De tweede dag van Best Kept Secret bracht de juiste mensen op de verkeerde plaatsen
Best Kept Secret toonde zich zaterdag wisselvallig, met veelbelovende gitaarbands, hypes die door het ijs zakten en – gelukkig – de gekte van Fat White Family en Viagra Boys.
Elke festivalganger zoekt na de eerste korte nacht naar dezelfde twee dingen: cafeïne en vitaminen. Met twee cappuccino’s achter de kiezen gaan we dan ook resoluut voor de kiwi’s van The Beths (***), een Nieuw-Zeelands kwintet dat zich specialiseert in de betere powerpop. De spil van de band, allemaal netjes in tweedehandskleren gestoken, is zangeres Elizabeth Stokes, die over het talent beschikt om uw heupen te laten bewegen op haar ellende.
‘Oh you, you wouldn’t like me / If you saw what was inside me’, zong Stokes bitterzoet, waarop ze uitlegde waar ze mee zat en het publiek, ja hoor, uit haar hand at. Dat het allemaal soms wat onbehouwen klonk, kon enkel een kniesoor deren: de zon scheen, de songs gleden lekker de oren binnen en de net niet melige afsluiter Little Death friste onze eerste verliefdheid nog eens op.
Met blozende kaakjes trokken we naar het gehypete Sports Team (***), een van de vele buzzbands die de Britten dezer dagen over het Kanaal mikken. Een van de belangrijkste redenen dat muziekmedia bronstig worden van deze band, is dat alles aan het ensemble post-ironie schreeuwt: de bloemen op het drumstel, de stokstijve toetsenist-met-gekke-zonnebril die op de valreep solliciteert naar een stek bij Kraftwerk, de drumster met cowboyhoed en misschien nog het meest het nummer dat de groep over Ashton Kutcher heeft geschreven.
‘I just wanted to be your mid noughties MTV star’, schreeuwde Alex Rice in de climax van de song, waarna hij over de rand van het podium ging praalhanzen als ware hij een van Mick Jaggers vele kinderen. De vraag blijft of de nummers overeind blijven zonder al dat circus. M5, Margate of Get Along doen dat zeker, andere liedjes duiken onder de lat. De degradatie vragen we allerminst voor dit Sports Team, maar op de promotie naar de eerste klasse van de Britse rockrenaissance, waar Idles en Shame vechten om de titel, laten we hen toch nog even wachten.
De pechvogel, de prutser en het pronkstuk
Ook Snail Mail (**) raden we af om te snel op het schild te kruipen dat iedereen die wacht op een nieuwe heiland (m/v/x) van de indierock voor haar klaar houdt. De 19-jarige Lindsey Jordan is daar namelijk nog niet klaar voor, bleek na een slordige set waarin we simpelweg te veel fouten hoorden. Eén nummer dat nauwelijks samen wordt ingezet, kunnen we vergeven van jong geweld als Jordan, maar na de derde kemel begonnen we een beetje de pest in te krijgen. Jordan probeerde de meubelen te redden met enkele solonummers vol stemmig americanagetokkel, maar dat bracht de weegschaal niet in evenwicht. Terug naar het repetitiehok, en liefst niet aan een slakkengangetje.
Even daarvoor had Lucy Dacus (/) getoond hoe het wel moet, in veel moeilijkere omstandigheden dan nog wel. De indiezangeres zag haar vlucht twee uur later landen dan gepland en begon noodgedwongen een kwartier te laat en zonder band aan haar set. Maar elk nadeel heb z’n voordeel: we kregen in primeur wat nieuwe muziek te horen, die zelfs met niets meer dan een matig klinkende akoestische gitaar als begeleiding overeind bleef.
Dacus spaarde al het krediet dat ze kreeg van het uitzonderlijk aandachtige publiek op om het, toen haar muzikanten dan toch het podium opliepen, om te zetten in een meeslepend slotakkoord. Vier songs kregen we nog, waaronder het grootse Night Shift. ‘Regaining my self-worth in record time’, zong ze en dat had ze in dat laatste kwartier ook effectief gedaan. Om begrijpelijke reden laten we de sterren op zak, maar een van de pauwen in de Beekse Bergen is bij dezen wel zijn fraaiste pluim kwijt aan Lucy Dacus.
Over naar Fat White Family (****) dan. De laatste keer dat we de band live reviewden, was vier jaar geleden op Pukkelpop, toen de Britse schobbejakken een uitnodiging kregen van een zekere Mauro P. om de Wablief?!-tent zaliger af te breken. Anno 2019 zijn de Londenaars nog altijd geen koorknapen, maar zijn ze wel van de drugs af en hebben ze hun muzikaal vocabulaire uitgebreid.
Zo was opener When I Leave een murder song voor aliens en neigde I Am Mark E. Smith dan weer naar blues en stoner. Hits Hits Hits dreef op tropische dub, die werd versierd (of ontsierd?) door een gongsolo van frontman Lias Kaci Saoudi. Die eiste trouwens constant de aandacht op met zijn vocale uithalen en pronkerig haantjesgedrag, al streden de zes (!) andere muzikanten ook moedig voor uw blikken door te dollen met saxofoons, woodblocks en zowaar een dwarsfluit. De strijkers uit single Feet, het hoogtepunt van het optreden, kwamen dan weer netjes uit een doosje.
Op het eerste gezicht is Fat White Family geen haar veranderd – en met haar bedoelen we: nektapijt – maar op het eerste en zeker het tweede of derde gehoor is deze groep wel een metertje of twee gegroeid. Nog altijd spelen deze jongens alles of niets, alleen is dat alles gewoon meer waard dan vroeger.
Drie miscasts op een rij
Vervolgens sprintten we naar dj-podium FOUR om toch maar niks te hoeven missen van Belgische trots Charlotte Adigéry (****). Onnodige inspanning, want de Gentse en haar sparringpartner Bolis Pupul stonden om ons onbekende reden een kwartier werkloos te wezen. Om dan als live-act vanaf een dj-booth, inclusief hek tussen artiesten en publiek, in een halfuur nog het verschil te maken, moet je van goeden huize komen. Nu kennen wij weinig betere huizen dan het zwart betegelde walhalla van Stephen en David Dewaele in de Gentse binnenstad.
Met andere woorden, Adigéry en Pupul klaarden wel degelijk de klus. Na door curator St. Paul op het paard te zijn gehesen – ‘De beste act van het moment!’ – bouwde het duo de spanning secuur op. High Lights was de laatste trap van de raket die ons naar de planeet Adigéry lanceerde – naar het schijnt hebben ze er al wwwater gevonden – en het heerlijk hartenkloppende Paténipat de triomfantelijke landing. Best Kept Secret had lift off, en dat zowaar met een Belg aan de knoppen.
En dan Death Grips (**), het trio dat klinkt als The Prodigy en Rage Against The Machine die zonder repetitie en met alle versterkers to eleven een benefietconcert spelen om de kaartclub van Voldemort, Satan, Hannibal Lecter en The Joker te sponsoren. Van grappen gesproken: dit is de band die zijn fans weken laat warmdraaien voor platen die nooit komen of via Reddit naar het deep web stuurt.
Het is om wel meer redenen moeilijk om fan te zijn van Death Grips, dachten we toen de groep begon met een kwartier van de meest waanzinnige geluidsbrij die u zich kan bedenken. Zelfs de oergrommen van MC Ride kwamen nauwelijks boven de bagger uit.
De tent was verdeeld: de ene helft werd verjaagd, de andere danste en moshte als verslaafd. Die laatste groep werd ‘beloond’ met wat meer ruimte in de set en zelfs af en toe een half minuutje rust. Zo werd meteen ook hoorbaar hoe virtuoos drummer Zach Hill – batterijen altijd inbegrepen bij die man – eigenlijk wel zijn vellen molesteerde.
In het laatste kwartier verwerd Death Grips voor de neutrale muziekliefhebber tot een gimmick. De climaxen werden voorspelbaar, de freestyle-intermezzo’s van Hill zag je soms zelfs aankomen. Als zelfs de in geluid omgezette apocalyps saai wordt, dan weet u het wel. Onze vraag: waaraan dacht de organisatie toen ze deze polariserende dans met de duivel een plek gaven op het tweede grootste podium van het festival?
Ook de set van Mac DeMarco (***) mag u gerust een miscast noemen, al kennen we genoeg mensen die zijn optreden in de vooravond een uitstekende zet vonden. Bijna iedereen die we op het festival spraken, zag de werkmansrocker met het eeuwige vale petje en de sportshort aan het werk, maar we durven er een combiticket voor volgend jaar op te verwedden dat geen vijftien procent van de mensen echt naar hem aan het luisteren was.
Jammer vinden we dat: het is niet omdat puike popsongs als I’m A Man en het nieuwe All Of Our Yesterdays zich als een spinnende kitten in je oor nestelen dat ze herleid mogen worden tot avondmaalmuziek. Dat alles aan DeMarco zorgeloosheid ademt, van zijn geïmproviseerde bindteksten over de nieuwe Godzilla-film tot zijn ode aan het sigarettenmerk Viceroy, helpt daar natuurlijk ook niet bij.
Mac DeMarco is een artiest met meer talent dan pretentie – te vaak is het omgekeerd – die het moeilijke makkelijk doet lijken en een goed concert kan laten klinken als een repetitie. Allemaal tof, maar daarmee zit de man live stilaan aan zijn plafond. Wie redt hem van de vergetelheid?
Bongo’s in de nacht
Het was fascinerend om na de leermeesters van Kraftwerk de leerlingen aan het werk te horen, van Sophie met haar poppy trashtechno tot de onderkoelde electro van Asa Moto, na Charlotte Adigéry de tweede Soulwax-protegé van de dag. Om de nacht goed in te zetten, gingen we uiteindelijk toch voor Toro y Moi (**), het kameleonproject waarmee producer Chaz Bear zich de afgelopen jaren al bekwaamde in chillwave, indie en alles daartussen.
Met zijn laatste album Outer Peace ging hij voor afgelikte neofunk, maar dat bleek in de FIVE een beetje tegen te vallen. Bear en zijn band raffelden de set strak, maar ook haastig af en kregen da funk van een nummer als Ordinary Pleasure nooit tot voorbij de voorste rijen. Met 50-50, een ijle melopopsong met een vleugje The Weeknd, lukte dat dan weer wel. Al bij al een solide optreden, maar op geen enkel moment het feestje dat we op basis van het album hadden verwacht.
Gelukkig konden we voor de laatste festiviteit van de dag nog kiezen tussen de Limburgse donkerdenkers van Fornet en het Zweedse gekkenhuis genaamd Viagra Boys (****). Een moeilijke keuze in het voordeel van de Ridders van het Blauwe Pilletje, maar eentje waar we geen spijt van hebben. De groep ging met haar hand tot helemaal op de bodem van de emmer drek genaamd punk en serveert wat ze daar heeft gevonden – Iggy Pop, om maar een naam te noemen – met een rijkelijke portie zwarte humor en wat gepeins over mannelijkheid. Zo gaat Can’t Get It Up over een cokeverslaafde die zijn fascistje niet meer pal krijgt – enter een mop met ‘Viagra Boys’ – en valt single Sports misschien wel op te vatten als een protestsong tegen locker room talk en andere misplaatste viriliteit.
Het fijne is dat Viagra Boys ook gewoon plezant is voor wie aan dat alles geen boodschap heeft. Alleen al naar zanger David Murphy kijken – een lijf als een kleurboek, een stem als een rottende grafkelder en de hele tijd in gevecht met de draad van zijn microfoon – is een belevenis. Ook de rest van de groep, de kolderieke saxofonist inbegrepen, denkt aan uw entertainment en vergeet op geen enkel moment dat u zich om twee uur ’s nachts baldadig wil organiseren. Een beetje fun opsparen was de boodschap, want we willen niet zonder zitten wanneer Carly Rae Jepsen zondag Call Me Maybe inzet.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier