bewondering af. Net als [koningin] Katelijne Damen, die per productie aan waardigheid wint. Johan Leysen als Gilles blijft woelen in zijn geest. Een rol is nooit af. Hij zoekt niet maar vindt al spelende de juiste binnenwereld van woord wederwoord. De echte revelatie is echter Jos Verbist. Hij vertolkt een bisschop en doet dat met bravoure. Maar hij is de enige die zeer goed begrepen heeft dat de prelaten en de adel zich niet druk maken om welk probleem dan ook. Tronen en rijken vallen maar de instituten kerk en staat blijven bestaan. In Bloed en Rozen staan beide partijen, Jean en Gilles langs de ene kant en kerk en hof aan de andere kant, op dezelfde gespannen voet. Aai. Het concept is loodzwaar en terecht, maar het spel vraagt meer speelsheid. De onderhuidse komische trekjes die de tekst heeft, zouden sterker zijn geweest. Zoals het nu gebracht wordt, verzinken de zingende zinnen van Lanoye in kathedertaal en moeten de acteurs, buiten Jeanne en Gilles, een voorstelling lang rondlopen met een preekstoelsmoel.
Negen zangers van Collegium Vocale zorgen voor de muzikale inbreng. A capella en in vroegmiddeleeuwse stijl zingen ze stijlvol en loepzuiver. De liederen vertolken de stemmen van Jeanne, rechtstreeks afkomstig van God, in Deel I – Bloed, en van het gemoed van Gilles in Deel II – Rozen. Lanoye schreef de neo-polyfonische teksten, Dominique Pauwels de muziek.
De muziek en de uitvoering is licht en toch indringend. Frank Agsteribbe heeft als repetitor zeer goed aangevoeld dat de liederen een magische verbinding zijn tussen geest en ziel in de onmetelijke ruimte. Regisseur Guy Cassiers heeft dat goed begrepen en houdt het koor in het halfduister. Soms verplaatst het zich, komt het naderbij, maar net voldoende om flou te blijven. Soms gebeurt het dat de verpakking mooier is dan een cadeau. In Bloed & Rozen is dat niet het geval maar het komt toch dicht in de omgeving.
De toneeltekst is het zwaargewicht van deze prachtige voorstelling. Zo zwaar dat zich een vraag opdringt. Het antwoord op de vraag is onderwerp van een apart deel.
DEEL II
Wat is het geheim van Lanoye’s toneeltaal?
De basis van het geheim is dat hij geen acteur is maar een cabaretier van het college. Uit elke zin, uit elk personage, uit de vorm en het concept van het stuk rijst een klassieke vorming op. Een college is een oord van gestrengheid. De soberheid die de leerlingen ingestampt krijgen, zet zich later om, om haast blindelings en spoorslags de essentie van een probleem te zien en de oplossing ervan te vinden. Een college daarenboven predikt zulke ultieme gehoorzaamheid dat het automatisch leidt tot verzet. Zeker voor wie van nature een opstandige knobbel in het hoofd zitten heeft. En het lijkt wel of de rectoren en docenten van colleges dergelijke leerlingen zoeken. Niet om ze te knechten, maar om hun verzet vanuit een onmerkbaar gevoel te stimuleren. Op hun manier zijn het zwervers die overtredingen van de regels met een gespeelde strengheid behandelen. Dat soort leerlingen hebben de collegeheren het liefst. Ze weten dat die pupillen op politiek, wetenschappelijk, economisch en cultureel gebied toonaangevend worden. Tom Lanoye heeft het geluk gehad die collegegestrengheid nog te hebben meegemaakt, want die is sinds de jaren zeventig verloren gegaan.
Een tweede aspect van het geheim van zijn toneeltaal is dat hij stukken schrijft die zich onttrekken aan parade. Ze zijn niet ontstaan vanuit een intellectuele analyse, maar vanuit het ambachtelijke, waardoor het lijkt alsof ze altijd hebben bestaan. Natuurlijk heeft Lanoye zich vooraf goed gedocumenteerd, zoals in het geval van Bloed & Rozen uit de bronnenlijst blijkt, maar hij kan het zo verwerken alsof hij niet de schepper maar de klerk was. Het etaleren van je wijsheid levert onleesbare romans, gedichten en toneelstukken op. Zelfs voor essays primeert het ambachtelijke op het intellectuele. Alle stukken van Shakespeare, Beckett, Molière, Pinter, Tsjechov ruiken naar aambeeld en hamer, terwijl die kerels geen spijker in de muur konden slaan. De toneeltaal van Lanoye lijkt gezwollen maar is dat niet.
Lanoye’s talent stoelt bovendien op een stijl die van hemzelf is. Elke claus, dialoog houdt hij tegen het licht van de stem, elke gedachte laat hij in scherven vallen en ordent die opnieuw, gooit weg wat het cabaret ervan aantast. De zinsbouw krijgt er een onverwoestbare beeldvorming door. Bij de lezer/luisteraar roept hij een ontroering op die beklijft. Een belangrijk aspect is dat hij voor elk stuk het taalspel vindt dat erbij past. Het taalspel van Mama Medea zou helemaal niet passen voor Bloed & Rozen. Voor dit stuk is een taalspel nodig uit het milieu van de adel en vooral de curie.
Wat tot slot belangrijk is om het talent, het geheim van Lanoye’s toneeltaal te verklaren is, dat hij een maniakaal organisator is. Dat is al duidelijk te merken aan zijn merchandising, zichzelf afficheren als verkoopsproduct met label. Dit geldt ook voor zijn toneelstukken. Ze zijn poëtische verkoopspraatjes mét verhaal, het lijkt wel of je in slaap gewiegd wordt door een ingenieur. Stap voor stap maakt hij de lezer/luisteraar nieuwsgierig naar het beslissende moment. En zelfs al ken je dat moment al, omdat je het stuk voor de tweede, derde maal leest/ziet, toch blijf je er naar uitkijken. Lanoye weet namelijk zeer goed dat een toneelstuk niet moet vertellen wat gebeurd is, maar wel de indruk verwekken dat het zo gebeurd is. Het suggestieve is geloofwaardiger dan de waarheid.
ENVOY
Bloed & Rozen is een grote sprong voorwaarts voor Tom Lanoye, maar ook voor Guy Cassiers en het Toneelhuis. De voorstelling is, ondanks de detailkritiek, een hoogmis gebaard onder het binnenvallend licht van de koepel van de Sint-Pieterskerk van Rome. Al werd uitgeweken naar Avignon. Het was en is de ideale plaats om te tonen waar de katholieke kerk zijn macht en invloed gestalte gaf. Ten koste van zowel het volk als de adel.
Guido Lauwaert
Bloed & Rozen – Tom Lanoye – productie Toneelhuis – regie Guy Cassiers – spel Katelijne Damen, Stefaan Degand. Abke Haring, Han Kerckhoffs, Johan Leysen, Johan Van Assche en Jos Verbist – muziek Dominique Pauwels – zang Collegium Vocale Gent – www.toneelhuis.be
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier