De vergeten vrouwen van de jazz

Trompettiste Valaida Snow, dé ster van de vroege jazz. © GettyImages
Frederik Goossens Jazzrecensent bij Knack Focus

De grote zangeressen, daar heeft iedereen weleens over gehoord: Billie Holiday, Ella Fitzgerald, Sarah Vaughan. Maar daarbuiten lijkt de jazz vaak een mannenclubje. Knack ging op zoek naar de vergeten muzikantes.

‘Kunnen vrouwen wel jazz spelen?’ Een paar lezers van het vakblad Down Beat vroegen het zich in 1942 hardop af. Ze reageerden op uitspraken van Viola Smith, een drumster die in een interview vol lof over haar collega’s had gesproken. Smith was ervan overtuigd dat heel wat vrouwen pal stonden tijdens jamsessies, maar daarvoor kreeg je in 1942 flink de wind van voren.

Er is de laatste 75 jaar heel wat veranderd. Vandaag kent elke milde jazzliefhebber wel een paar vrouwen uit de jazz. De reputaties van zangeressen als Billie Holiday en Ella Fitzgerald zijn in brons gegoten, en in het voorbije decennium maakten onder meer Diana Krall en Norah Jones de oversteek naar het brede publiek. Iets ervarener luisteraars kennen vast ook saxofoniste Tineke Postma, pianiste Geri Allen, gitariste Mary Halvorson, bassiste Esperanza Spalding, drumster Terri Lyne Carrington en bigbandleidster Maria Schneider. En in eigen land: pianiste Nathalie Loriers, trompettiste Marie-Anne Standaert, bassiste Yannick Peeters enzovoort.

Nogal wat vrouwen speelden in de stampende, stuwende, geile stijl die ‘gutbucket’ werd genoemd

En toch lijkt jazz vaak een hermetisch tijdverdrijf voor mannen. Toegegeven: een deel van de jazzwereld wordt gedomineerd door competitieve patsers die graag uitpakken met hun techniek. Veel vrouwelijke muzikanten én luisteraars blijven liever weg van die haantjesjazz. Maar de vrouwen zijn er wel degelijk, al 100 jaar lang. Auteur Sherrie Tucker, die uitgebreid historisch onderzoek deed naar de vrouwen in de jazz, kwam tot de conclusie: ‘Vrouwen hebben altijd jazz gespeeld. Op elk instrument, in elke mogelijke stijl, en hun bijdrage aan de esthetische en technische evolutie van deze muziek is even belangrijk als die van hun mannelijke collega’s.’ Alleen: die bijdragen werden volgens Tucker nauwelijks opgetekend door de jazzchroniqueurs. En dat waren heel vaak mannen. Bovendien werden hun bijdragen zelden op plaat opgenomen, want ook de platenbazen waren mannen. Hun talent werd vergeten.

DEFTIGE MEISJES AAN DE PIANO

In het verhaal van de geboorte van de jazz in New Orleans stonden alleen vaders aan de wieg: iedereen kent het geniale wonderkind Louis Armstrong, en de breedsprakige pianoprofessor Jelly Roll Morton, die beweerde dat hij in z’n eentje de jazz had uitgevonden. Als er al vrouwen in hun verhalen opduiken, gaat het meestal om prostituees die ze live begeleidden. Vrouwen hebben altijd moeten vechten om op te boksen tegen vooroordelen en om een plaatsje voor zichzelf op het podium op te eisen. Jazzpianiste Bertha Hope zei daarover: ‘Vrouwen zouden maar al te graag doen wat mannen doen, maar als puntje bij paaltje komt, moeten ze voor de kinders zorgen.’

In de negentiende en vroege twintigste eeuw leek het alsof de hele wereld door New Orleans passeerde. De soundtrack van de kosmopolitische havenstad was een bonte mix van Afrikaanse, Franse, Spaanse, Britse en andere Europese muziek. The Big Easy, zoals de stad werd genoemd,had zijn Mardi Gras, zijn jolige street parades, zijn feestelijke begrafenisstoeten. Het was de eerste stad in de Nieuwe Wereld die een eigen operagebouw had. Geen wonder dat New Orleans de geboorteplaats werd van de jazz. Pioniers zoals pianist Jelly Roll Morton, de mythische kornettist Buddy Bolden (de kornet is familie van de trompet) en de andere ’trumpet kings’ waren de vaders van de meest hybride aller muziekstijlen – noem het gerust: wereldmuziek. Maar aan de wieg van de jazz stonden natuurlijk ook moeders.

Lil Hardin: de stijl van mevrouw Louis Armsrong werd de norm in het nieuwe genre.
Lil Hardin: de stijl van mevrouw Louis Armsrong werd de norm in het nieuwe genre. © GETTY IMAGES

Trompettist Bunk Johnson herinnerde zich nog heel goed een zwarte pianiste die in het begin van de twintigste eeuw speelde in Storyville, de uitgangsbuurt van New Orleans. Ene Mamie Desdoumes was volgens Johnson ‘een arm meisje dat de blues zong. Ze speelde behoorlijk piano in de danszalen van Perdido Street’. Ook Jelly Roll Morton herinnerde zich Mamie nog goed: ‘Twee vingers van haar rechterhand waren afgesneden, dus ze speelde de blues met drie vingers. Mamie was de eerste die me helemaal inpalmde met de blues.’ Mortons opname van Mamie’s Blues is een passend eerbetoon aan deze jonge vrouw, die op haar 32e stierf aan tbc.

En er zaten wel meer vrouwen tussen de jazzpioniers, met name pianistes. Dat is geen toeval. De piano was destijds, net als de gitaar, een typisch huiskamerinstrument. In de negentiende eeuw maakte een scholing op een van beide instrumenten deel uit van de opvoeding van elk meisje in de blanke én zwarte hogere klassen. Het was wenselijk dat de dochters des huizes het gezin en hun gasten konden onderhouden met muziek. Heel wat vrouwen speelden het toen immens populaire ragtimegenre.

Sommigen onder hen leerden ook spelen in de stuwende, stampende, om niet te zeggen geile stijl, die ‘gutbucket’ werd genoemd. Een van de bekendste was ‘Sweet’ Emma Barrett. Ze zat achter de piano bij een van de populairste bands van New Orleans, Papa Celestin’s Original Tuxedo Orchestra. Met dat orkest werd Barrett in 1923 een van de allereerste vrouwen in de jazz die de kans kregen om een opname te maken.

Het verhaal van ene Dolly Douroux Adams is dan weer tekenend voor veel van haar generatiegenoten. Ze groeide op in een muzikale familie. Haar beide ouders speelden kornet en zelf leerde ze bas, drums, trompet en gitaar. Maar ze blonk uit op de piano, en zat in de bands van Peter Bocage, Luis ‘Papa’ Tio, Lorenzo Tio Jr. en Alphonse Picou. Maar toen ze in 1922 trouwde, verbood haar echtgenoot haar nog langer op te treden op Rampart Street. Dolly protesteerde op haar eigen manier: ze voedde haar kinderen op met muziek. Toen de familie in 1937 geldproblemen kreeg, pikte ze haar muziekcarrière weer op. Tot in de jaren zestig speelde ze samen met haar drie zonen. Ze zou niet de enige zijn die op haar manier voor het gezin koos.

The International Sweethearts of Rhythm: een van de eerste raciaal gemengde succesbands.
The International Sweethearts of Rhythm: een van de eerste raciaal gemengde succesbands.© GF

HET BLIJFT IN DE FAMILIE

Snaarinstrumenten zoals piano, harp, viool, cello of gitaar zaten in de vrouwelijke sfeer. De veeleer ‘militaire’ blazers en drums werden doorgaans door mannen bespeeld. Maar na de Eerste Wereldoorlog namen vrouwen steeds meer hun plaats in in het sociale en culturele leven. De entertainmentindustrie werd een aantrekkelijk alternatief voor jonge vrouwen die op zoek waren naar een job.

Opnames zijn er niet, maar getuigenissen zijn er genoeg. De bekendste is waarschijnlijk Irma Young, de oudere zus van de legendarische saxofonist Lester Young. Ook zij speelde saxofoon in TheYoung Family Band. Naar het schijnt was zíj het die haar jongere broertje de beginselen van de sax had aangeleerd.

Veel vrouwen speelden in zulke family bands. Edythe Turnham werd een van de allereerste vrouwelijke bandleiders. Ze leidde TheKings of Syncopation, een orkest dat hoofdzakelijk bestond uit gezinsleden. Haar man, Floyd Sr. speelde drums, haar zoon Floyd Jr. was saxofonist. Andere bekende familieorkesten waren ThePettiford Family Band, met de jonge Oscar (later een Hele Grote) op bas en diens zus Marjorie op saxofoon, en TheHampton Family Band, waarvan trombonist Slide Hampton het beroemdst werd.

Heel wat muzikanten uit New Orleans gingen hun geluk elders beproeven. Vooral nadat de uitgaansbuurt Storyville in 1917 werd gesloten (op bevel van het Amerikaanse leger, dat vond dat de prostitutie een kwalijke invloed had op ‘de jongens’), trokken velen naar het noorden. De jazz reisde mee op de trein naar Chicago. Ze maakten van The Windy City hét centrum vanwaaruit hun muziek, ook op opnames, de wereld zou veroveren. Het beruchtste orkest was de Creole Jazz Band van kornettist Joe ‘King’ Oliver – al was het maar omdat de wereld daardoor kennismaakte met Louis Armstrong, Olivers jonge protegé die het aangezicht van de jazz voorgoed zou veranderen. Het enige lid van de Creole Jazz Band dat niet uit New Orleans kwam, was Lil Hardin, een geschoolde pianiste uit Memphis. Toen King Oliver in 1923 zijn beroemde opnames maakte voor het Gennett-label, gebruikte hij háár arrangementen – voordien speelde het orkest gewoon op het gehoor.

Vrouwen moesten verschillende instrumenten bespelen, goed kunnen zingen, dansen, en er goed uitzien. Van mannen werd minder verwacht

Tussen 1925 en 1927 zou Hardin, tegen die tijd getrouwd met Armstrong, ook meewerken aan de beroemdste bands uit de geschiedenis van de vroege jazz: Louis Armstrongs Hot Fives en Hot Sevens. Hun opnames zouden de faam van Satchmo voorgoed vestigen. Een groot deel van het repertoire, waaronder klassiekers zoals Struttin’ with Some Barbecue en Brown Gal, was door haar geschreven. Het meest opmerkelijke aan haar pianostijl was dat ze akkoorden speelde op elke tel van de maat. Daarmee introduceerde ze de four beat, die naar haar voorbeeld de regel in het genre zou worden. Haar pianospel was rigide, sterk en zelfbewust – zoals zijzelf. Hardin bleef spelen en optreden tot aan haar dood in 1971. Op haar 69e stortte ze in tijdens een eerbetoon aan haar ex-man Louis Armstrong dat live werd uitgezonden op de televisie. Ze stierf nog voor ze in het ziekenhuis aankwam.

Even actief in de Chicago-scène was Lovie Austin. Net als Hardin, en in tegenstelling tot de vele mannelijke jazzmusici uit New Orleans, had ze een muziekopleiding genoten. Het gaf haar een voorsprong op haar collega’s. Ze leidde haar eigen band, The Blues Serenaders, en was bijzonder ondernemend. Ze zette haar eigen musicals op onder de naam Lovie Austin’s Revue, waarvoor ze alle arrangementen schreef. Ze werd bovendien de huispianiste van het Paramount-label en begeleidde de opnames van zangeressen zoals Ma Rainey, Ida Cox en Ethel Waters. Net als bij Hardin was haar pianostijl allerminst zacht, timide of ‘vrouwelijk’.

En dan was er nog Mary Elfrieda Scruggs, die als jonge tiener van huis wegliep om met The McKinney’s Cotton Pickers te gaan spelen. Ze leerde er saxofonist John Williams kennen, trouwde met hem, en zou van dan af door het leven gaan als Mary Lou Williams. Beiden werden sleutelfiguren in Andy Kirk’s Twelve Clouds of Joy. Veel goeds bracht het Mary Lou niet: haar tirannieke man beheerde haar loon en om wat bij te verdienen, naaide ze de tenues van de orkestleden, gaf ze manicures en droeg ze water aan tijdens honkbalwedstrijden. Haar wraak zou zoet zijn. Na al dat werk schreef ze composities en maakte ze de arrangementen voor alle orkesten waar ze bij speelde. Ze groeide uit tot de mentor en leraar van een hele generatie bebopmuzikanten, onder wie giganten als pianist Thelonious Monk, saxofonist Charlie Parker en trompettist Dizzy Gillespie.

GIRL POWER

De Britse dirigent Thomas Beecham beweerde ooit: ‘Een vrouw is in orkesten altijd een storend element. Als ze niet in de smaak valt, wil geen enkele man ernaast zitten spelen. En als ze wél in de smaak valt, kán geen enkele man het.’ Het werd de consensus onder mannelijke jazzbandleiders.

Melba Liston: een vaste waarde tussen de haantjes van de bebop.
Melba Liston: een vaste waarde tussen de haantjes van de bebop. © GETTY IMAGES

De vrouwen lieten zich niet zomaar van de scène duwen: samen met de groeiende populariteit van de jazz nam ook het aantal all-girl bands toe. Vooral de blanke vrouwenorkesten braken door het lucratieve massa-entertainment. Phil Spitalny leidde het Hour of Charm Orchestra, waarin een batterij mooie vrouwen in zwevende galajurken licht verteerbare muziek speelden. Het was in commercieel opzicht een van de meest succesvolle vrouwenbands.

The Melodears onder leiding van Ina Ray ‘The Blond Bombshell’ Hutton speelden dan weer hun versie van verleidelijke hot jazz. Hutton was een blond sekssymbool en buitte haar charmes graag uit. Tijdens haar optredens volgde de ene kostuumwissel op de andere. Hutton zou een garderobe hebben gehad van meer dan 300 jurken, zo werd gefluisterd. Dat sexy imago trok een groot publiek – sexy meidengroepen als deze werden smalend ‘bands with a bosom’ genoemd.

Maar de beroemdste aller vrouwenbands was The International Sweethearts of Rhythm. Het orkest was bescheiden begonnen als schoolorkestje in de Piney Woods School in Mississippi, een internaat voor weeskinderen – vaak zwarten, maar niet allemaal. Vandaar dat er in het orkest zowel zwarten, blanken, Aziaten als latino’s zaten. Het was een van de allereerste raciaal gemengde jazzbands. Langzaamaan begonnen de Sweethearts meer en meer te toeren. De bandleden, die samen als jonge tieners waren begonnen, werden echte professionals. Tijdens de Tweede Wereldoorlog kenden ze onder leiding van Anna May (Anna Mae) Winburn hun grootste successen, tot in de bioscoop toe.

Deze girl bands werden nauwelijks au sérieux genomen. Nochtans was de druk op vrouwen als performers erg groot. Ze moesten er niet alleen goed uitzien, het hielp ook als ze verschillende instrumenten vlot konden bespelen, goed konden zingen en in één moeite goed konden dansen – van mannen werd lang niet zo veel gevraagd.

Een van hen was Valaida Snow, ‘Queen of the Trumpet’. Ze was veruit de populairste vrouw in de vroege jazz, en kreeg niet voor niets de bijnaam ‘Little Louis’. Haar grootste succes kende ze hier in Europa, waar ze een groot deel van haar opnames maakte. Valaida had de stiel geleerd in het orkest van haar familie, samen met haar zussen Lavaida en Alvaida (je verzint het niet). Rond 1920 debuteerde ze in New York, en vanaf 1926 trok ze de hele wereld rond. Tussendoor leidde ze in de VS haar eigen band (waarvan een tijdlang pianist Earl Hines deel uitmaakte) en trad ze op in een handvol Hollywoodfilms. Haar carrière kwam tot een abrupt einde toen ze in 1940 in Scandinavië door de nazi’s in een gevangenenkamp werd gegooid. Ze werd vrijgelaten in 1941, keerde terug naar de VS, maar zou het trauma nooit te boven komen. Ze stierf in 1956 aan de gevolgen van een hersenbloeding.

Carla Bley: sinds de jaren 60 het bekendste ophangbord van de freejazz.
Carla Bley: sinds de jaren 60 het bekendste ophangbord van de freejazz.© GETTY IMAGES

MUZIEK VOOR MACHO’S

Terwijl de mannen tijdens de Tweede Wereldoorlog aan het Europese front vochten, namen de vrouwen het dagelijkse leven in de VS over. Zij gingen niet alleen massaal aan het werk in de fabrieken, steeds meer vrouwenbigbands speelden in almaar grotere zalen. Sommige uitschieters werden ingehuurd als solisten in de mannenorkesten. Klarinettist en bandleider Woody Herman, bijvoorbeeld, nam trompettiste Billie Rogers en vibrafoniste Marjorie Hyams in dienst. Jean Starr zat in de trompetsectie van Benny Carter. Het oude taboe was doorbroken.

Of toch voor even: na de oorlog namen de mannen hun ‘rechtmatige’ plaats meteen weer in. Niet dat zij het per se makkelijker hadden om werk te vinden. De tijd van de grote bands was voorbij: ze waren gewoonweg te duur geworden. Maar er speelde nog iets anders mee. De nieuwe bebop was als een wervelwind door de jazzscene geraasd. Bigbands of swing werden al snel stoffig en passé gevonden. Veel vrouwen stapten uit het muziekleven, stichtten een gezin of werden muzieklerares. De International Sweethearts of Rhythm, de beste van de girl bands, deden in 1948 de boeken dicht. Een paar blanke muzikantes konden nog aan de slag bij de nieuwe televisieorkesten, maar slechts enkele oudgedienden van de zwarte bigbands konden hun eigen combo’s oprichten. Moedige enkelingen waren het, die zich op het nieuwe jazzidioom stortten – tegen alle heersende vooroordelen tegen vrouwen én tegen de bebop in, die door de ene jazz- liefhebber ‘virtuoos en uitdagend’ werd genoemd, en door de andere ‘intellectualistisch en macho’.

Anderen kozen voor een commerciëlere weg en werden een ‘novelty-act’: dan had je tenminste werk. Boogiewoogiepianiste en zangeres Martha Davis had samen met haar man, die contrabas speelde, een populair duo als Martha Davis & Spouse. Martha vertelde grappen, die ze afwisselde met instrumentale hoogstandjes in de stijl van pianist Fats Waller. Het was entertainend genoeg om een groot publiek te blijven bekoren.

Opvallend genoeg komt een aantal bekende vrouwen uit de naoorlogse jazz niet uit de Verenigde Staten maar uit Europa, met de Britse pianiste Marian McPartland voorop. Margaret Marian Turner volgde een opleiding als klassieke concertpianiste aan de Guild Hall School of Music in Londen, maar als het even kon, luisterde ze naar jazzpianisten zoals Teddy Wilson en Art Tatum. Tijdens de Tweede Wereldoorlog ontmoette ze de Amerikaanse dixielandtrompettist Jimmy McPartland, die op dat moment in Groot-Brittannië gestationeerd was. Ze werden verliefd, trouwden in 1945 en trokken na de oorlog naar de VS. Daar raakte Marian helemaal in de ban van de bebop en van pianist Bud Powell. Ze richtte haar eigen boptrio op en maakte steeds meer naam – als pianiste, natuurlijk, maar ook als prominente voorvechtster voor de positie en de geschiedenis van vrouwen in jazz.

Vrouwen zouden maar al te graag doen wat mannen doen, maar als puntje bij paaltje komt, moeten ze voor de kinders zorgen

Onder de door bebop beïnvloede saxofonisten was Elvira ‘Vi’ Redd misschien de meest explosieve. Ze zong met een scheurende stem à la blueszangeres Etta James, maar speelde vooral altsaxofoon in een bluesy, bitterzoete stijl, die sommige critici aan de bopgrootheid Charlie Parker deed denken. Ze speelde samen met drummer Max Roach, trompettist Dizzy Gillespie, pianist Count Basie en saxofonist Rahsaan Roland Kirk en toerde als bandleider door Europa, Afrika en Japan.

Maar de spannendste van allemaal was tromboniste Melba Liston. In 1943 was ze ingelijfd in het orkest van Gerald Wilson, waar ze aan de zijde van tenorsaxofonist Dexter Gordon speelde. Liston zou een rijk gevulde carrière opbouwen, want later zien we haar opnieuw opduiken bij de orkesten van Count Basie, Dizzy Gillespie, Billie Holiday, Art Blakey en Quincy Jones. Ze zou ook arrangementen schrijven voor soulartiesten op de Motown- en Stax-platenlabels, en is te horen op albums van Ray Charles en Diana Ross.

A WOMAN FOR ALL SEASONS

In de jaren zestig laten vrouwen over de hele wereld zich steeds nadrukkelijker horen. Het is in de jazz niet anders. De oprukkende freejazz, waarin het traditionele begrip van ritme en harmonie overboord wordt gegooid, gaat hand in hand met sociaal engagement. Ook voor deze generatie vrouwen is de piano het favoriete vehikel – al kwam daar steeds meer verandering in: de vrouwen in kwestie bleven niet op hun krukje zitten, ze waren ook componisten, bandleiders en arrangeurs.

Het bekendste uithangbord is Carla Bley. Ze groeide op in een muzikale familie in Californië, en zat al op haar vierde aan de piano. Als tiener trok ze naar New York, waar ze aan de kost kwam als sigarettenverkoopster in de jazzclub Birdland. Daar zat ze op de eerste rij tijdens de concerten en ontmoette ze haar eerste man, Paul Bley, zelf een aanstormende jazzpianist. Langzaamaan kreeg de jazzwereld lucht van haar compositorische talent. In 1964 werd ze een spilfiguur in ‘The October Revolution in Jazz’, een reeks concerten georganiseerd door de Jazz Composers Guild waarvoor Carla een bigband oprichtte: The Jazz Composer’s Orchestra, een sterkhouder van de avant-garde. Tegenwoordig speelt ze vooral samen met haar huidige partner, bassist Steve Swallow, en wordt ze bedolven onder de awards.

Geen vrouwen in de jazz? Ach wat. Zoals het zwarte meisje Rosa Parks in 1955 weigerde om haar zitje in de bus af te staan aan een blanke, zo weigerden honderden getalenteerde muzikantes om zich door mannen in de coulissen te laten duwen. Daar mag al eens op gedronken worden.

Knack viert 100 jaar jazz met een heuse Collector’s Edition, nu te koop in de krantenwinkel en online via mediaclub.be.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content