Alcatraz Metal, dag 2: thrash, trash en Twisted Sister
Ook op dag twee van het Kortrijkse metalfestival Alcatraz was de zon van de partij. Veel bloedrode, verweerde koppen dus, een nieuwe Pokémon-hotspot en vooral nostalgie. Véél nostalgie. En de uitvaart van het weergaloze Twisted Sister.
Flotsam and Jetsam ***
Katers krijgen geen kans op deze tweede Alcatraz-dag want de poorten zijn nog maar net open, of daar komt Flotsam and Jetsam al de migraine uit de slapen beuken. Net zoals heel veel bands op de affiche kenden deze mannen uit Phoenix, Arizona hun moment de gloire in de jaren tachtig, toen heavy metal nog viriel was en voor lange wachtrijen aan de mutualiteit zorgde. De verdiensten van het vijftal wordt nog vaak gereduceerd tot het feit dat Metallica in 1986 bassist Jason Newsted kwam wegplukken, maar dat is hoogst oneerbiedig. Hun twee eerste platen, Doomsday for the Deceiver en No Place for Disgrace, zijn meer dan bescheiden klassiekers in het genre, met hun splijtende mix van thrashmetal en New Wave of British Heavy Metal-klanken in het straatje van Iron Maiden. In de jaren negentig ging het allemaal wat minder klinken, maar anno 2016 lijken de heren springlevend.
Onverwoestbare oudjes als Dreams of Death en Desecrator worden vlot en met veel vuur afgewisseld met songs van het recentste (titelloze) album. En voor Life Is a Mess, opgedragen aan iedereen die na een zware werkweek stoom wil aflaten in de moshpit, wordt bedankt met de eerste cirkeldansje van de dag. De ideale wekker, deze jongens.
Exodus ***
Voor wie op zoek is naar hondsbrutaal geweld is Exodus altijd een veilige keuze. Ook het gezelschap uit de San Francisco Bay Area heeft al heel wat jaren op de teller, maar blijft desondanks gul felle thrash-oplawaaien uitdelen. Eens het vijftal er de zweep oplegt, is er geen houden meer aan, ook niet nu bandleider Gary Holt de band heeft verlaten om bij Slayer de leemte op te vullen die de betreurde Jeff Hanneman heeft gelaten. Na een paar vrij magere jaren met Rob Dukes aan de microfoon is ook Steve Souza er weer bij. Niet erg, want zijn krassende stemgeluid sluit beter aan bij de agressieve, zelfverklaarde hate metal van het gezelschap, die er op Alcatraz als vanouds aardig inhakt.
Subtiliteit en powerballads zijn aan Exodus niet besteed: de band flirt voortdurend met de snelheidslimiet en tijd voor uitvoerige bindteksten is er ook al niet. Alsof ze voor het middageten thuis moeten zijn. Wel: crapuleus harde oudjes als A Lesson in Violence en Toxic Waltz en recentere nummers als Blood In, Blood Out en War Is My Shepherd, telkens goed voor een wall of death, een pak crowdsurfers en moshpits die vele zieltjes opslokken. Na zijn razend efficiënte set neemt de band afscheid op de tonen van My Boy Lollipop Het klinkt als een engeltje dat tegen je murw gebeukte trommelvliezen watert.
Korpiklaani **
Gimli uit Lord of the Rings op basgitaar, een weinig toonvaste zanger die zo uit Vikings lijkt weggelopen en het blonde broertje van Ralph ‘Daniel-san’ Macchio op viool: dit zou wel eens een folkmetalband kunnen zijn, een genre dat het om de een of andere moeilijk aanwijsbare reden de laatste jaren enorm goed doet bij het metalvolk. Dansbare heavy metal, geworteld in de eigen volkscultuur en gespeeld door mensen die ergens uit de Finse wouden zijn geplukt. Uw dienaar voelt niets bij het naar wilde reidansen hengelende repertoire, dat bij momenten wel erg veel wegheeft van een heavy variant op wat Bart Peeters en zijn Radio’s in een ver verleden bij ons deden. Enthousiasme, ambiance en goede wil te koop, deze Finnen, maar de uitvoering bleef ter hoogte van de microfoon wat haperen. Wie kort na het optreden de zanger over het festivalterrein zag zwalpen, weet waarom.
Lita Ford **
Toen The Runaways – u weet wel, die fellemeidengroep van het hitje Cherry Bomb – het in 1979 voor bekeken hielden, gingen de dames hun eigen weg. Dat lukte het best voor Joan Jett, die samen met haar Heartbreakers een instant jukeboxhit scoorde met I Love Rock ‘n’ Roll. Haar collega-gitariste Lita Ford had het iets moeilijker, al vond ze na een aantal jaar wel haar weg in de exploderende glammetal-scene.
Te midden van al die mannen die op vrouwen wilden lijken was een echte rockvrouw een verademing, en Ford dook vol enthousiasme in het gat. Het glazen rockplafond wist ze niet te doorbreken: in de ogen van velen bleef ze louter een sexy dame met lange haren en een gitaar, een posterbabe die de kamer van jonge jongens sierde. En eerlijk is eerlijk: een echt goede zangeres is ze nooit geweest, en ook qua songs is het altijd wat aan de magere kant gebleven.
Dat wordt op Alcatraz pijnlijk duidelijk wanneer de bijna 58-jarige Ford – het is 30 jaar geleden dat ze nog eens in België heeft opgetreden – Alcatraz haar blik met ‘greatest hits’ opentrekt. The Bitch Is Back, Gotta Let Go, If I Close My Eyes Forever (oorspronkelijk een duet met Ozzy Osbourne, nu met haar gitarist): ondanks tonnen inzet klinken ze allemaal lauw en futloos. Een overbodige drumsolo – let op het pleonasme – in het midden van de set helpt ook al niet. En wanneer Lita finaal een halve toonladder rateert tijdens Kiss Me Deadly, komt het einde van het optreden als een welgekomen genadeschot. Yup, die poster mag nu echt wel van de muur, en die natte jongensdroom ligt in scherven op de grond.
Soulfly ***
Wonderen verwachten we allang niet meer van de helmboswuivende Braziliaan Max Cavalera en zijn Soulfly. Ze komen, ze laten de mensen springen, meebrullen en crowdsurfen en ze verdwijnen even snel als ze zijn gekomen. Goed dat er nog zekerheden zijn in het leven. Max en co. zorgen altijd voor een feestje, zelfs op een mindere dag. Zoals vandaag, want Max brult niet altijd even loepzuiver en zijn drummende zoon Zyon – hij trommelde als kleuter al even mee tijdens het enige Nailbomb-concert, op Dynamo Open Air in 1995 – laat een serieuze steek vallen in Refuse/Resist.
Even de schouders ophalen want Soulfly – Cavalera voorop – is een band die als weinig anderen sfeer in de keet krijgt – is het niet met eigen nummers als Arise Again, Prophecy en Blood Fire War Hate, dan wel door te putten uit het oeuvre van Cavalera’s vroegere hobbyclubje Sepultura. Naar aloude traditie passeren van die band naast Refuse/Resist ook Roots, Arise en Dead Embryonic Cells de revue. Zou het de Max trouwens niet wat vervelen dat die oude Sepultura-nummers nog altijd het best worden ontvangen door het publiek? Niemand in het publiek die erom maalt, want tijdens Arise waren er zelfs meer crowdsurfers dan er mensenzee voorhanden was. Net voor slotnummer Eye for an Eye gooit Cavalera zijn loodzware jas af, en ontbloot zo zijn Rode Duivels-shirt. Waarmee hij op de Kortrijkse weide ongeveer de enige moet geweest zijn die voorlopig nog warmloopt voor onze nationale elf. Obrigado, Max!
Kreator ****
Zelfs dik vijftig jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog zit niemand te wachten op een nieuwe Duitse invasie, maar wanneer Kreator de grens overschrijdt, knijpt menig metalfan graag een oogje dicht. De band uit Essen draait al sinds de vroege jaren tachtig mee en is, naast Destruction en Sodom, vrijwel de enige overlevende van de speed- en thrashmetalgolf die in die periode vanuit Duitsland kwam overgewaaid. Een paar kleine dipjes en experimentele zijsprongen in de richting van industrial niet te na gesproken, bleven ze al die tijd snoeiharde thrash van topkwaliteit leveren.
Kreator staat bekend om zijn anusstrakke sets, en ook in Kortrijk stelt de band rond de bloedernstige, constant boos uit de ogen kijkende zanger/gitarist Mille Petrozza niet teleur. Het geluid zit goed, de songs knallen en tot twee keer toe schiet een kanon confetti – nogal ongebruikelijk voor een band waarvan de muziek niet meteen als feestelijk bekendstaat. Kreator wisselt songs uit de vroege gloriejaren (Pleasure to Kill, Terrible Certainty) vlotjes af met nieuwer werk als Hordes of Chaos en Phantom Antichrist, en ziet zijn strakke plan even gedwarsboomd door een plotse stroompanne. Petrozza en zijn kameraden laten zich niet uit hun lood slaan en werken na enkele minuten doodse stilte keurig het nummer dat ze aan het spelen waren en de set af. Jammer: geen enkel nummer van Extreme Aggression, naar onze bescheiden mening het magnum opus van deze Duitsers. Maar toch: ganz toll, dit optreden.
Twisted Sister *****
Waardig ouder worden is één ding, in stijl komen te gaan een ander paar mouwen. ‘We zijn Scorpions niet, of Judas Priest, Kiss of Ozzy Osbourne. Als we zeggen dat we stoppen, dan doen we dat ook’, zegt Dee Snider (61), frontman van ’s werelds eerste en langst overlevende hairmetalband in Kortrijk. Onder het motto ‘Forty and fuck it’ geeft het vijftal na een carrière die veertig (!) jaar overspant de spandex broek aan Maarten. Platen brengen ze al een tijdje niet meer uit – het hilarische kerstalbum A Twisted Christmas uit 2006 was het laatste – maar op de podia waren ze de laatste jaren weer heel actief. Het concert op Alcatraz is hun definitieve afscheid van het Europese vasteland, en dat zal iedereen geweten hebben. Want The Fire Still Burns, zoals ze het zelf zouden verwoorden.
Ondanks hun ludieke looks en gegekscheer was Twisted Sister altijd al een strakke en op en top professionele liveband, die vooral dreef op het temperament van zanger Snider, een vuilbekkende, soms waanzinnig grappige frontman uit de oude doos. Geen zwak geleuter tussen de nummers door, maar rake oneliners die het publiek stuk voor stuk midscheeps treffen. Dat is ook zo tijdens deze uitgesponnen set, waarvoor Snider en co. hebben geput uit het meer meezingbare gedeelte van hun oeuvre: The Kids Are Back bijvoorbeeld, of I Wanna Rock, Like a Knife in the Back, I Am (I’m Me) en vanzelfsprekend de olijke stamper We’re Not Gonna Take It - zowat het lijflied van rebellerende jongeren over de hele wereld, of toch in de jaren tachtig – waarvan het refrein een stuk of dertig keer luidkeels wordt meegebruld. Goede tradities zijn er nu eenmaal om in ere te houden.
Niettemin laten het dreigende Burn in Hell - waarbij Dee Snider zijn lange peroxidekapsel tegen een rode spot aandrukt – en het traag kruipende monster Destroyer (van hun debuutplaat Under the Blade) de diepste indruk na. Al is daar ook nog het stadion-anthem The Price, opgedragen aan gevallen metalmakkers als Lemmy en hun eigen drummer A.J. Pero, die vorig jaar overleed en heel adequaat werd vervangen door octopus Mike Portnoy, de voormalige slachthuiswerker van Dream Theater.
Twisted Sister mag dan na vanavond verleden tijd zijn – of toch voor ons Europeanen – ze gingen eruit met een knal die het aansluitende vuurwerk volledig overstemde. Merci Dee en co. Tot volgend jaar ergens. Of wacht…
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier