Wynton Marsalis in Bozar: ‘Als jazzmuzikant moet je licht brengen in donkere tijden’

Drie dagen lang palmt trompettist Wynton Marsalis, wellicht ’s werelds invloedrijkste jazzmuzikant, volgende week de Brusselse Bozar in. Een gesprek over dansen met de duivel, de kunst van het swingen en zijn favoriete Belgen.
‘Gaat het?’ Ik voel gras aan mijn gezicht plakken. Een lichaam op mijn rug dat zich langzaam opricht. ‘Dat was een hardere tackle dan ik in gedachten had’, zegt Wynton Marsalis. ‘Hé, kom vanavond naar de jamsessie, dan betaal ik je een biertje.’
Nee, mijn eerste ontmoeting met Marsalis vond niet plaats in het pluche van een concertzaal. Wel in een park in Den Haag, waar hij met de jongens van zijn band een uurtje American football wilde spelen. ‘We hebben een man te kort. Zin?’
‘Ja’ zeggen kan pijn doen.
Goed twintig jaar later grijnst Marsalis bij de herinnering. 63 is hij intussen, de nekwervels spelen hem al eens parten, maar de oude combattiviteit is hij nog altijd niet kwijt. Het Klarafestival brengt hem voor drie dagen naar Brussel, met een workshop voor scholieren (26.03), een opvoering van zijn vierde symfonie en het vioolconcerto in D met het Belgian National Orchestra (28.03), en een avond vol swing met zijn septet en het Jazz at Lincoln Center Orchestra (29.03).
Maar u kent ons: wij willen het altijd eerst over het carnale hebben.
U komt uit een muzikale familie, de jazz werd u met de paplepel ingegoten. Maar was de trompet uw eerste keuze als instrument?
Wynton Marsalis: Ik heb er niet voor gekozen, nee. Mijn vader (pianist Ellis Marsalis, nvdr) speelde vaak samen met een trompettist, en daardoor kreeg ik een trompet cadeau voor Kerst toen ik zes was. Dat was in huis, dus dat was je instrument voor de rest van je leven, zo ging dat toen. Necessity is the mother of invention.
Wat ook meespeelde: ik wilde helemaal niet zo’n trompettistenlip krijgen. Je blaast de huid kapot, zie je? Heel New Orleans liep er vol mee. Wie wil dat nu kussen? Hoe zou ik ooit aan een lief raken met zo’n mond? (lacht)
Even ernstig nu. U brengt in Brussel uw vierde symfonie, The Jungle, én een vioolconcerto in D. Jaren geleden had u de klassieke muziek afgezworen. Wat bracht u terug?
Marsalis: De klassieke muziek is voor mij nooit helemaal weggeweest, hoor. Ik hou er al mijn hele leven van, en ik ga nog altijd naar concerten. Sinds de jaren negentig ben ik mijn eigen compositietechnieken gaan ontwikkelen.
The Jungle is een ode aan New York City. Er gebeurt veel tegelijk in, met veel energie en dan plotse stops – vergelijk het met een metrostation. Het is behoorlijk uitdagende muziek voor het orkest, met themaatjes die op verschillende plekken terugkeren. Ik vind het plezierig om zulke grote stukken in elkaar te steken, als een grote puzzel.
Het vioolconcerto heb ik speciaal voor violiste Nicola Benedetti geschreven, op haar verzoek. Alle aandacht gaat naar haar, daar speel ik niet mee.
De Democracy Suite (29.03) schreef u dan weer tijdens de pandemie. Het waren onzekere, verwarrende tijden, maar in de bijbehorende tekst schreef u nadrukkelijk dat de intentie erachter hoopvol was, en niet polemiserend bedoeld.
Marsalis: Precies. Maar je moet het bekijken als een vervolg op de compositie The Ever Fonky Lowdown (een allegorie op de opgang van Donald Trump bij zijn eerste presidentstermijn, nvdr.). Die was heel tekstueel, en wel degelijk polemisch van insteek. Ze gaat onder meer over het politieke gebruik van xenofobie en vooroordelen om momentum te creëren.
De Democracy Suite die erop volgde, gaat daar hand in hand mee maar op een andere manier. De hele wereld zat op slot, mensen zochten hoop, een uitweg. Dus kreeg ik de vraag of ik iets wilde schrijven wat de mensen kon optillen in die uitzichtloze periode.
Ik kaart er ook een heleboel sociale thema’s in aan – kijk maar naar de titels van de composities – maar alle muziek is geïmproviseerd, ze swingt en er zit plezier in.
Vijf jaar later is alles wat u in The Ever Fonky Lowdown voorspelde uitgekomen, en de Suite heeft een veel donkerder bijklank gekregen.
Marsalis: Zo is het maar net.
Een onderdeel van de Suite heet Black Lives Matter. Op dit eigenste moment wordt de gigantische straatschildering met die woorden in Washington DC weggeveegd. Vanuit Europa is het pijnlijk om naar de toestand in de VS te kijken. Maar hoe blijft u als Amerikaan bij zinnen in het dagelijks leven?
Marsalis: (kauwt op zijn woorden) Kijk, de geschiedenis verloopt in golven. Als je denkt dat je in een tijd leeft waarin de oude issues geen rol meer spelen, ben je naïef. Er is de voorbije decennia altijd geprobeerd om de verwezenlijkingen van de burgerrechtenbeweging af te breken. Er wordt nu geprobeerd om de federale overheid te ontmantelen – hé, daar hebben we ooit een hele burgeroorlog over gevoerd.
‘Mensen verkozen ook Barabbas boven Jezus, niet?’
Ben ik geschokt door wat er allemaal gebeurt? Nee, want ik ben opgegroeid in een gesegregeerde samenleving. Ik wéét hoe racisme als politiek instrument wordt gebruikt. Maar uiteindelijk doet het er niet toe of ‘black lives matter’ in grote letters op een straat geschilderd staat. Werd het onderwijs daardoor beter? Kwamen er meer jobs bij? Kwam er geld vrij voor mensen die het zwaar hebben? Nee. Als symbool was het wat het was. Maar de symboliek om die letters uit te wissen is voor mij groter dan die van ze te schilderen tijdens de pandemie.
Ik reis veel, praat veel met mensen, en op zulke momenten heb ik het gevoel dat de tegenstellingen niet op de spits worden gedreven, dat mensen wel nog bereid zijn om samen vooruit te gaan. Maar je moet wel alert blijven, je moet geïnteresseerd blijven in je eigen lot. Als je dat uit handen geeft, is het aan de mensen die je gedrag gaan sturen.
Voor die sociale dialoog gebruikt u een mooie metafoor: that dance we do. Die heen-en-weerbeweging tussen mensen en opinies is tegelijk de basis van swing.
Marsalis: En die dans moet je blijven doen. Je kunt niet verwachten dat wrijvingen achter ons liggen, ze zijn deel van de menselijke natuur. Destructie is een onderdeel van het creatieve proces. Dus moet je blijven dansen.
Het is moeilijk dansen met een man die je ziel steelt en ze dan aan jou probeert terug te verkopen.
Marsalis: Juist. Je moet goed zien met wie je te maken hebt. Op je hoede blijven. Want als je even niet oplet, zul je merken dat je met de duivel aan het dansen bent. Maar laten we niet vergeten dat het vandaag niet meer draait om één man. Een meerderheid van de Amerikanen heeft hem verkozen. Voorbeelden genoeg in de mythologie en de geschiedenis. Mensen verkozen ook Barabbas boven Jezus, niet? Het gaat altijd om de botsing tussen misbruik en universeel humanisme. Wel, ik kies voor dat laatste. Als jazzmuzikanten is het onze rol om licht te brengen in donkere tijden.
Laten we terugkeren naar that dance we do. Is het u ook al opgevallen dat in de hedendaagse jazz de swing zo goed als dood is? Zeker in Europa?
Marsalis: Weet je wat het is? Swingen is moeilijk, en als mensen iets uitproberen laten ze de moeilijke dingen als eerste vallen. Het is veel moeilijker om niet te swingen dan om wel te swingen. Het is veel makkelijker om een funkbeat te spelen, of een machine te gebruiken, of om vrije improvisaties zonder beperkingen te spelen – voor sommige mensen is dat laatste een levenshouding. Grenzeloze mogelijkheden! Alles moet weg! En dan zo arrogant zijn om te denken dat je de avant-garde bent. Het is gewoon komisch.
‘Toots Thielemans was een van de meest soulvolle mensen die ik ken.’
Voor mij draait jazz nog altijd om swing, de blues, improvisatie en – in het geval van ons orkest – een afro-latingevoel.
De Belgische trompettist en componist voor het Brussels Jazz Orchestra Bert Joris kreeg van een Duitse student ooit de vraag: ‘Aber Bert, wie swingt man richtig?’ Hoe swing je precíés?
Marsalis: (lacht luid en schudt het hoofd) Net wat swingen niet is. Je zei het al, het draait om that dance we do. Eb en vloed. Ik ken Bert, ja.
U kent de Belgische scene goed. U was hier in al in 1981, in de band van drummer Art Blakey, speelde op festivals, hield begin 2020 al een residentie in Bozar. Laat op de avond ging u jammen in het Bozar Café Victor. En uit alle jonge gasten die zich daar in de kijker probeerden te spelen, pikte u daar één kerel van 16 jaar uit: Eliott Knuets uit Dworp.
Marsalis: (veert op) Natuurlijk! I love him, man.
Waarom stak hij er voor u bovenuit?
Marsalis: Er zit poëzie in zijn gitaarspel. Die jongen speelt poëzie. We hebben contact gehouden. (Marsalis nodigde Knuets uit om tijdens de lockdown een livestream te spelen voor Jazz at Lincoln Center in New York, nvdr.) Ik moet dringend uitzoeken waar hij nu mee bezig is. En zijn maat die erbij was (pianist Maël Idris, nvdr.), die kon spelen!
‘Die jonge Belgische gitarist, Eliott Knuets? Die jongen speelt poëzie.’
Dat is het liefste wat ik doe: jonge mensen opzoeken die deze muziek blijven spelen. Er zijn er veel, maar de weg is hard, man. Je moet brandende passie hebben, de beste ideeën, de wil ook om de jazz te verdedigen.
U speelde verschillende keren met Toots Thielemans. In de VS was hij een grootheid, maar in België werd hij vaak onderschat – hij leek een onderdeel van het nationale meubilair. Wat zegt u tegen mensen die hem niet naar waarde schatten?
Marsalis: Ik herinner me de avond in 2009 dat hij in Jazz at Lincoln Center de NEA Jazz Masters Award kreeg (zowat de Nobelprijs van de jazz, nvdr.). Hij was een van de meest soulvolle mensen die ik ken. Een natuurlijke muzikant. Verstandig ook: het deed er niet toe welke muziek hem voor de voeten werd geworpen, hij snapte ze onmiddellijk. Zijn er echt mensen die dat niet voelen? Zoals mijn vader altijd zei: ga zitten en luister. Zo eenvoudig is het. En als dat te veel moeite is: google eens de mensen met wie hij heeft gespeeld. Hij was goed genoeg voor Charlie Parker, mag het even?
Weet je wat misschien nog mijn beste Toots-herinnering is? Het moet een jaar of vijftien geleden zijn. Ik liep met saxofonist Wessell Anderson over straat, heel laat op de avond. We kwamen voorbij een club. Het was er zo goed als leeg, alleen een paar muzikanten. De bassist speelde elektrisch, daar hou ik niet van, dus ik hield de boot eerst een beetje af. ‘Hey, we can play’, zei hij. ‘Wij spelen met Toots.’ En oh man, we sprongen op het podium en speelden een uur, tot een stuk in de nacht. Het was een van de meest memorabele jamsessies die ik ooit heb gespeeld. Ze hadden verdomd gelijk: als je met Toots kon spelen, kon je écht spelen.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier