Waarom u Sly Stone dringend moet herontdekken
Er is naast Keith Richards nog een legendarische hoogbejaarde muzikant die tegen alle verwachtingen in nog leeft. En tegen alle verwachtingen in herinnert hij zich nog aardig wat stukken van dat leven. Het wordt tijd voor een rehabilitatie van Sly Stone.
Hij was een van de grootste vernieuwers van de soulmuziek, een icoon van de hippiecultuur dat zwart en blank verenigde en Woodstock naar het delirium leidde. Zijn songs werden honderden keren gesampled en gecoverd, hij was een pionier in het gebruik van de drumcomputer, een rolmodel voor onder meer Prince en D’Angelo. Tussen 1967 en 1973 scoorde de zevenkoppige, multiraciale en gendergemengde Sly and the Family Stone onder zijn leiding onsterfelijke hits als Dance to the Music, Everyday People,Hot Fun in the Summertime, I Want To Take You Higher en Family Affair. Maar hij zakte steeds dieper weg in een spiraal van drugs en andere perikelen, verscheen de voorbije decennia slechts sporadisch in het openbaar, als een schim van zichzelf, en vertelde nog nooit zijn eigen verhaal. Tot nu, in zijn pas verschenen memoires. Sly Stone leeft, tot verbazing van velen.
Jarenlang werd ik van het kastje naar de muur gestuurd. “Praten met Sly over een boek? Ja, hoor, als je eerst duizend dollar overmaakt.”
Ben Greenman
Op 15 maart dit jaar vierde Stone zijn tachtigste verjaardag, waarmee hij net iets ouder is dan Keith Richards. En net als de gitarist van The Rolling Stones kan Stone zijn turbulente levenswandel dus nog navertellen, tegen alle logica en wetten van de fysica en biologie in. ‘Sly heeft honderd levens geleefd, en ze staan hier allemaal in’, schrijft Ahmir ‘Questlove’ Thompson van The Roots in het voorwoord van Stones memoires Thank You (Falettinme Be Mice Elf Agin), genoemd naar een van zijn klassiekers.
Die Questlove is ook de regisseur van de Oscarwinnende documentaire Summer of Soul (2021), over het haast vergeten Harlem Cultural Festival in 1969, waar onder meer Stevie Wonder en Nina Simone optraden. In dat tijdsdocument herleefden ook Sly Stone en zijn band in prachtige archiefbeelden. Stone zelf is al decennialang een spook, verdwaald in de spelonken van de muziekgeschiedenis. Wel waren er verhalen over legale en financiële problemen, over de gevangenis en dakloosheid, drama’s besprenkeld met crack en cocaïne. De man die ooit ‘Everybody is a star’ zong, was laag gevallen en van de radar verdwenen.
Tot journalist en auteur Ben Greenman na jarenlang wroeten wist door te dringen tot de verguisde legende. ‘In 2012 werkte ik met George Clinton (het funkicoon dat de legendarische bands Funkadelic en Parliament oprichtte, nvdr.) aan diens autobiografie’, legt Greenman ons uit. ‘Sly Stone en George waren ooit bloedbroeders, en George bracht me in contact met mensen uit zijn entourage. Maar Sly gebruikte toen nog massa’s drugs, zat constant in financiële problemen en was niet goed omringd. “Praten met Sly over een boek? Ja, hoor, als je eerst duizend dollar overmaakt”: dat soort dingen kreeg ik te horen. Jarenlang werd ik van het kastje naar de muur gestuurd. Tot Arlene Hirschkowitz me in 2019 belde. In de jaren tachtig was ze een van zijn vriendinnetjes, ondertussen had ze de rol van zijn manager op zich genomen. Zij probeerde hem op het rechte pad te houden. “Sly is afgekickt en klaar om zijn verhaal te doen”, zei ze.’
Ben Greenman was ook al coauteur van I Am Brian Wilson, memoires van de gelijknamige Beach Boy. Hij weet dus hoe je het geteisterde geheugen van geplaagde popgenieën moet opfrissen. Al bleek het met dat van Sly heel goed mee te vallen. ‘Fysiek is Sly er niet opperbest aan toe. Met zijn gezondheid gaat het niet goed. Ooit nog op een podium staan zit er niet meer in. Maar zijn brein maakt nog steeds wonderbaarlijke connecties, net zoals in zijn muzikale hoogdagen. Artiesten van zijn kaliber hebben zeer gevoelige antennes. Of beter: ze zíjn een soort culturele antenne, die alles opvangt wat in de lucht hangt. Je maakt in het jaar 1968 geen album als Stand! – muzikaal grensverleggend, idealistisch, radicaal – als je niet zeer alert bent. Die alertheid bleek nog steeds intact, net als zijn talent voor aforismen, woordspelletjes en punchlines.’
‘Zelfs toen ik jong was, verkoos ik jazz boven blues. Jazz kon zelfs interessant zijn als het saai was’, zegt Stone onverbloemd in het boek terwijl hij een anekdote opdist gelinkt aan Miles Davis, de jazzlegende die hij zou inspireren in diens fusionperiode. In het algemeen neemt Stone geen blad voor de mond, ook niet wanneer het over zijn drugsmisbruik en zijn onberekenbare, destructieve gedrag gaat, dat begin jaren zeventig steeds meer de overhand neemt. Er is ruimte voor spijt, herinneringen aan verloren jaren en gemiste kansen (met Diana Ross klikte het niet, een geplande ontmoeting met Prince bleef uit), maar haast nergens is er sprake van wroeging.
‘Beroemdheden die zich 300 pagina’s lang excuseren voor van alles en nog wat uit hun verleden, dat vind ik eerlijk gezegd flauw en oninteressant’, zegt Greenman. ‘Sly is éérlijk in zijn pragmatisme. Zoals hij op een bepaald moment over drugs zegt: “Er was een cultuur en er was een mentaliteit, maar er waren ook professionele eisen.” Drugs waren een onderdeel van het creatieve proces en Sly wás enorm productief van midden tot eind jaren zestig. Daar praat je de kwalijke gevolgen niet mee goed, maar het is wel zijn perspectief van toen.’
Net zoals Sly Stone zich een meesterlijk chroniqueur toonde van de cultureel swingende, politiek turbulente jaren waarvan hij zelf een middelpunt was – hij maakte met de Family Stone muziek om op te dansen én bij na te denken – zo blikt hij met sappige kwinkslagen en eigenzinnige analyses terug. Op zijn vriendschap met generatiegenoten als Muhammad Ali en Bobby Womack, op zijn aanvaringen met zowel de revolutionaire Black Panthers (die hem te soft en te wit vonden) als het blanke establishment (dat hem te radicaal achtte). De bedenkingen bij het heden – zijn invloed op hiphop- en andere artiesten, zijn dubbelzinnige relatie met de media – zijn gevat en geestig.
Hiaten zijn er ook. Zo werpt Thank You (Falettinme Be Mice Elf Agin) slechts weinig licht op Stones ervaringen op het Woodstockfestival in 1969, nochtans een mijlpaal in het bestaan van de groep. ‘Wel, ze speelden ook om vier uur ’s ochtends, hè, in het pikkedonker’, lacht Greenman. ‘En voor artiesten als Sly, Jimi Hendrix of The Who was Woodstock op het moment zelf een show als een andere. Een grote show, uiteraard, maar ook maar één halte tussen verschillende festivalstationnetjes die zomer. Pas nadat de film over Woodstock was verschenen, in 1970, is de ware historische impact van dat festival voor velen duidelijk geworden.’
De historische waarde van Sly Stones memoires, een geschrift dat niemand nog verwachtte, zijn evenmin te onderschatten, vindt Greenman. ‘Ook op zijn dieptepunten hield zijn creativiteit hem overeind, hield de muziek hem gaande. En Sly beseft heel goed dat dit het moment was om zijn nalatenschap veilig te stellen, in zijn eigen woorden. De laatste kans om zijn leven op orde te zetten, zodat andere mensen het kunnen begrijpen.’
Questlove, die het boek ook uitgaf, werkt ondertussen aan een nieuwe documentaire, geheel gewijd aan leven en werk van Sly Stone. Er lijkt een momentum in de maak. Zit daar ook nieuwe muziek in? ‘Ik geloof dat het audioboek een onuitgegeven track zal bevatten. En Sly heeft een gigantisch archief van demo’s. Maar of die ooit afgewerkt zullen raken en het licht zien? Dat weet ik niet. Het verhaal is verteld, dat is voor mij het belangrijkste. Dat was mijn missie: het publiek richting de platen leiden die er wél zijn. Luister ernaar, mensen, ze zijn goed.’
Thank You (Falettinme Be Mice Elf Agin): A Memoir
Opgetekend door Ben Greenman, met een voorwoord van Questlove, uit (in het Engels) bij AUWA Books.
Summer of Soul
Nog steeds te zien op Disney+.
Sly Stone
Echte naam Sylvester Stewart
Geboren op 15 maart 1943 in Denton, Texas.
Verhuist naar San Francisco, waar hij naam maakt als radio-dj en producer en in 1966 de band Sly and the Family Stone opricht.
Scoort hits als Dance to the Music, Everyday People, Hot Fun in the Summertime, I Want to Take You Higher, Everybody Is a Star, Family Affair en If You Want Me to Stay.
Brengt in 1971 het donkere album There’s a Riot Goin’ On uit, waarop hij alle instrumenten zelf speelt en met drumcomputers experimenteert.
Verdwijnt in de jaren negentig haast volledig van de radar, gevolgd door een desastreuze ‘comebacktournee’ in 2006-2007, die hem ook naar het Blue Note-festival in Gent brengt.
Mag onder meer Miles Davis, Prince, Beastie Boys, Red Hot Chili Peppers, D’Angelo en André 3000 tot zijn bewonderaars rekenen.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier