Tobias Cobbaert grasduint in het nieuwste cultureel erfgoed.
Het debat over artificiële intelligentie verdeelt mijn gezin. Mijn broer en vader kijken ernaar als iets dat in een vacuüm bestaat en spreken vol bewondering over het technologische vernuft dat erachter zit. Mijn moeder en ik delen dat enthousiasme niet en plaatsen vraagtekens bij de maatschappelijke impact. Ja, het is allemaal indrukwekkend, maar wordt de mensheid daar wel beter van?
Verre van het urgentste voorbeeld, maar wel eentje waarmee ik zelf vaak geconfronteerd wordt, is het gebruik van AI in muziek. Er bestaan al allerlei middeltjes om songteksten te genereren, of zelfs om een nummer te laten maken dat klinkt alsof het door iemand anders is ingezongen. Vorig jaar ging er een nummer viraal dat zogezegd door Drake en The Weeknd gemaakt was, maar waarbij AI werd ingezet om hun stemmen na te bootsen. Zakenmannen die meer afweten van belastingontduiking dan van muziek ruiken er al een verdienmodel in. Binnenkort kunnen we artiesten allemaal op straat zetten, een computer muziek laten maken en daarmee de algoritmisch gegenereerde playlists op Spotify vullen.
Hopelijk hoef ik niet uit te leggen waarom ik met dat laatste heel veel problemen heb. Maar ook onschuldiger muzikale toepassingen van AI stoten me eigenlijk tegen de borst. Zo lang het als grapje bedoeld is, bijvoorbeeld Jay-Z een populair nummer laten rappen dat helemaal niet bij zijn stem past, kan ik er nog mee lachen. Maar zelfs nummers die volledig door AI gegenereerd zijn en waarbij dat eerlijk wordt toegegeven, zonder daar munt uit te willen slaan, vind ik oersaai.
Om te beginnen eis ik een zekere originaliteit van alle artiesten naar wie ik luister. Waarom zou ik willen luisteren naar een computer die Drake en The Weeknd kan nabootsen als ik ook gewoon naar Drake en The Weeknd kan luisteren? AI braakt kopieën van kopieën uit, terwijl de interessantste nummers vaak het resultaat zijn van menselijke fouten die op nieuwe, creatieve manieren ingezet worden.
Als je muziek als een STEM-project benadert, zijn dit fantastische tijden.
Daarnaast heb ik veel diepere artistieke problemen met AI. Wijlen Roland Barthes en ik zouden geen vrienden geweest zijn, want ik geloof niet in de absolute dood van de auteur. De context waarin een nummer ontstaat en de geschiedenis van de persoon die het schreef, kunnen enorm veel bijdragen aan de kracht van nummers. Zo verscheen eerder deze maand het nieuwe album Psykos van Bladee & Yung Lean, twee rappers die ik doorgaans enorm waardeer om hun dromerige, elektronische hiphop. Op deze plaat kiezen ze echter voor een radicaal ander geluid, dat veel meer op postpunk steunt en zelfs akoestische ballades laat horen. Normaal zou ik van zulke muziek totaal niet enthousiast worden, maar doordat ik die twee mannen al zo lang volg, weet wat ze in hun leven hebben meegemaakt en hoe ze daardoor tot deze sound zijn gekomen, raakt het me toch.
Als exact diezelfde muziek gewoon uit een computertje was gekomen, zonder context of menselijke achtergrond, had ik Psykos oninteressant gemekker gevonden. Muziek, en bij uitbreiding elke vorm van kunst, weet me te boeien omdat er aan de basis menselijke expressie ligt. Het is een manier om emoties en ideeën te communiceren die niet makkelijk op rationeler manieren uit te drukken zijn.
Die nood aan een menselijke touch reikt trouwens veel dieper dan het emotionele. Wanneer ik naar abstracte elektronische muziek luister, dan ben ik verbaasd dat mensen zulke ongelooflijke geluiden hebben kunnen maken. Als ik een jonge rapper een tenenkrommende oneliner hoor spitten, dan verkneukel ik me over het feit dat iemand het lef had om die woorden op te nemen en uit te brengen. Zelfs daar zit een zekere kwetsbaarheid in die een computer nooit kan brengen.
Zit de technologie achter AI-muziek goed in elkaar? Ongetwijfeld. Als je muziek als een STEM-project benadert, zijn dit fantastische tijden. Maar dan heb je het volgens mij niet zo goed begrepen.