VRT-nieuwsanker Fatma Taspinar: ‘Ik blijf het liefst in mijn veilige cocon’
Een roadmovie met in de hoofdrol de mosgroene Fatmobiel? Een coming-of-ageverhaal met op de soundtrack Turkse volksmuziek én Backstreet Boys? Of toch een horrorfilm over een slaapwandelend, blootsvoets meisje? Met de verfilming van het leven van VRT-nieuwsanker Fatma Taspinar kan het nog alle kanten uit.
Als je leven verfilmd zou worden, welke scènes moeten er dan zeker in? Bekende medemensen schrijven het scenario van hun leven.
Scène 1. De eerste slaapwandeltocht.
‘Ik ben acht jaar, het is zomer, broeierig heet, en ik mag laat opblijven. Ik speel de hele avond buiten met mijn beste vriendin Nuray, die bij ons in de wijk woont. Het wordt heel laat en dus val ik die avond als een blok in slaap boven in mijn stapelbed, in de kamer die ik met een van mijn zussen deel. Maar als ik wakker word, lig ik niet langer in bed. Ik sta integendeel op straat, op mijn blote voeten en in mijn roze pyjama, voor het huis van Nuray. Blijkbaar heb ik tot hier geslaapwandeld, iets wat ik wel vaker doe. Ik schiet in paniek, ren gillend naar huis, bel aan om mijn ouders wakker te maken en kruip zonder uitleg weer in bed. Van de hele tocht herinner ik me de dag erna nog amper iets, het laatste dat ik weet is dat ik de klink van de voordeur van ons huis vastheb en buiten het schijnsel van de straatlantaarns zie.’
We zijn in Lier, in de zomer van 1990. Van Marc Dutroux hebben ze hier, aan de samenvloeiing van de Grote en de Kleine Nete, nog nooit gehoord. Toch heeft de jonge Fatma het herhaaldelijk te horen gekregen: niet met vreemde mannen meegaan, ook niet, zeker niet, als ze je een snoepje aanbieden. In de lege, nachtelijke straten van Lier was die avond gelukkig geen man te bespeuren.
Kennelijk is slaapwandelen een familietrekje, want ook een van Fatma’s broers durft ’s nachts al eens met de ogen toe het bed te verlaten, of hele voetbalwedstrijden van Club Brugge van commentaar te voorzien. ‘Maar bij mijn weten is er niemand van ons ooit gehavend wakker geworden.’
Fatma is de jongste van zes kinderen. Haar jeugd is zorgeloos, vlekkeloos, alsof de zon in die jaren de hele tijd schijnt. Toch wordt ze al vrij vroeg met verlies en dood geconfronteerd, wanneer een van haar klasgenootjes uit het vierde leerjaar wordt doodgereden. Haar reactie is zo lijfelijk als maar zijn kan: dagen aan een stuk sprint ze om de haverklap naar het toilet, om er de volledige inhoud van haar maag in de pot te spuwen.
‘En elke keer als ik in de verte een ambulance hoorde, werd ik op slag doodsbang dat er weer iemand die ik kende was gestorven. Mijn hele familie moest me op zulke momenten komen troosten, zo heftig was mijn doodsangst.’
Scène 2. De eerste moeizame verandering.
We spoelen vier jaar door, maar blijven in dezelfde meisjeskamer. Fatma Taspinar is twaalf ondertussen en zoals elke ochtend staat ze om zes uur op, terwijl de tranen – ook zoals elke ochtend – in beekjes over haar wangen stromen. Ze heeft heimwee naar haar vrienden en vriendinnen van vroeger, naar de herkenbaarheid, de beslotenheid, het kleine leven van het lager onderwijs. ‘Ik wil niet naar school’, zegt ze snikkend tegen haar moeder. ‘Ik wil thuisblijven.’
Na zes jaar in de plaatselijke basisschool, Donk, is Taspinar zojuist overgestapt naar Campus Sint-Ursula, een katholieke secundaire school iets verderop in Lier. Ze volgt Latijnse en is zich ervan bewust dat studeren belangrijk is, dat heeft haar vader haar voldoende gezegd. Een duidelijk omlijnde meisjesdroom heeft ze nog niet, ze laat zich leiden door de ingevingen van elke dag en surft rustig op de tijdsgeest mee: in haar kamer hangen nu posters van de Backstreet Boys, onder haar jeansbroek draagt ze Buffalo’s.
‘Ik kon toen al heel slecht om met verandering. Later is dat nog dikwijls teruggekomen in mijn leven: ik blijf het liefst in mijn veilige cocon, zoals toen, op de basisschool. Ik heb altijd minstens een maand nodig om te wennen aan een nieuwe omgeving, een sabbatmaand als het ware, om mijn schrik voor het nieuwe, het onbekende te overwinnen.’
Na een maand in Sint-Ursula komt de tranenbron in Taspinars ogen droog te staan. Ze maakt nieuwe vrienden en vriendinnen, behaalt goede resultaten en ontdekt met volle teugen het leven buiten de stolp waaronder ze tijdens haar kinderjaren heeft geleefd. Ze wordt snel zelfstandig, leert voor zichzelf te zorgen, maar komt na verloop van tijd wel in conflict met haar ouders.
Haar afkomst, tot dan een vanzelfsprekendheid, wordt plotseling een vraagstuk.
Scène 3. De eerste reis naar Turkije.
Luchthaven Istanboel Atatürk, midden jaren negentig. Na een vlucht van een drietal uur is het vliegtuig van Turkish Airlines zachtjes geland. Tussen de passagiers die een voor een de steile trap richting tarmac afdalen, bevindt zich Fatma Taspinar. Haar donkere haren wapperen in de zout geurende, warme zeewind. Haar ogen fonkelen van nieuwsgierigheid.
Dit is haar eerste reis buiten Europa, de eerste keer op Turkse bodem, de eerste kennismaking met de familie van vaders- én moederskant.
Samen met haar ouders, broers en zussen rijdt ze van Istanboel naar Bursa, de vierde grootste stad van Turkije, aan de overzijde van de Zee van Marmara. Daar wachten ooms en tantes, neven en nichten de Belgische tak van de familie op. Grootmoeder Aynur ook, de enige grootouder die op dat moment nog in leven is.
‘Mijn vader is in de jaren zeventig van zijn dorp in de Turkse bergen naar België gekomen, waar hij in eerste instantie in een kippenfabriek kon beginnen werken. Mijn moeder is hem na een paar jaar gevolgd, nadat ze een tijdje een relatie op afstand hadden. Toen wij er voor het eerst met zijn allen naartoe konden gaan, woonde het grootste deel van de familie al in Bursa, niet meer in de bergen. Heel vreemd: die mensen zijn heel dichte familie, maar ik had hen nog nooit gezien. En zij mij ook niet, natuurlijk: opeens had mijn grootmoeder er een paar kleinkinderen bij. Ze kon niet stoppen met over mijn kopje te aaien.’
Het verblijf duurt een maand en die maand voelt aan als een ontdekking van haar eigen verleden. Spelenderwijs komt ze te weten waar haar ouders zijn opgegroeid, waar haar wortels liggen, wie ze is.
Scène 4. Het eerste podium.
‘Toen Hansje Pansje Pingeling
vanmorgen vroeg naar buiten ging,
toen vond hij bij het kippenhok
een toverstok.
Hij ging naar huis toe, heel bedaard.
Daar zat zijn vader bij de haard
en Hansje zei: hocus, pocus, pas,
ik wou dat jij een vogel was.’
Een flashback. Taspinar is negen en staat samen met haar boezemvriendin Nuray op een podium, in de polyvalente ruimte van basisschool Donk. Ze dragen een gedicht van Annie M.G. Schmidt voor en voelen respect, bewondering misschien zelfs, vanuit het publiek: iedereen is muisstil, naar elke zin wordt aandachtig geluisterd. Het toverstokje heet het gedicht, de twee meisjes kennen het uit het hoofd: de voorbije dagen hebben ze het regelmatig geoefend, voor de spiegel in elkaars huis.
Het gaat zo goed dat de meisjes met de hoofdprijs worden beloond. Een nieuwe wereld opent zich, een wereld van het gesproken woord, als een volgend level na haar ontdekking van de literatuur via Koning van Katoren van Jan Terlouw. De bibliotheek van Lier is haar tweede thuis. Ze trekt er elke woensdagnamiddag naartoe, alle boeken op de kinder- en jeugdafdeling heeft ze al minstens een keer gelezen. Maar nu voelt ze dat taal ook klank kan zijn, dat lezen ook met de stem kan gebeuren, en niet alleen met de ogen en de geest.
‘Ik was in die periode zeker niet de grote entertainer en ik maakte thuis ook geen eigen radio- of televisieprogramma’s, zoals je wel vaker hoort van mensen die uiteindelijk bij de radio of de tv zijn beland. Maar ik maakte wel reclameboekjes, knip-en-plakwerk met wat kranten en tijdschriften, en ik gaf thuis les aan mijn broers en zussen. En ik zong ook graag, zeker nadat een van de leerkrachten had gezegd dat ik een mooie zangstem had.’
‘Zijn moeder keek hem angstig aan
en riep: Wat heb je nou gedaan?
Maar Hans zei: hocus, pocus, pas,
ik wou dat jij ook een vogel was.’
Scène 5. De eerste keer op Place Misère.
Het Meiserplein in Brussel, bij automobilisten ook wel bekend als de ‘Place Misère’, vanwege de eeuwige verkeersdrukte die er heerst. In een mosgroene Fiat Punto, bijgenaamd ‘de Fatmobil’, rijdt de 27-jarige Fatma Taspinar de rotonde op, met naast haar een stilzwijgende rijinstructeur. Angst heeft ze niet, niet achter het stuur, maar toch verloopt de ontkoppeling niet helemaal soepel. Met een schokje, zoals een kamelenkaravaan na een deugddoende pauze in een oase in het midden van de woestijn, komt ze op gang. Eenmaal op snelheid toont ze zich een natuurtalent. Het lijkt wel alsof ze al jaren met de auto rijdt, ook al is het pas de derde, hoogstens vierde keer op de bestuurderszetel.
Ze heeft altijd in de stad gewoond, tijdens haar studies – eerst in Leuven en dan nog een jaar aan de Vlekho in Schaarbeek – en ook nadien. Een auto leek haar al die tijd iets voor later, als ze oud zou zijn.
Maar die gedachte blijkt niet langer houdbaar. Na haar studies in de criminologie, voortgestuwd door een grote interesse in de mens en al zijn afwijkingen, is ze inmiddels aan de slag bij de openbare omroep, in de schaduw van de toren aan de Reyerslaan, die ze nu behoedzaam opdraait.
Eerst werkte ze achter de schermen, bij Reyers laat en Radio 1-programma’s als De ochtend en Vandaag, later als nieuwslezeres op Studio Brussel en uiteindelijk ook steeds vaker op het scherm, als specialiste op het vlak van justitie. Een rijbewijs is geen verre droom meer, maar eenvoudigweg een vereiste.
‘Proficiat, mevrouw Taspinar’, zegt de instructeur op het einde van de rit. ‘U bent geslaagd.’ Als bij toverslag voelt Taspinar zich volwassen.
‘Ik ben een echte laatbloeier, op veel vlakken en dus ook in het behalen van mijn rijbewijs. Maar als ik ergens mijn zinnen op heb gezet, doe ik er ook alles voor. Alles of niets, zo zit ik in elkaar. Op mijn theoretisch examen had ik alles juist en ook in de praktijk ging alles goed, behalve misschien het koppelen. Het klinkt misschien wat raar, maar het behalen van mijn rijbewijs voelde echt aan als een scharniermoment: van de ene dag op de andere was ik volwassen, een grote mens.’
Scène 6. Het eerste journaal.
‘Een heel goede avond. Dit is de VRT-nieuwsupdate. De zomervakantie is nog maar net afgelopen of het politieke gekibbel is al gestart: lijsttrekker voor Open VLD Philippe De Backer opende de vijandigheden in Antwerpen vandaag, met een interview in Le Soir. Hij noemt burgemeester Bart De Wever daarin “emotioneel ongeschikt om Antwerpen te leiden”.’
1 september 2018. Fatma Taspinar maakt haar debuut als anker van het laatavondjournaal op Eén. Naast een item over de Antwerpse gemeenteraadsverkiezingen is er ook aandacht voor de begrafenis van de Amerikaanse Republikeinse politicus John McCain en de opening van de Brusselse tramlijn 9 door koning Filip. ‘Dat was het voor nu’, sluit ze na enkele minuten af. ‘Fijne avond.’
Zodra de eindgeneriek heeft geklonken, stapt een stoet van collega’s de studio binnen, feesthoedje op het hoofd, glimlach om de lippen. Wim De Vilder, Riadh Bahri, eindredactrice An Toeloose: iedereen is blij voor Taspinar.
Maar de grootste supporter zit in Lier, op de bank voor zijn tv. Vader Hamza is tot tranen toe ontroerd: zijn dochter, kind van twee Turkse ouders, als nieuwsanker op de Vlaamse openbare omroep, wie had dat ooit durven te denken? De felicitatieberichtjes stromen binnen, de fierheid groeit met elke bliep.
‘Ik kom uit een bescheiden familie’, zegt Taspinar vandaag. ‘Mijn ouders doen niet snel gek en ze beginnen al zeker niet snel te zweven. Maar toen, met dat journaal, waren ze wel echt trots op mij. Zoals ze ook trots zijn op hun andere kinderen, of ze nu psychologe, verpleegkundige of nieuwslezeres zijn.’
Aftiteling.
Ook in 2020 was Fatma Taspinar regelmatig op het scherm te zien. Na de documentairereeks De cel vermiste personen, over de gelijknamige politiedienst, blijft ze actief als justitiespecialiste en anker van het laatavondjournaal.
De Fatmobiel is enkele jaren geleden tot schroot herleid.
Naar Turkije is ze vorig jaar nog geweest: op vakantie, bij de familie is ze toen niet op bezoek geweest.
Grootmoeder Aynur is intussen overleden.
Moeilijke emoties zoals stress, rouw of verdriet slaan nog altijd op Taspinars maag, daar is helaas geen ontkomen aan.
Slaapwandelen heeft ze al jaren niet meer gedaan. De laatste keer was in haar studententijd, in het voormalige klooster waar ze op kot zat, toen ze wakker werd met de klink van ‘het stofzuigerkot’ in haar handen.
Zingen doet ze nog slechts af en toe, en dan alleen op de expliciete vraag van vrienden. ‘Het is zo slecht dat het weer grappig wordt, vandaar.’
Nuray, de boezemvriendin van toen, is nu advocate.
Basisschool Donk werd met de grond gelijkgemaakt. Op de speelplaats van toen staat vandaag een moskee.
Het laatavondjournaal
Elke avond op Eén.
Fatma Taspinar
38 jaar
Geboren en opgegroeid in Lier.
Studeerde criminologie aan de KU Leuven.
Werkt al jaren bij de VRT, op dit moment als anker van het laatavondjournaal en justitiespecialiste.
Presenteerde de Eén-programma’s Mij overkomt het niet en De cel vermiste personen.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier