Het enige woord dat je nodig hebt om de popcultuur van de afgelopen jaren te begrijpen
Er is een nieuw paradigma in town en het heet ‘poptimisme’, een term die alles zegt over hoe popcultuur in de laatste tien jaar veranderd is.
Zodra je erop begint te letten, zie je het overal opduiken. Op alle grote popculturele momenten van het afgelopen jaar speelde het op de achtergrond mee. Je zag het bij de Oscars, die bijna een nieuwe categorie in het leven wilden roepen zodat ze Black Panther een Academy Award konden overhandigen. Op Pukkelpop zag je het bij de fans van Billie Eilish, die zich er niet aan stoorden dat er een bandje met de muziek meeliep. (Het was ook niet alsof Billie Eilish het probeerde te verbergen.) Je zag het in de serieuze think pieces over Ariana Grande, toch min of meer de Mariah Carey van haar generatie. Je zag het ook bij recensenten, die dit jaar openlijk onder vuur genomen werden door iedereen van Lana Del Rey, Lizzo en Chance the Rapper tot de fans van Detective Pikachu. Je zag het toen Harry Styles, voormalig lid van One Direction, op de cover van Rolling Stone stond. Op een bepaalde manier zag je het ook bij ‘OK boomer’, de leuze waarmee iedereen boven de dertig voortaan op elk moment de mond gesnoerd kan worden.
Nirvana was echte muziek. Mariah Carey was platte commercie. Blur was goed. Spice Girls waren slecht. Dat was vanzelfsprekend.
Maar misschien het duidelijkst kwam het naar voren in de discussie tussen Martin Scorsese en Marvel. Voor wie het gemist heeft: Martin Scorsese zei in een interview met Empire dat superheldenfilms geen cinema zijn. ‘Ik heb het een kans gegeven, maar het is geen cinema. Eerlijk: hoe goed die films ook gemaakt zijn en hoezeer de acteurs ook hun best doen in de gegeven omstandigheden, je kunt ze hoogstens met pretparken vergelijken.’ Een maand lang boog zowat iedereen die zich erover kon buigen zich over de vraag of Martin Scorsese gelijk had of niet. Er kwam een backlash. Er kwam een backlash op de backlash. Uiteindelijk vatte iemand het op Twitter samen met de tweet: ‘Hoe precies is de conversatie zo gedraaid dat het cool is om het op te nemen voor een contentkolos als Disney en de man te haten die het World Cinema Project begon? Mijn hersenen zijn gesmolten en lekken uit mijn oogholtes.’
Het antwoord was nochtans simpel. Je moet eigenlijk maar één woord kennen om het te snappen.
Poptimisme.
Poptimisme en zijn tegenhanger rockisme voeren al veertig jaar een ideologische strijd in de muziekpers. Dertig jaar lang was rockisme de winnaar.
Poptimisme is een theoretische term uit de Angelsaksische muziekpers. Simpel gesteld is het het idee dat popmuziek even serieus genomen dient te worden als rock. De term werd in 2006 bedacht, maar de wortels ervan gaan veel verder terug. Of liever: de wortels van rockisme, de ideologische tegenhanger van poptimisme, gaan veel verder terug.
Begin jaren tachtig zat de gitaarmuziek in een overgang. Led Zeppelin was gesplit. Neil Young en Bob Dylan hadden hun hoogdagen achter zich liggen. Punk was dood. In plaats daarvan doken er, vooral in Engeland, nieuwe geluiden op: de postpunk zette zich af tegen het machismo van de klassieke gitaarrock, new wave stond op het punt de synthesizer boven te halen, rockiconen als David Bowie schoven op richting de pop van Let’s Dance… Het was in die context dat muziekbladen voor het eerst de term ‘rockisme’ lieten vallen, een soort scheldwoord richting de fans van klassieke rock. Rockists waren, in de woorden van NME, ‘mensen die er automatisch van uitgingen dat Pink Floyd beter was dan Gang of Four, dat goede muziek stopte bij punk en dat zij gelijk hadden en jij fout was’. Het waren nostalgische snobs, opgegroeid met de gitaarmuziek van de jaren zestig en zeventig, die hun smaak superieur en nieuwe muzikale ontwikkelingen bijna per definitie slecht vonden.
De rockisten wonnen het pleit. De term raakte in onbruik, maar rockisme groeide uit tot dé dominante benadering in de muziekpers. Doorheen de jaren tachtig en negentig had de gitaarmuziek zich namelijk verenigd tegen een gemeenschappelijke vijand: commerciële popmuziek. Rock zette zich af tegen de popwereld en raakte verbonden met concepten als authenticiteit, anticommercie en gitaren. Nirvana was echte muziek. Mariah Carey was platte commercie. Blur was goed. Spice Girls waren slecht. Dat waren niet eens statements. Het was vanzelfsprekend.
Precies die vanzelfsprekendheid kwam in 2004 onder vuur te liggen, toen een nieuwe generatie Amerikaanse journalisten de term rockisme weer bovenhaalde. Rockisme was op dat moment zo alomtegenwoordig dat het cool was om popmuziek te haten. Om u een idee te geven: Serge Simonarts integrale Humo-recensie van Amarantino van Enya bestond uit de woorden: ‘Het is lang stil geweest rond Enya. Maar niet lang genoeg.’
De antirockisten stelden dat soort coole vooringenomenheid in vraag. Carl Wilson, een Canadese recensent, schreef in 2004 Let’s Talk about Love, een boek over Céline Dion, waarin hij zich afvroeg waarom hij haar laatste plaat niet goed vond en waarom dat dan was. Waarom vinden we dingen goed of slecht? Waarom hebben recensenten die haar plaat slecht vinden meer gelijk dan de fans die haar adoreren?
Niet veel later publiceerde The New York Times een invloedrijk essay van Kelefa Sanneh, getiteld The Rap against Rockism. Sanneh haalde de impliciete aannames en overtuigingen achter rockisme onderuit en probeerde het als een dogmatische ideologie te ontmaskeren. ‘De regels zijn: maak albums, geen singles. Profileer je als het rebelse individu, niet als iemand die iets van de industrie kent. Haal je luisteraars uit hun comfortzone en plooi niet voor de smaak van de mainstream. En onehitwonders, playbackers en iedereen die te snel bekend is geworden mag een stapje opzij zetten.’ En ook: ‘Rockisme is idolatrie voor de authentieke oude legende en undergroundheld terwijl je lacht met de laatste popster, punk mythologiseren terwijl je disco met moeite tolereert, houden van liveshows terwijl je videoclips haat, grommende performers loven terwijl je playbackers uitlacht.’
Het debuutalbum van Lana Del Rey kreeg 5,5 op Pitchfork, haar nieuwe plaat 9,4. De criteria waarop ze beoordeeld wordt, zijn veranderd.
Het verwijt aan rockisten was dat ze zelf de criteria hadden bepaald van wat goede muziek hoorde te zijn en die vervolgens als objectief waren gaan voorstellen. Ambachtelijkheid, authentieke emoties, anticommercie, muzikale traditie, een voorkeur voor albums in plaats van singles, originaliteit… De spelregels waren zo opgesteld dat gitaarmuziek het hoogste goed was en genres als hiphop, r&b, dance en pop bijna per definitie minderwaardig waren. Zelfs tijdloosheid was volgens antirockisten niet meer dan één criterium. ‘Van Morrisons Into the Music kwam in hetzelfde jaar uit als Rapper’s Delight van The Sugarhill Gang. Welk van de twee hoor je vandaag het meest?’ schrijft Sanneh. De criteria die rockisten hanteerden, hielden steek in de jaren zestig en zeventig, toen gitaren hét geluid van de pop bepaalden, maar waren anno 2004 verouderd. Waar we nood aan hadden, zo schreef Sanneh, was ‘een nieuwe set vooroordelen’.
Zijn essay zou uitgroeien tot een soort manifest voor het antirockisme. Of zoals muziekjournalist Jody Rosen het in 2006 voor het eerst benoemde: poptimisme, een samentrekking van ‘pop’ en ‘optimisme’, maar dat had u al door. ‘Poptimisme is een nieuw paradigma dat de oude aannames op zijn kop zet’, schreef Rosen. ‘Pop- en hiphopproducers zijn even belangrijk als rockauteurs, Beyoncé is evenveel ernstige aandacht waard als Bruce Springsteen, en stop met popmuziek een guilty pleasure te noemen.’
Het zou de geboorte blijken van een nieuwe ideologie, een ideologie die de popcultuur van de komende vijftien jaar zou gaan bepalen.
De voorbije tien jaar is poptimisme dé dominante benadering geworden. En niet alleen in de muziekwereld.
Om te snappen hoe groot de impact van poptimisme op het afgelopen decennium is geweest, volstaat het om naar de carrière van één vrouw te kijken: Lana Del Rey. In 2012 zorgde ze nog voor een grote rel in de muziekpers met een liveoptreden op Saturday Night Live waarin ze niet bepaald toonvast zong en met bange blik op het podium stond. De vermoedens waren er al: Lana Del Rey had haar bovenlip laten opspuiten en daarover gelogen, had een eerdere popcarrière gehad als Lizzy Grant en was wel héél snel bekend geworden. Haar performance in SNL was de definitieve ontmaskering. De indiewereld, niet toevallig een wereld met een obsessie voor authenticiteit, had haar met Video Games omhooggestuwd, maar liet haar nu vallen als een baksteen. Lana Del Rey was een fraudeur. Born to Die, haar debuutplaat, kreeg een 5,5 op Pitchfork. ‘Het albumequivalent van een gefaket orgasme’, was de slotzin van de recensie.
Dit jaar heeft Lana Del Rey met Norman Fucking Rockwell! haar vijfde album uitgebracht. Hetzelfde Pitchfork gaf dat een 9,4 en noemde haar ‘een van de grootste songschrijvers van Amerika’. ‘Als Lana Del Rey “I have it, I have it, I have it” zingt, geloof je haar’, zo eindigde de review.
Wat er veranderd is? Ze zal een betere plaat gemaakt hebben, zullen rockisten zeggen. Wellicht, maar het gaat verder dan dat. De criteria waarop ze beoordeeld wordt, zijn simpelweg veranderd. In 2012 was Lana Del Rey slecht omdat ze niet goed live zong, geen authentieke indieartiest was en een product van de muziekindustrie was. In 2019 is Lana Del Rey goed omdat ze interessante dingen doet met haar personage, artistieke en commerciële kwaliteiten verenigt en haar stempel op de popwereld gedrukt heeft.
En dát is hoe de muziekwereld overstag is gegaan voor het poptimisme.
Het is moeilijk om de invloed van het internet daarin te overschatten. Hoe meer het internet de muziekwereld ging bepalen, hoe minder groot de macht van de traditionele muziekpers werd. De definitieve overname kwam er met streaming. Het grootste verwijt van poptimisme was altijd al dat rockisme verder en verder verwijderd was geraakt van hoe mensen daadwerkelijk naar muziek luisteren. Streaming – en de meetbaarheid die daarmee gepaard gaat – leverde nu het bewijs. Plots werd duidelijk dat rap en hiphop véél populairder waren dan werd aangenomen. Plots werd duidelijk dat Kid A misschien wel de belangrijkste plaat van Radiohead is, maar dat alle nummers samen niet eens een kwart van de streams van Creep halen. Plots werd duidelijk dat Bob Dylan dan wel de grootste artiest van de vorige eeuw mag zijn, maar dat Fleetwood Mac bij jonge mensen dubbel zo populair is.
Net zoals ‘belang’ een argument was bij rockisten, werden cijfers een criterium voor poptimisten. Maar streaming had ook invloed op waar mensen naar luisterden. Een serieuze muziekliefhebber kende de muziek van Destiny’s Child eind jaren negentig nauwelijks omdat je dat niet op cd kocht en Studio Brussel het niet draaide. Het was hoogstens een guilty pleasure. Zodra alle muziek vrijelijk beschikbaar was, konden fans van gitaarmuziek naar Survivor luisteren. Wat ze ook bleken te doen. Streaming maakte muzikale smaak eerlijker.
Naarmate poptimisme belangrijker werd, werd ook duidelijk dat het nieuwe criteria naar voren schoof. Poptimisme heeft een vanzelfsprekende goodwill voor massacultuur. Als iets populair is, zal het ook wel interessant zijn. Het is toekomstgericht. Technologische ontwikkelingen als Auto-Tune, Spotify of virtuele popsterren zijn in de eerste plaats positief. Positief is er niet in geïnteresseerd of iets goed of slecht is, omdat die vraag enkel afhangt van wíé het goed of slecht vindt. Het heeft geen nut om K3 slecht te vinden, aangezien die nummers niet voor jou gemaakt zijn.
Net iets gevoeliger: ook diversiteit is een criterium voor poptimisten. ‘Door op te leggen hóé muziek gemaakt moet worden, bepalen rockisten ook wíé die muziek maakt’, schreef Sanneh in 2004 al. En het is vrij duidelijk op wiens maat die spelregels gemaakt zijn: blanke mannen met gitaren. Het is een heikel punt, maar wel een punt: popmuziek – en popcultuur – stuwt veel meer vrouwen, Afro-Amerikanen en mensen uit de lgbtq-gemeenschap vooruit dan klassieke rock ooit gedaan heeft.
Mocht u nu ofwel aan Jimi Hendrix ofwel aan Kele Okereke van Bloc Party aan het denken zijn: dat is exact het punt van de poptimisten.
Maar poptimisme werd niet alleen de dominante visie op muziek, het verspreidde zich ook naar andere domeinen. De tv-wereld bijvoorbeeld. In 2002 was het ondenkbaar dat Temptation Island ernstig genomen werd. Na de herlancering in 2016 verscheen er een waslijst aan think pieces en stukken over de verborgen kwaliteiten van de soundtrack. Game of Thrones was nooit de favoriete reeks van recensenten, maar op het internet werd de voorbije jaren elke aflevering door tv-critici geanalyseerd. Zelfs de opwaardering van tv in het algemeen is essentieel poptimistisch: als populair medium was het altijd het kleine, oninteressante broertje van de cinema geweest.
Zodra alle muziek vrijelijk beschikbaar was, konden fans van gitaarmuziek naar Destiny’s Child luisteren. Wat ze ook bleken te doen. Streaming heeft muzikale smaak eerlijker gemaakt.
Ook cinema zelf onderging een poptimistisch reveil. Hét voorbeeld daar is Black Panther uit 2018, de eerste zwarte superheldenfilm uit het Marvel Cinematic Universe. Vanuit het perspectief van de rockisten is Black Panther niet noodzakelijk een bijzondere film: de plot verschilt niet wezenlijk van elke andere superheldenfilm, de cameravoering is weinig interessant en de marketingmachine was wel héél actief. Vanuit poptimistisch perspectief is het evenwel niets minder dan een triomf: Black Panther introduceerde het afrofuturisme in het Marvel Universe, drukte een stempel op de populaire cinema en was een enorm kassucces. Plus: Black Panther zelf zíét er cool uit.
Dat laatste lijkt een onzinnig argument, maar het speelt mee in die nieuwe kijk op de dingen. ‘Star studies’, een nieuwe tak van de filmkritiek, gaat bijvoorbeeld uit van het idee dat ook de persona van een celebrity, muzikant of actrice ernstige analyse waard is. Zo publiceerde Buzzfeed Jennifer Lawrence and the History of Cool Girls, een poptimistisch artikel van Anne Helen Petersen over hoe Jennifer Lawrence zich in de media als een 21e-eeuwse versie van de cool girl gedroeg – ‘Be chill and don’t be a downer, act like a dude but look like a supermodel’ – en daar haar populariteit aan dankte.
Zo’n stuk lijkt vandaag niet eens een groot statement meer.
Simpelweg omdat poptimisme vanzelfsprekend is geworden.
Waarmee we aanbeland zijn bij waar we vandaag staan: een vermoeiende stellingenoorlog. Of liever: een vermoeiende, achterhaalde stellingenoorlog.
We zullen de discussie niet nog eens overdoen, maar er was iets vreemds aan de gretigheid waarmee de media Martin Scorsese’s uitspraken over superheldenfilms oppikten, uitvergrootten en opklopten. Scorsese, een 77-jarige man, zei dat superheldenfilms geen cinema waren, maar schreef zelf dat hij wellicht ook gewoon te oud was om er nog voeling mee te hebben. Maar in geen tijd groeide zijn statement uit tot een grote battle tussen Martin en Marvel die een volle maand lang opiniestukken en essays bleef voortbrengen.
Daar was een goede reden voor. Voor rockistische media was Scorsese de man die durfde te zeggen wat niemand nog durft zeggen: dat superheldenfilms slecht zijn. Voor poptimistische media was dit de gedroomde case om hun punt nog eens te maken: dat dat alleen maar hún mening is. Het paradigma is veranderd. En dat een 77-jarige man vindt van niet, bevestigt alleen maar dat punt.
Het zegt veel over de staat van het debat vandaag. Poptimisme mag dan de dominante ideologie zijn geworden, het rockisme blijft zich verweren. Zeker in de traditionele cultuurverslaggeving blijven de criteria van rockisme iets waar niet aan getwijfeld wordt. Billie Eilish is credibel omdat Dave Grohl haar vergeleken heeft met Nirvana. Joker is goed omdat het teruggrijpt naar de cinema van de jaren zeventig en géén klassieke superheldencinema is. Kendrick Lamar is dan wel een rapper, maar hij maakt echte platen, grijpt terug naar oude muziektradities en is een even grote lyricist als Bob Dylan. De namen en gezichten mogen dan veranderen, de criteria waarop rockisten cultuur beoordelen, blijven dezelfde.
Ondertussen verwijten rockisten de poptimisten dat ze in hun dominantie precies dezelfde dingen doen als rockisten. Beyoncé en Black Panther zijn off limits voor kritiek. Je móét het goed vinden of Twitter komt je halen. Een plaat van een queer rapper met 3 miljoen volgers op Instagram is per definitie goed omdat ze alles op de checklist van de poptimisten afvinkt. Poptimisten blijven maar artikels schrijven dat rock dood en begraven is – omdat ze dat zelf maar al te graag willen. Omgekeerd rockisme blijkt precies even vooringenomen als rockisme.
Ondertussen verwijten rockisten de poptimisten dat ze precies dezelfde dingen doen als rockisten: Beyoncé en Black Panther móét je goed vinden of Twitter komt je halen.
Mocht dit beginnen te lijken op een identity war, dan is daar een goede reden voor. Het ís namelijk een identity war. Welke muziek goed is, welke films belangrijk zijn en welke tv-serie slecht is, heeft de identiteit van rockisten bepaald. Het is bijna onmogelijk om daar afstand van te nemen. Ook al omdat er een aura rond hangt van ‘je bent gewoon te oud’ en ‘je bent niet meer mee’, wat een héél gevoelig punt is.
Dat is dan ook waar we vandaag beland zijn: een stellingenoorlog. Rockisten verwijten poptimisten dat ze plat op de buik gaan voor de massa. Poptimisten zeggen dat rockisten kicken op obscuriteit. Rockisten zeggen dat poptimisme tot relativisme leidt. Poptimisten zeggen dat rockisme normatief is. Rockisten vinden dat cultuurjournalistiek lifestyleverslaggeving geworden is. Poptimisten zeggen dat lifestyle evenveel analyse waard is. Rockisten zeggen dat poptimisme de teloorgang van de cultuur is. Poptimisten zeggen dat ’teloorgang van cultuur’ een essentieel rockistisch ding is om te zeggen. Net zoals bij die andere identity wars is het eindeloos argumenteren als je het paradigma van de andere niet aanvaardt.
‘OK boomer’ is een interessant verschijnsel op dat vlak. ‘OK boomer’ gaat op zich niet over leeftijd. Het is gewoon kort voor ‘Jij blijft argumenteren vanuit jouw paradigma, je wilt mijn paradigma niet begrijpen en ik ben het beu om het eindeloos te blijven uitleggen’. De parallellen met poptimisme versus rockisme zijn duidelijk. Rockisten blijven zich verzetten, maar de discussie is al lang achterhaald. Poptimisme hééft al gewonnen. Het is een ideologie die op maat is van de media en de popindustrie – de Spotify’s en de Instagrams – van vandaag, net zoals de jaren zestig en zeventig op maat waren van het rockisme. Voor jonge mensen, hedendaagse artiesten en het internet is poptimisme vanzelfsprekend. Vanuit hun perspectief zijn rockisten simpelweg een bubbel van ‘old men yelling at cloud’, om het met een Abe Simpson-meme te zeggen. En als er één constante is in zeventig jaar popgeschiedenis, is het dat jonge mensen bepalen hoe die eruitziet.
Er is een nieuw paradigma in town, het heet poptimisme en er is niets meer aan te doen.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier