Een decennium geleden stierf Lou Reed: de literaire rocker die de LGBTQ+-gemeenschap een stem gaf
Zowel met The Velvet Underground als solo was Lou Reed de chroniqueur van grootstedelijke decadentie. Als geen ander observeerde hij de extremen in de menselijke natuur. Zijn invloed op de muzikantengeneraties die na hem kwamen valt dan ook niet te overschatten. Precies tien jaar geleden bezweek hij aan complicaties na een levertransplantatie. Hij was 71.
‘Growing up in public, with your pants down’. Zo vatte Lou Reed in 1980, niet zonder ironie, zijn hele carrière samen. Als artiest die uitsluitend kon schrijven over wat hij kende of zelf had meegemaakt, stond hij per definitie in zijn blootje. Wellicht verklaart dat waarom hij zich regelmatig een ander imago aanmat, van Transformer tot Rock’n’roll Animal, van zelfbewuste primitivist tot controversiële avantgarde-artiest. Hij vond het essentieel in beweging te blijven, want: ‘zodra je je niet meer ontwikkelt, ben je dood’. Zoals blijkt uit zijn talloze live-platen, ondergingen zijn songs regelmatig gedaanteveranderingen. ‘Het vermogen tot herinterpretatie is één van de hoekstenen van de ware creativiteit’, stelde hij.
Reed groeide op met doowop en zwarte rhythm & blues en schreef zelfs een tijdje liedjes-op-bestelling voor de aspirant-hitfabriek Pickwick. Maar tijdens zijn studentenjaren raakte hij net zo goed in de ban van free-jazz-iconen als Cecil Taylor, Archie Shepp, Ornette Coleman en Don Cherry. ‘Ik probeerde hun vrije manier van spelen over te brengen op de elektrische gitaar’, vertelde hij me ooit. ‘Die muziek heeft onherroepelijk mijn leven veranderd’.
Als artiest mag hij zich dan gespiegeld hebben aan de compromisloze attitude en het improvisatievermogen van de free-jazzliga, in zijn eigen werk koos hij resoluut voor de eenvoud. ‘You can’t beat guitars, bass, drum’ noteerde hij in 1989 op de hoes van zijn lp New York, één van de hoogtepunten uit zijn oeuvre. Reed, wiens voordracht dichter bij praten dan zingen stond, maakte er geen geheim van dat ‘iedere idioot die in staat is vier akkoorden te spelen’ zonder moeite een Lou Reed-song uit zijn mouw kan schudden. ‘De basics zijn makkelijk te begrijpen. Vergelijk het met basketbal: het komt erop aan de bal door de ring te krijgen. Alleen is niet iedereen een Michael Jordan.’
Het Disneyland van de avant-garde
Met de vier cultplaten die hij opnam met The Velvet Underground zou Lou Reed zich van een onuitwisbare plek in de rockgeschiedenis verzekeren. Hij begon de groep samen met de klassiek geschoolde Welshman John Cale, een volgeling van minimalist La Monte Young, die de songs met zijn schrapende altvioolspel hun weerbarstige karakter gaf. De band zou later door de punkgeneratie op het schild worden gehesen als cruciale inspiratiebron, maar uit later opgegraven demo’s blijkt dat het geluid van The Velvets niet zomaar uit de hemel kwam vallen. Hun vroegste werk was folky en akoestisch en de eerste versies van de classic I’m Waiting for the Man hadden meer met Bob Dylan dan met leftfield-garagerock te maken.
Toch was The Velvet Underground zijn tijd ver vooruit. Zijn grofkorrelige sound, zijn hang naar experiment en sinistere songs over vervreemding, losbandigheid, S/M, transseksualiteit en drugsverslaving stonden haaks op de zonnige hippiemuziek die halverwege de sixties in de VS populair was. Lou Reed en de zijnen maakten deel uit van de scene rond The Factory, het New Yorkse kunstatelier van popartpaus Andy Warhol, dat biograaf Aidan Levy omschrijft als ‘het groezelige Disneyland van de avant-garde’.
Warhol wierp zich op als de mentor van de groep en stimuleerde haar om vrijelijk te experimenteren, zowel met de vorm als de inhoud van haar songs. Aan het grote publiek was de donkere, provocatieve muziek van The Velvets echter niet besteed. ‘Van hun langspeeldebuut, The Velvet Underground & Nico, werden in de eerste vijf jaar na de release, slechts 30.000 stuks verkocht’, verklaarde Brian Eno in een interview. ‘Maar iedereen die de lp in huis haalde, zou later zelf een band beginnen’. Hoewel commercieel succes uitbleef, klinkt de invloed van Reed, Cale, gitarist Sterling Morrison en drumster Moe Tucker nog altijd nadrukkelijk door in de rockmuziek van vandaag.
Afstandelijke observator
Lou Reed studeerde letterkunde aan de Syracuse University, waar hij college liep bij de dichter Delmore Schwartz, die hij als zijn leermeester zag. Van meet af aan was het Reeds ambitie zich als songwriter te meten met de serieuze literatuur van figuren als William Burroughs, Allen Ginsberg of Hubert Selby Jr. Zo wilde hij bewijzen dat je zinnige dingen kon vertellen in een rocksong, zonder aan de beat te verzaken. Zelf beschouwde hij zijn discografie als zijn Great American Novel: samen vertelden zijn songs volgens hem een samenhangend verhaal. In tegenstelling tot Dylan won hij er nooit de nobelprijs mee, maar het zal hem ongetwijfeld plezier hebben gedaan dat hij in 1992 door de Franse minister van cultuur Jack Lang werd benoemd tot Chevalier des Arts et Lettres en men hem op zijn vijftigste bestempelde als één van de belangrijkste Amerikaanse schrijvers van zijn tijd.
Ten tijde van zijn eerste soloplaat vroeg Lou Reed zich af: mocht Raymond Chandler een rocksong schrijven, hoe zou die dan klinken? En als we biograaf Aidan Levy mogen geloven, deed Reed met zijn doorbraak-lp Transformer voor de rockmuziek wat Gore Vidal had gedaan voor de literatuur. Tenslotte stelden beide auteurs sociale en seksuele normen ter discussie. In zijn songs kroop de New York City Man in de huid van een journalist en wierp hij zich op als een afstandelijke observator die nooit een moreel oordeel velt. Zijn teksten, opgevat als filmische mini-scenario’s, werden niettemin vaak verkeerd begrepen. Zo was het indringende Heroin geen junkie anthem, maar juist een impliciete waarschuwing voor het gebruik van de harddrug.
‘Wat ik in op mijn platen vertel is nooit voor honderd procent autobiografisch’, aldus Reed. ‘Mijn privéleven is trouwens onwaarschijnlijk banaal. Mijn songs zijn het werk van een schrijver. Bij romanciers of cineasten is de aandacht van het publiek doorgaans op hun oeuvre gericht, maar gek genoeg lijkt dat in rockmuziek onmogelijk: keer op keer wordt de artiest verward met de inhoud van zijn werk en associeert men de ik-figuur uit een song met de persoon die hem zingt. Als songwriter heb ik altijd getracht zo direct en waarheidsgetrouw mogelijk te zijn. In ieder ander medium zou dat ruimschoots volstaan, maar als het om mij gaat wil iedereen weten: heeft hij dat écht gedaan? Weet je, uiteindelijk verkoop je illusies, schrijf je dingen die niet op jou van toepassing zijn, maar op een vriend, een kennis – ik zeg maar wat. Ik zou het dus appreciëren als men het werk gewoon het werk liet zijn’.
Sinds zijn tienerjaren lag Lou Reed in de knoop met zijn fluïde seksuele identiteit. Hij was gay, maar zoiets werd in de vroege sixties nog niet als vanzelfsprekend aanvaard, ook al waren zijn ouders voor die tijd vrij progressief. Hij had relaties met meisjes, maar die sprongen snel af omdat hij er zelf nauwelijks in investeerde. Dat leidde dan weer tot depressies, waarvoor hij op zijn zeventiende werd behandeld met elektroshocks. Van dat trauma zou hij nooit meer genezen.
Alcohol en speed
Al snel werd Reed er zich van bewust dat gender niet méér was dan een maatschappelijke constructie. Zo bevolkte hij songs als Sister Ray, Candy Says of Street Hassle met drag queens en transseksuelen. Ten tijde van zijn door geestgenoot en mega-fan David Bowie geproducete doorbraakplaat Transformer (1972), waarmee hij de onderdrukte LGBTQ+- gemeenschap een stem gaf, vond hij aansluiting bij de androgyne glamrockscene. Ook in zijn enige toptienhit Walk on the Wild Side voerde Lou Reed een ‘she’ op die eigenlijk een ‘he’ was en tussen 1973 en ’75 woonde hij samen met de travestiet Rachel Humphreys. Zijn Coney Island Baby identificeerde zich weliswaar als vrouw, maar werd door Reed consequent een ‘hij’ genoemd.
De artiest bleek uiteindelijk biseksueel te zijn, want na een kortstondig huwelijk met Bettye Kronstad trouwde hij later achtereenvolgens met Sylvia Morales, die zijn manager zou worden, en multimedia-artieste Laurie Anderson, zijn bondgenote en soulmate, in wie hij eindelijk zijn gelijke zou vinden. Die laatste twee relaties hielden respectievelijk achttien en twintig jaar stand.
Onder invloed van Morales kickte Lou Reed af van alcohol en speed, substanties die een decennium lang zijn leven hadden beheerst, en kreeg hij zijn ontspoorde carrière weer op de rails. Het stel trok zich terug op het platteland in New Jersey, ver van de verlokkingen van de grootstad, zodat Reed zijn hedonistische levenswijze kon inruilen voor een meer ascetische levenswijze. Zijn werk werd introspectiever, gaf blijk van een nieuw soort humanisme, maar klonk, door toedoen van meestergitarist Robert Quine, ook rauw en furieus. Die drastische veranderingen in zijn leven zouden meesterwerken opleveren zoals The Blue Mask (1982), Legendary Hearts (’83), New York (’89) en Magic and Loss (’92).
Controversieel
Lou Reed mocht dan een man van het woord zijn, dat belette hem niet andere expressievormen te verkennen. Hij acteerde in films als One Trick Pony, Lulu on the Bridge en Blue in the Face, manifesteerde zich als fotograaf en raakte vanaf 1996 betrokken bij muziektheaterproducties van Robert Wilson, telkens met een literaire insteek. Time Rocker was een bewerking van een futuristische roman van H.G. Wells en The Raven een project rond de poëzie van Edgar Allan Poe, terwijl Lulu steunde op het gelijknamige, als ‘pervers’ gedoodverfde theaterstuk van de Duitse auteur Frank Wedekind. De kritiek op dit laatste werk was niet mals, ook al omdat Reed voor de gelegenheid een controversiële alliantie had gesmeed met Metallica. ‘Ik bewonder vooral de theatertaal en de kleuren die Bob Wilson hanteert’, vertelde Reed over die samenwerkingen. ‘Ik voel me voortdurend geprikkeld door de manier waarop hij de dingen op het podium gestalte geeft’.
Lou Reed stond bekend als een neuroot met een nukkig en onvoorspelbaar karakter, die vooral journalisten met minachting behandelde. Hij was onderhevig aan bruuske stemmingswisselingen: hij kon genereus en empathisch zijn, maar gedroeg zich net zo vaak gemeen en vijandig. Om zijn innerlijke onrust, vooral tijdens het toeren, te lijf te gaan, dronk hij zich lazarus, en als hij dronk werd hij algauw gewelddadig. Niet toevallig noemde biograaf Victor Bockris hem ‘een groot artiest, maar een verdomde klootzak’. Niettemin was Reed doorgaans enorm loyaal aan zijn muzikanten en verleende hij regelmatig steun aan jonge artiesten. Zo werkte hij mee aan platen van Metric, Kashmir en het Belgische Betty Goes Green. Ook Anohni had veel aan Lou Reed te danken.
Rockscribenten waren in zijn ogen doofstom en achterlijk, maar de waarheid gebiedt te zeggen dat ze niet altijd even vriendelijk waren voor zijn muziek. De grimmige conceptplaat Berlin (1973), over een ongelukkige ménage à trois, verslaving, kinderverwaarlozing en zelfdoding, werd aanvankelijk algemeen verguisd. Pas toen het 33 jaar later een eerste integrale live-uitvoering kreeg, werd het aanvaard als het meesterwerk dat het altijd was geweest.
Onbeluisterbaar
Nog genadelozer waren de critici voor het onbeluisterbaar geachte Metal Machine Music (1975), een abstracte, instrumentale dubbelaar die enkel uit vormloze drones, treiterige feedbackuitbarstingen en witte ruis leek te bestaan. De meesten zagen het als een radicale ‘fuck you’ aan het adres van zijn platenlabel. Pas later merkte men de verwijzingen op naar het minimalisme van La Monte Young, de seriële experimenten van Karlheinz Stockhausen en de viscerale composities van Iannis Xenakis. Het zou nog duren tot de opkomst van de industriële muziek en de gelaagde gitaarnoise van Glenn Branca, Sonic Youth en My Bloody Valentine, dat men Metal Machine Music naar waarde zou schatten.
De echte kentering kwam er in het begin van deze eeuw, toen het tienkoppige Duitse avant-garde-ensemble Zeitkratzer er een heuse transcriptie van maakte en de compositie begon uit te voeren met strijkers, blazers, piano, accordeon en percussie. Toen hij in 2008 een aantal concerten gaf met zijn Metal Machine Trio zou Lou Reed voor zijn atonale symfonie eindelijk erkenning krijgen. Wie het laatst lacht, lacht het best, moet de artiest gedacht hebben.
Tijdens zijn laatste Europese tournee, halverwege 2012, maakte Lou Reed een fragiele indruk. Kort daarna werd bekend dat hij leed aan diabetes, hepatitis C en leverkanker. Een levertransplantatie kon zijn leven nog enkele maanden rekken, maar het einde was onafwendbaar. ‘I’m a graduate of the Warhol university and I believe in the power of punk’, hield hij vol. En inderdaad: dat laatste concert in de Brusselse AB, op 15 juni 2012 was nog altijd bijzonder spannend en opwindend. ‘Ik geloof steevast dat je beter schrijft door veel te schrijven. En dat je beter gitaar speelt door veel te spelen’, vertrouwde hij me toe, tijdens één van onze ontmoetingen. Zijn discografie is er nog steeds een illustratie van.
De meeste quotes van Lou Reed zijn afkomstig uit eigen interviews, in 1996, ’98 en 2002 verschenen in De Morgen.
- Pickwick
- Cecil Taylor
- Archie Shepp
- Ornette Coleman
- Don Cherry
- Michael Jordan
- The Velvet Underground
- John Cale
- La Monte Young
- Bob Dylan
- S/M
- Andy Warhol
- Aidan Levy
- The Velvet Underground & Nico
- Brian Eno
- Sterling Morrison
- Moe Tucker
- Syracuse University
- Delmore Schwartz
- William Burroughs
- Allen Ginsberg
- Hubert Selby Jr
- Jack Lang
- Raymond Chandler
- Gore Vidal
- New York City Man
- Sister Ray
- David Bowie
- Rachel Humphreys
- Coney Island Baby
- Bettye Kronstad
- Sylvia Morales
- Laurie Anderson
- Robert Quine
- Robert Wilson
- Edgar Allan Poe
- Frank Wedekind
- Bob Wilson
- Victor Bockris
- Metric
- Kashmir
- Betty Goes Green
- Karlheinz Stockhausen
- Iannis Xenakis
- Glenn Branca
- Sonic Youth
- My Bloody Valentine
- De Morgen
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier