Ook in de schaduw van Bowie brandt het licht: Wouter Bulckaert belicht vergeten cultfiguren uit de seventies in ‘Beter dan Bowie’
Na zijn alom geprezen boeken over Ry Cooder, J.J. Cale en Randy Newman verrast de Vlaming Wouter Bulckaert nu met Beter dan Bowie, een essaybundel over dertien boeiende maar ietwat vergeten cultfiguren uit de seventies. ‘Eén voor één hebben ze een oeuvre nagelaten dat ook vandaag nog ruimschoots het beluisteren waard is’.
Bulckaert is van vele markten thuis. Zopas debuteerde hij zelfs als muzikant met de lp Music for the Next Pandemic van zijn groep The New Government. In zijn nieuwe bundel vraagt hij dan weer aandacht voor een onderschatte muzikant als Kevin Coyne, die met zijn raspende bluesstem een stem gaf aan mensen in de marge. Of voor Robert Wyatt en Kevin Ayers, sleutelfiguren uit de Canterbury scene met hun prog- en jazzrockband The Soft Machine. De auteur zoemt ook in op buitenissige folkpioniers annex gitaarvirtuozen, zoals John Martyn, Roy Harper of de door Thurston Moore en Steve Gunn op handen gedragen Michael Chapman. En dan zijn er nog even onorthodoxe als ongrijpbare figuren als Peter Hammill van Vandergraaf Generator, Bill Nelson van Bebop Deluxe en Colin Newman, die met de postpunkband Wire alle gangbare rockclichés op een hoopje veegde.
Beter dan Bowie is in wezen een misleidende titel. Want hoewel Wouter Bulckaert het werk van enkele artiesten uit de jaren 1970 afweegt aan dat van de Thin White Duke, blijkt snel hoe relatief een begrip als ‘beter’ is.
‘Ik heb inderdaad bewust een provocerende titel gekozen’, geeft de schrijver toe. ‘Het bewuste decennium werd nu eenmaal gedomineerd door David Bowie. En ik wilde enkele van zijn tijdgenoten, die de doorsnee muziekliefhebber nauwelijks meer kent en dus in de vergeetput van de geschiedenis dreigen te verdwijnen, weer in de schijnwerpers zetten.
‘Ik geef het toe: die titel is een verkooptruc, een manier om de lezer te prikkelen en aan het denken te zetten. Want hey, wie of wat kan de prachtplaten die Bowie uitbracht tussen, pakweg, The Man Who Sold the World en Scary Monstersnog overtreffen? Achter Beter dan Bowie hoort dus eigenlijk een vraagteken te staan. Maar als ik er de wereld van kan overtuigen dat in dat tijdsgewricht nog méér waardevolle muziek werd gemaakt, ben ik in mijn opzet geslaagd’.
Grensverleggend
Bulckaert omschrijft David Bowie terecht als een grensverleggende artiest die ‘trends oppikt nog voor ze trends worden’ en zijn schaduw werpt op de meeste van zijn tijdgenoten. In de epiloog lezen we weliswaar dat het zinloos is een artiest met de iconische status van een Bowie met andere artiesten te vergelijken, maar paradoxaal genoeg houdt Bulckaert net dàt ruim tweehonderd pagina’s vol.
‘In de sixties ging David Bowie bewust op zoek naar een uitdrukkingsvorm waarmee hij kon doorbreken. Hij had dus net zo goed een succesrijke mimespeler kunnen worden. Dat alomvattende kunstenaarschap tref je veel minder aan bij de andere figuren die ik behandel. Wat me boeit is hoe de een zich laat meedrijven op de tijdgeest en de ander er juist frontaal tegenin gaat. Wel erger ik me een beetje aan de manier waarop pop- en rockmuzikanten dezer dagen op een voetstuk worden geplaatst. Aan een Nick Cave worden haast goddelijke kwaliteiten toegedicht. Laat ons vooral niet vergeten dat Bowie ook een beetje een charlatan en een poseur was. Niets menselijks was hem vreemd’.
Al schrijvend tracht Wouter Bulckaert enkele van zijn culthelden weer in het brandpunt van de belangstelling te plaatsen. Maar waarom beperkt hij zich precies tot het Groot-Brittanië van de jaren zeventig? ‘Ik ben redelijk anglofiel’, bekent hij. ‘Als klein jongetje droomde ik van wat er zoal gebeurde aan de overkant van het kanaal. De werktitel van mijn boek luidde overigens Engels en excentriek. Uiteraard was David Bowie lang niet de enige die tijdens de seventies aan die criteria beantwoordde. Dus richtte ik richtte mijn aandacht vooral op eigenzinnige figuren die zowel getalenteerde songwriters als bevlogen performers waren, maar, in tegenstelling tot Bowie, nooit een hit hadden gescoord’.
Sociale onrust
Toch had de man achter Ziggy Stardust en Aladdin Sane best wel wat te danken aan enkele van de artiesten die in zijn schaduw stonden. Zo was gitarist Mick Ronson, een sterkhouder van The Spiders From Mars, oorspronkelijk een compagnon de route van Michael Chapman, stak Bowie naar zijn eigen zeggen heel wat op van Peter Hammill en ziet Bulckaert de lp Stormcock van Roy Harper als ‘het oudere, gemenere broertje van Hunky Dory. ‘Wat David Bowie van zijn generatiegenoten onderscheidt, is zijn gevoel voor imago en marketing. Hij voelt het socioculturele klimaat van zijn tijd haarscherp aan. Zo weet hij, op zijn platen en op het podium, een reeks personages te bedenken die ook vandaag nog tot de verbeelding blijft spreken’.
Na de hoopvolle sixties zijn de seventies een grauw en woelig decennium met veel sociale onrust, werkloosheid, stakingen en groeiende inflatie. In Beter dan Bowie plaatst Wouter Bulckaert artistieke carrières tegen de achtergrond van de maatschappelijke en politieke ontwikkelingen uit die periode. ‘Platen ontstaan niet in een historisch vacuüm’, vertelt de auteur. ‘En bij zowat alle artiesten uit mijn boek tref je gelijkaardige tendensen aan: allemaal reageren ze, bewust of onbewust, op wat in de samenleving gebeurt. Ik vind het belangrijk dat de lezer begrijpt in wat voor context hun muziek is ontstaan’.
Sommigen onder hen manifesteren zich expliciet als maatschappelijke commentatoren. Zo schrijft Howard Devoto met zijn band Magazine de soundtrack bij de zogenaamde Winter of Discontent, waarin de Labour –regering er een zootje van maakt. De ‘bedachtzame radicaal’ Linton Kwesi Johnson heeft het in zijn ‘dub poetry’ over raciale onderdrukking. Kevin Coyne geeft vereenzaamde zielen, daklozen, gek verklaarden en andere outcasts een stem. Robert Wyatt schaft een lidkaart van de communistische partij aan en out zich als ‘rooie rakker’.
‘Groot-Brittannië is altijd een klassenmaatschappij gebleven’, stipt wouter Bulckaert aan. ‘Dat voel je onderhuids ook in het werk van Bowies tijdgenoten. Ze nemen niet altijd expliciet politieke standpunten in, maar maken wél tableaux vivants van de samenleving. Alleen zijn die slechts herkenbaar voor een bepaald segment van het publiek. De rest voelt zich door hun schetsen niet aangesproken, omdat het Verenigd Koninkrijk nu eenmaal steunt op sociale segregatie’.
Critics darlings
De figuren die in Beter dan Bowie aan bod komen, zijn haast zonder uitzondering unieke persoonlijkheden en rusteloze vernieuwers, die onderling aanzienlijk van elkaar verschillen. Hebben, pakweg, Simon Jeffes, Graham Parker en Bill Nelson ook iets met elkaar gemeen? ‘Het zijn allemaal koppigaards die het vertikken compromissen te sluiten’, legt Bulckaert uit. ‘Doen ze dat wel, zoals Parker op een bepaald moment, dan loopt dat altijd faliekant af. Geen van hen heeft echter de onstuitbare ambitie nummer-één te zijn. Daarin verschillen ze van David Bowie, die in ieder stadium van zijn carrière de juiste beslissingen neemt en telkens zijn wagonnetje aan de juiste trend weet te haken. Terwijl Colin Newman van Wire allang tevreden is als zijn generatiegenoten hem als een inspiratiebron beschouwen’.
Geen van de cultfiguren uit Bulckaerts boek opereert tijdens de seventies in totale obscuriteit. Het zijn critics darlings die allemaal de zegen krijgen van de befaamde BBC-DJ John Peel en over een trouwe aanhang beschikken. Alleen weten ze de aandacht van het publiek niet vast te houden. ‘Voor de twintigers, dertigers, zelfs veertigers van vandaag zijn het nobele onbekenden geworden. Zodra die artiesten de steun van hun platenlabel verliezen, is het einde verhaal. John Martyn wordt, als eigenlijke grondlegger van de triphop, in de nineties wel even heropgevist, maar die rehabilitatie is van korte duur’.
De waarheid gebiedt wél te zeggen dat Martyn, Michael Chapman, Roy Harper, Howard Devoto en ‘ultieme underachiever’ Kevin Ayers veel meer belang hechten aan artistieke vrijheid dan aan commercieel succes en ze hun carrière vaak doelbewust saboteren. Zodra het succes aan de deur klopt, rennen ze zo hard mogelijk weg. ‘Sommige muzikanten zijn zelf hun ergste vijand’, bevestigt Wouter Bulckaert. ‘Ayers is daar een schoolvoorbeeld van. Als songwriter kent hij zijn gelijke niet. Alleen is hij zo gigantisch lui dat hij het niet eens kan opbrengen zijn gitaar fatsoenlijk te stemmen’. John Peel zegt ooit over hem: ‘zijn talent is zo scherp dat je er een oogoperatie mee kunt uitvoeren’. Een opmerkelijke uitspraak over een man die zulk een inconsistente discografie heeft achtergelaten. De auteur knikt: ‘Zijn concerten zijn niet zelden een aanfluiting. Maar op zijn beste momenten is hij… buitenaards’.
Extremen
Chapman, Coyne en Newman waren ook actief als beeldend kunstenaars en beschikten over een arty referentiekader dat niet noodzakelijk werd gedeeld door het grote publiek. ‘Net als de andere figuren uit mijn boek zochten ze, binnen de parameters van de popmuziek, bepaalde extremen op’, legt Bulckaert uit. ‘Ze introduceerden nieuwe ingrediënten of klankkleuren die bij de gemiddelde luisteraar als vreemd overkwamen en zelfs weerstand opriepen. Om succes te hebben, dien je als artiest vaak de scherpe randjes af te schaven en de oneffenheden glad te strijken, maar daar hadden mijn culthelden geen zin in. Het rafelige hoorde er gewoon bij.’
Mochten sommigen onder hen andere keuzes hebben gemaakt, dan hadden ze, achteraf bekeken, steenrijk kunnen worden. Roy Harper werd bewonderd door Led Zeppelin en Pink Floyd (hij zong Have A Cigar op Wish You Were Here), Michael Chapman werd door Elton John aangezocht om gitarist in zijn band te worden en Kevin Coyne kreeg, na het overlijden van Jim Morrison, het aanbod de nieuwe zanger van The Doors te worden. Maar allemaal kozen ze ervoor hun eigen muziek te blijven maken. ‘Mochten ze iets anders hebben beslist, dan waren ze wellicht zeer ongelukkig geworden’, stelt Wouter Bulckaert. ‘Coyne als frontman van The Doors? Ik weet wel zeker dat hij binnen de kortste keren ruzie hebben gekregen met Robbie Krieger en Ray Manzarek’.
Bill Nelson maakte met Bebop Deluxe muziek die zich moeilijk in een hokje liet stoppen, omdat ze voortdurend van richting veranderde en kenmerken uit glamrock, prog, metal en protopunk samen bracht. Een en ander kwam de verkoopbaarheid niet ten goede. Toch slaagde een band als Roxy Music, met een vergelijkbare attitude, er wél in de grote massa voor zich te winnen. ‘Hoe dat komt? Ik denk dat Bryan Ferry gewoon een gladdere jongen is. Na de eerste experimentele platen van Roxy stuurde hij de groep een meer radiovriendelijke richting uit. Nelson was minstens twee jaar op zijn tijd vooruit. Zoiets loont niet altijd. Ferry daarentegen voelde de trends van het moment goed aan en boog ze in zijn voordeel om. Hij hield zich ook graag op in society-middens. Daar had Nelson absoluut geen belangstelling voor’.
Ingebeelde folklore
Merkwaardig genoeg zouden twee cultfiguren uit Beter dan Bowie genade vinden bij de punkgeneratie. Sex Pistol Johnny Rotten had niet alleen een boon voor de rauwe folkblues van Kevin Coyne, hij liet zich ook lovend uit over Peter Hammill, wiens donkere prog behoorlijk barok en bombastisch aandeed. ‘Klopt, maar op het podium schrokken Hammill en zijn maats niet terug voor een potje teringherrie. Vandergraaf Generator was een progrockgroep die níet virtuoos was, zeker vergeleken bij Yes, waarvan de leden duizend noten per seconde konden spelen. Hammill stapte gewoon het podium op en begon lawaai te maken: te nemen of te laten. Die tegendraadse spirit, dat je m’en foutisme, daar herkende Rotten zich wel in’.
Hét buitenbeentje in een boek vol buitenbeentjes is zonder twijfel avant-popcomponist Simon Jeffes, die met zijn instrumentaal kamerensemble Penguin Café Orchestra zijn eigen universum schiep. Zijn retro-futuristische muziek was een ‘ingebeelde vorm van folklore’ en leek helemaal buiten de tijd te staan. ‘Jeffes, ooit ontdekt door Brian Eno, wijkt inderdaad sterk af van alle artiesten die in mijn boek een plek hebben gekregen’, bevestigt Wouter Bulckaert. ‘Zijn werk heeft iets frivools. Het is muziek met een knipoog, die past in een genre dat voordien nog niet bestond. David Bowie nam destijds modes die in volle opgang waren als uitgangspunt en deed er zijn eigen ding mee. Maar Simon Jeffes ging een stap verder: hij vertrok uit het ongerijmde. Zijn composities leken uit het niets te komen. Eigenlijk ligt het zwaartepunt van Penguin Café in de eighties, maar de blauwdruk leverde het al een decennium eerder. Ik hoor er het pastorale van de jaren 1970 in.’
Bevreemdend is wél dat in Beter dan Bowie geen vrouwen voorkomen en dat er slechts één artiest van kleur in is opgenomen. ‘Ik heb hard gezocht naar een toonaangevende vrouwelijke artiest uit die periode, maar heb er helaas geen gevonden. De Britse popmuziek uit de seventies was mannelijk en wit: zelfs in het nationale voetbalelftal vond je toen geen zwarte spelers. Maar tegen het einde van het decennium begon de Afro-Caraibische gemeenschap zich te roeren en zou iemand als Linton Kwesi Johnson zijn rechtmatige plaats opeisen. Dankzij hem zag de Britse samenleving er anno 1978 fundamenteel anders uit dan in 1968’.
De meest onderschatte artiest uit zijn boek is voor Wouter Bulckaert Robert Wyatt. ‘Ondanks zijn bekende covers van Shipbuilding, Biko en I’m A Believer ligt zijn oeuvre niet altijd even makkelijk in het gehoor. Het is een acquired taste. Maar wie vandaag onbevangen naar een plaat als Rock Bottom luistert, wordt er gegarandeerd door weggeblazen. Wyatt is een unieke persoonlijkheid die zich hoedt voor gladstrijkerij en de popmuziek van heel wat nieuwe kleuren heeft voorzien. Alleen daarom al verdient hij het door een jong publiek te worden herontdekt’.
Beter dan Bowie van Wouter Bulckaert (met illustraties van Edward Hall) is uitgegeven door Mammoet/EPO.
- The New Government
- Kevin Coyne
- Robert Wyatt
- Kevin Ayers
- The Soft Machine
- John Martyn
- Roy Harper
- Thurston Moore
- Steve Gunn
- Michael Chapman
- Peter Hammill
- Vandergraaf Generator
- Bill Nelson
- Bebop Deluxe
- Colin Newman
- Wire
- Wouter Bulckaert
- Thin White Duke
- Scary Monstersnog
- Nick Cave
- Ziggy Stardust
- Aladdin Sane
- Mick Ronson
- The Spiders From Mars
- Hunky Dory
- Howard Devoto
- Magazine
- Linton Kwesi Johnson
- Simon Jeffes
- Graham Parker
- John Peel
- Led Zeppelin
- Pink Floyd
- Elton John
- Jim Morrison
- The Doors
- Robbie Krieger
- Ray Manzarek
- Roxy Music
- Bryan Ferry
- Johnny Rotten
- Yes
- Penguin Café Orchestra
- Brian Eno
- Shipbuilding
- Biko
- I’m A Believer
- Edward Hall
- Mammoet/EPO
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier