Jozefien Wouters
‘Ik heb geen pleinvrees, ik heb flashmobvrees’
Jozefien Wouters grasduint elke week in het nieuwste cultureel erfgoed.
Ik wil niet klagen over de jeugd, maar in mijn tijd waren challenges nog echte uitdagingen. Oké, de hypes, dansjes en aesthetics volgen elkaar steeds sneller op en het is moeilijker dan ooit om boven de digitale massa uit te springen. Maar toch. Dat is niets in vergelijking met wat ik in mijn jonge jaren allemaal moest doorstaan.
Ik ben namelijk een overlever van de flashmobgeneratie. Voor Gen Z’ers die niet weten waarover ik het heb en wél met een gerust hart een grote markt kunnen oversteken: in de late nillies kwamen honderden mensen te pas en te onpas en schijnbaar vanuit het niets samen in de openbare ruimte om iets raars te doen en vervolgens weer uit elkaar te vallen alsof er niets was gebeurd. Er waren flashmobs waarbij mensen massaal vogelgeluiden nabootsten, dansten op Grease of vijf minuten lang stokstijf stonden, jaren voor de Mannequin Challenge. Alsof James Cooke je koortsdroom had geregisseerd. Af en toe, wanneer ik per ongeluk op koopzondag op de Meir beland of rond de kerstperiode in een treinstation wacht, besluipt me nog steeds de angst dat ik elk moment in een collectieve vreugdedans op Party Rock Anthem kan worden meegezogen. Ik heb geen pleinvrees, ik heb flashmobvrees.
Af en toe, wanneer ik per ongeluk op koopzondag op de Meir beland, besluipt me de angst dat ik elk moment in een collectieve vreugdedans op Party Rock Anthem kan worden meegezogen.
Het was gruwelijk. Alleen: nu het ergste voorbij is, kan ik er ook de schoonheid van inzien. De toewijding en motivatie, bijvoorbeeld. Een flashmob deed je niet zomaar. Het vergde weken voorbereiding. Coördinators, choreografen en vrijwilligers moesten worden aangesteld. Sabam en de politie moesten op de hoogte worden gebracht. Er waren repetities en generale repetities. En dat allemaal zonder logische drijfveer. Het was de internetversie van musicals, Les lacs du Connemara of het applaus na het landen van een vliegtuig. Er was geen ruimte voor cynisme. Het was je overgeven aan irrationeel enthousiasme of verzuipen in de menigte.
In 2011 kwam heel Aarschot, met uitzondering van mezelf, samen om in één take Don’t Stop Me Now van Queen te lipdubben door de stad. Dat was cringe, maar achteraf gezien ook indrukwekkend. Onze burgemeester was van de partij. Politieagenten en brandweerlui zongen mee. Elke lokale jeugdbeweging, sportclub, amateurgezelschap en kleine zelfstandige zag zijn kans schoon om reclame te maken. Zelfs Davy Gilles kreeg een cameo. Het filmpje werd 38.000 keer bekeken op YouTube. Naar 2011-normen is dat viraal gaan. Op het einde van de video rollen de credits over het scherm. Zo’n duizend mensen werkten mee aan de flashmob. Dat is niet zomaar een challenge. Dat is gemeenschapszin. Dertien jaar later wordt er nog over gepalaverd bij de bakker. Ik heb nog steeds spijt dat ik er niet bij was.
Zoals elke internettrend werd ook de flashmob al snel gekaapt en uitgemolken als marketingstunt. Intussen stierf de trend een stille dood, enkel nog kunstmatig in leven gehouden door ironische millennials, liefdadigheidsinstellingen en bedrijven die vijftien jaar achterlopen en graag doen alsof hun personeel graag naar het werk komt. Het is misschien een controversiële mening en ik had nooit gedacht dat ik hem ooit zou delen, maar ik vind dat een gemis. Laat ons dansen op het graf van de flashmob. Ergens op een grote markt, of zo.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier