100 jaar Toots: de albums die u niet mag missen
Precies 100 jaar geleden werd Toots Thielemans geboren. Knack eert hem met wat er écht toe doet: een selectie van de beste muziek uit zijn uitgebreide en versplinterde oeuvre.
THE AMAZING SOUND OF ‘TOOTS’ THIELEMANS
(Fresh Sound Records, 1955/1958/2008)
U vraagt zich al lang af waarom ze Toots ‘Mr. Bop Chops’ noemden? Zoek niet verder. The Amazing Sound of ‘Toots’ Thielemans, uitgebracht in 2008, biedt u twee jarenvijftigelpees op één cd: The Sound (Columbia, 1955) en Time Out for Toots (Decca, 1958). Twee keer hetzelfde stramien: Toots op harmonica én gitaar, afwisselend in drie combinaties: in kwartet, met een rietblazers- plus een ritmesectie, of ritmesectie plus trombonekwartet. Op The Sound hoort u een kwartet met Ray Bryant, Wendell Marshall en Bill Clark, bij de vier rietblazers onder meer altsaxofonist Toots Mondello, in het trombonekwartet zit Lou McGarity, en in beide gevallen bestaat het ritmetrio uit gitarist Tony Mottola, drummer Cliff Leeman en niemand minder dan Oscar Pettiford op bas.
Op Time Out for Toots krijgt u een kwartet met Hank Jones (piano), Doug Watkins (bas) en Art Taylor (drums), die ook de dienst uitmaken bij de andere twee sessies, met onder meer de trombonisten Urbie Green en Billy Byers en Bucky Pizzarelli op gitaar, de andere met onder meer de tenoristen Zoot Sims en Al Cohn en gitarist Barry Galbraith. Op The Sound zijn de arrangementen wellicht van Thielemans zelf, op Time Out for Toots werkte hij samen met Ralph Burns, de man van Woody Hermans Early Autumn.
Deze opnames laten Toots’ heel eigen, wat droge gitaarsound horen, en zijn virtuoze beheersing van de onspectaculaire mondharmonica. Dit is onwaarschijnlijk soepele, pure bop, waarin hij elke geïmproviseerde chorus als vanzelfsprekend laat openbloeien. Luister naar het ritmische raffinement en de false fingerings (op mondharmonica: false tonguings of false breathings?) à la Lester Young. Het repertoire verwijst naar Benny Goodman, Duke Ellington, Woody Herman, bevat standards én mooie eigen thema’s: Scotch on the Rocks, Cool and Easy – het bewijs dat Toots als componist veel meer is dan de man van Bluesette alleen.
MAN BITES HARMONICA!
(Riverside, 1958)
Twee ongebruikelijke blaasinstrumenten verenigen zich voor een ontspannen blowing date, opgenomen in twee sessies in de week van Nieuwjaar 1958. ‘If it’s new and different sounds you’re looking for, look no further!’ toetert producer Orrin Keepnews op de achterflap. Man Bites Harmonica! was misschien niet de eerste, maar werd wel de bekendste langspeelplaat die Thielemans als virtuoze mondharmonicaspeler introduceerde bij het Amerikaanse publiek.
Het verhaal van de ongewone mondharmonica is onderhand genoegzaam bekend. Maar ook baritonsaxofonisten waren dungezaaid in de bop van eind jaren vijftig. Pepper Adams werd in 1957 uitgeroepen tot ‘nieuwe rijzende ster’ in de polls van het vakblad Downbeat. Hier begeleidt zijn bronstige bariton de luchtige mondharmonica van Toots, een op papier onwaarschijnlijke combinatie, maar het werkt uitstekend. De ritmesectie bestaat uit pianist Kenny Drew, die later de VS voor Europa zou inruilen en vaak een duo zou vormen met de Deense bassist Niels-Henning Orsted Pedersen, ook een van Toots’ persoonlijke favorieten. Bassist Wilbur Ware had in 1957 nog meegespeeld op de opnames van Thelonious Monk met John Coltrane. Hij stond een maand voor deze opname trouwens met Sonny Rollins op het podium van de Village Vanguard voor een legendarische reeks concerten die door Blue Note op plaat werd gezet. Drummer was de onoverkomelijke Art Taylor.
De combinatie zorgt voor een onderhoudende, vaak opwindend gespeelde en bijwijlen ontroerende set. Hoogtepunten zijn het tweetal originals van Toots. Hij demonstreert uitvoerig de invloed van Charlie Parker en John Coltrane in een meedogenloos snel Fundamental Frequency. De spaarzame lyriek van Miles Davis schemert dan weer door in prachtige ballads als Don’t Blame Me en Isn’t It Romantic. Met Louis Armstrongs klassieker Struttin’ with Some Barbecue blies Toots zijn chrome sandwich de jazzgeschiedenis in.
THE SOUL OF TOOTS THIELEMANS
(Hanover-Signature Records, 1959)
Op The Soul wordt Thielemans, net als eerder op een gedeelte van The Sound, begeleid door het Ray Bryant Trio. De legendarische jazzjournalist Nat Hentoff schreef op de hoes: ‘Dit is veruit het beste album dat Toots ooit gemaakt heeft.’ The Soul heeft de tand des tijds goed doorstaan en groeit zelfs nog bij elke nieuwe luisterbeurt.
Met dit album wilde Toots demonstreren hoezeer hij de blues had geassimileerd – daar verwees het zelfgeschreven titelstuk van het album trouwens naar. Het is een van de weinige keren waarbij Thielemans’ mondharmonica klinkt alsof ze eerst door een lampenversterker wordt gestuurd. Het zorgt voor een klankkleur die je normaal gesproken met bluesharmonicaspelers associeert. Ook zijn elektrische gitaar klinkt bij momenten heerlijk overstuurd.
Het repertoire is, zoals vaak, erg divers. Het openingsnummer is de onwaarschijnlijke kampvuurmeezinger You Are My Sunshine, die Bryant en Thielemans transformeren tot stomende souljazz. Toots’ grootste voorbeelden worden bezongen in Charlie Parkers Confirmation en in een prachtige versie van Django Reinhardts Nuages. Er is cooljazz volgens het boekje met Charles Trenets Les Enfants s’ennuient le dimanche – inclusief barokke contrapuntische melodielijnen. Sluitstuk is het zelfgepende Brother John ( Jean, snapt u ‘m?), een blues in walstempo. Het is niet alleen Toots’ knipoog naar Ray Charles, maar ook de eerste keer dat de gitarist unisono meefluit met wat hij speelt. Later zou dit eenvoudige techniekje van Bluesette een wereldhit maken.
In de aanloop naar deze opnames zat Toots aan de bar van de New Yorkse jazzclub Birdland een van de thema’s voor zich uit te neuriën. Quincy Jones reageerde onmiddellijk: ‘Man, you have the most beautiful humming voice.’ De rest is geschiedenis.
TOOTS!
(Command, 1968)
Tot nog toe is deze plaat uit 1968 nog niet op cd heruitgebracht. Volkomen terecht, vinden sommigen. Het Commandlabel wordt vandaag vooral geassocieerd met lounge, zeg maar gerust: muzak. En veel van wat op deze plaat te horen is, hoort in die categorie thuis – denk aan kreunende orgels en vederlichte arrangementen. Het dient gezegd: een aanzienlijk deel van de versplinterde discografie van Toots zit vaak akelig dicht bij die grens. Toch bevat deze elpee (die al vanaf de achterflap waarschuwt: ‘You’ve never heard anything like him in your life’) een handvol aangename verrassingen en is ze representatief genoeg om in deze top tien te belanden. Al was het maar vanwege de keur aan sidemen die hun cheque komen opstrijken. Het meest in het oog springt Herbie Hancock. Thielemans was in 1962 een van de eersten geweest die de jonge pianist in de arm nam. Hancock herinnerde zich later hoe de mondharmonicaspeler zodanig geavanceerd improviseerde dat hij de Bill Evans in zichzelf met de grootste moeite naar boven moest halen om het niveau te kunnen bijhouden. Toen Toots in 1963 na een concerttournee in Zweden naar de VS terugkeerde, was Hancock door Miles Davis ingelijfd in diens second great quintet. In 1968 zat Hancock zelf tussen de boogaloo op de soundtrack van Michelangelo Antonioni’s Blow-Up en de opwindende funkjazz van Fat Albert Rotunda in. Miles had net zijn eerste pogingen tot rockjazz achter de rug met Filles de Kilimanjaro. Zo ver gaat het hier allemaal nog net niet. Toch zult u moeite hebben om stil te blijven zitten bij de kleverige funk van nummers als Blues Talk (waarop Toots zijn meest bluesy harmonica overdubt over een gitaarpartij), I’m Beginning to See the Light of O Susannah.
Ook contrabassist Ron Carter herkennen we van het Miles Davis Quintet. Daarnaast horen we gitarist Bucky Pizzarelli en toetsenist Dick Hyman. Very 1968. Te vinden op de betere vlooienmarkt.
IMAGES
(Candid/Choice Series 1975/1997)
Oorspronkelijk uitgebracht als Captured Alive op het kleine Choice, opgenomen in 1974 en in 1997 heruitgebracht op Candid. Choiceproducer Gerry McDonald, zelf ooit jazzspeler, vertelt in de hoestekst hoe hij in de vroege jaren vijftig in Montreal Toots met George Shearing hoorde, en zijn oren niet geloofde: dat zoiets mogelijk is op mondharmonica! Zodra McDonald zijn eigen label heeft, is hij vast van plan een puur jazzalbum te maken met Toots. Die ziet wel wat in het voorstel, maar wil dan ook een voortreffelijk album afleveren. Na een jaar wikken en wegen mondt de zoektocht naar geschikte sidemen uit bij Joanne Brackeen, indertijd de pianiste van tenorsaxofonist Joe Henderson, die op haar beurt kiest voor bassist Cecil McBee en drummer Freddie Waits (vader van Nasheet).
Half september 1974 is het eindelijk zover. Behalve standards van Henry Mancini, Johnny Mandel, Duke Ellington/Billy Strayhorn en Victor Young staan twee moderne klassieken op de playlist: Sonny Rollins’ Airegin en John Coltranes Giant Steps, plus twee originals van Brackeen en twee van Thielemans. Geen gitaar, alleen mondharmonica. Mancini’s Days of Wine and Roses verschijnt hier in de intussen klassieke Tootsversie met in het midden een modulatie van fa naar la bemol. In Brackeens titelstuk, Images, demonstreert Toots zijn affiniteit met de bossanova. Snooze, ook van Brackeen, het langste nummer en meteen de afsluiter van het album, is een toen bijdetijds, enigszins exotisch ostinato, à la McCoy Tyner, met een growls producerende Toots, die het nummer lachend afrondt met een vrolijk ’thank you!’ Van Toots’ eigen thema’s wordt alleen de blues Dr. Pretty behouden. Rollins’ ingenieuze Airegin krijgt een kordate uptempovertolking. Giant Steps wordt eerst door zowel Toots als Joanne Brackeen a capella zorgzaam ontrafeld en het duet dat daarop volgt, loopt uit in een ballad. Perfectie met een gaatje erin.
BILL EVANS / TOOTS THIELEMANS AFFINITY
(Warner Bros., 1979)
Het album bij uitstek waarnaar Toots altijd weer verwijst met een mengeling van trots en nostalgie. Eerder dat jaar, 1978, heeft Evans zijn soloalbum New Conversations gemaakt. Hij is weer toe aan een album met één of meer blazers. Zijn voorkeur gaat uit naar Thielemans. De affiniteit tussen beide musici is overduidelijk: melodische verbeelding, harmonische rijkdom en ritmisch raffinement. Marc Johnson, toen vooraan in de twintig, heeft in Evans’ trio net bassist Eddie Gomez opgevolgd. Drummer Eliot Zigmund vervolledigt de ritmesectie, en als vijfde man wordt de jonge saxofonist en fluitist Larry Schneider toegevoegd.
Op het repertoire enkele standards, Evans’ eigen Blue in Green, het kleine, fascinerende perpetuum mobile dat hij had bijgedragen aan Miles Davis’ Kind of Blue. Voorts The Other Side of Midnight, het thema van Michel Legrand voor de gelijknamige film, een eigen stuk van Schneider (Tomato Kiss), en twee dingen die Toots bij zich had. Het ene, Sno’ Peas, was van zijn toenmalige pianist Phil Markowitz, en het andere had hij meegebracht van een sessie met singer-songwriter Paul Simon: I Do It for Your Love. Simons song kon ook Evans bekoren, kreeg een enigszins gewijzigde structuur en meer harmonische diepgang, en zou dankzij Toots een jazzstandard worden. De overheersende sfeer op het album is er een van intense balladry – weliswaar een paar keer onderbroken door een steviger aanpak, zoals in de stukken van Markowitz en Schneider, en ook Blue in Green krijgt een wat verrassende uptempobehandeling. Maar de hoogtepunten zijn allicht toch de opener I Do It for Your Love en de prachtige versie van Body and Soul waarmee het album eindigt. Als u hiervan houdt: check ook Evans’ The Sesjun Radio Shows (Out of the Blue), een jaar later opgenomen voor het Trosprogramma Sesjun.
STÉPHANE GRAPPELLI / TOOTS THIELEMANS BRINGING IT TOGETHER
(Cymekob, 1995)
Het zal intussen wel duidelijk zijn: Toots Thielemans herken je aan de uitstekende pianisten in zijn omgeving, van Ray Bryant en Hank Jones via Dick Hyman en George Shearing tot de onontkoombare Bill Evans. Maar in welke context ook, Toots is nooit ondermaats. In 1984 had producer Andy Kulberg het idee om Toots, die in San Francisco aan het werk was, te confronteren met violist Stéphane Grappelli, die er rond diezelfde tijd op een festival optrad. Grappelli’s begeleiders waren de schitterende Britse gitarist Martin Taylor, diens Franse collega Marc Fosset en bassist Brian Torff, het bekendst wellicht van zijn duo met George Shearing. Het zou nog zo’n tien jaar duren voor het album werd uitgebracht.
Het repertoire bestaat uit vertrouwde standards: van Fats Waller (Jitterbug Waltz), Hoagy Carmichael (Georgia on My Mind), Ray Henderson en Mort Dixon (Bye Bye Blackbird), Limehouse Blues en As Time Goes By, en ook weer, als bonus zeg maar, een song van Paul Simon: Fifty Ways to Leave Your Lover. En nog een extra: Toots die in Cole Porters You’d Be So Nice to Come Home to gitaarspeelt en zijn improvisatielijnen meefluit – een unieke, volstrekt originele combinatie, een sound die niemand hem nadeed.
Is dit een groot, onvergetelijk album? Nee. Maar in al zijn bescheidenheid, door zijn vanzelfsprekendheid en stilistische eenheid is het een mooie hommage aan Grappelli, de man die Thielemans er ooit in een kleedkamer op attent maakte dat hij de melodie die hij neuriede, en die Bluesette zou worden, maar best meteen opschreef (hier wordt ze wel achterwege gelaten). Een mooie illustratie ook – als je bedenkt dat toen ook iemand als bassist Jaco Pastorius graag een beroep deed op Toots – van de onverstoorbare continuïteit van het plaisir du jazz.
NE ME QUITTE PAS
(Milan, 1987)
Een groot moment: in juni 1986 komt Thielemans met zijn Amerikaanse kwartet naar het Brusselse PSK. In zijn zog: Marc Johnson, ten tijde van Affinity de bassist van het Bill Evans Trio; pianist Fred Hersch, die doordrenkt is van de muziek van Evans zonder een epigoon te zijn; en de veelzijdige drummer Joey Baron, die zowel in traditionele als in avant-gardekringen bedrijvig is. Er is wat ongerustheid bij de organisatoren: of Toots de Henry Le Boeufzaal van het PSK wel vol zal krijgen. Op zijn vierenzestigste is hij in eigen land nog niet echt een heel grote naam, zo lijkt het. Op Jazz Middelheim had hij in 1981 weliswaar een mooi concert gespeeld, in duo met de voortreffelijke pianist Roland Hanna (een hommage aan Bill Evans, die in september 1980 was overleden).
Er bleek geen reden voor ongerustheid: de grote zaal zit die avond vol en Toots wint het Brusselse publiek meteen voor zich. Hij komt het podium op, excuseert zich even om in de coulissen zijn ‘astmapuffertje’ te halen, komt terug, groet zijn familie, en geeft de hele zaal het gevoel familie te zijn. De drie begeleiders maken behoorlijk wat indruk. Het concert is een muzikale stream of consciousness: Blue in Green, dat als vanzelf uitloopt in All Blues, Autumn Leaves met een prachtige, melodische Joey Baron, Stardust, ter nagedachtenis van Benny Goodman, die Toots via dit stuk had ontdekt en die een week eerder was gestorven, Velas van Ivan Lins, en vooral een hoogst emotionele vertolking van Jacques Brels Ne me quitte pas. En natuurlijk wil het publiek ook het onvermijdelijke Bluesette. Al heel snel brengt het Franse label Milan de liveopname uit met een cover van schilder Jean-Michel Folon en summiere liner notes van Toots. Een erg stille opname, vreemd genoeg, waarschijnlijk een van de eerste digitale. Maar ze is er, en ze herinnert aan de dag dat Toots Thielemans voorgoed de nationale trots werd.
FOR MY LADY
(Verve, 1991)
Zangeres en pianiste Shirley Horn had de bijzondere gave om van elke ballad een meesterwerk met grote emotionele diepgang te maken. Ze speelde en zong alsof ze elke maat traag savoureerde. Miles Davis was in de beginjaren van haar carrière een van haar grootste fans. Hij bewonderde die majestueuze wijze waarop ze één enkele noot kon omringen met veelzeggende stiltes. Shirley Horn koos desondanks voor haar jonge gezin en zou pas echt doorbreken bij haar comeback in de jaren tachtig. Ze had nog niets van haar overrompelende zeggingskracht verloren. Integendeel, haar donkere stem had aan maturiteit en souplesse gewonnen en ook achter de piano was ze het understatement zelve. Op haar album You Won’t Forget Me uit 1990 was Toots een van de vele gastsolisten – daarnaast maakten de broers Wynton en Branford Marsalis een opgemerkte passage – maar het was vooral zowat de allerlaatste keer dat liefhebbers Miles Davis nog eens in een akoestische bezetting konden horen. Het jaar daarop blies de trompettist zijn laatste ademstoot.
Dat jaar zijn Shirley Horn en haar trio op hun beurt bij Toots te gast voor dit album. We horen Horn hier vooral als trefzekere pianiste en uiterst sensibele begeleidster. Haar groep bestaat, zoals steeds, uit de elektrische bassist Charles Ables en drummer Steve Williams. Slechts één stuk zal ze zingen. Een onvergetelijk en hartverscheurend mooi Someone to Watch over Me is meteen het hoogtepunt van het album. De telepathische communicatie tussen Thielemans en Shirley Horn is uitzonderlijk. Beide vaklui spelen op de top van hun kunnen. For My Lady zou ook een van de allerlaatste opnames worden waarop we Toots al fluitend en gitaarspelend kunnen horen, in een opgewekte versie van Ellingtons I’m Beginning to See the Light en solo met The Mooche. De gevolgen van een beroerte zouden gitaarspelen nadien vrijwel onmogelijk maken.
MARTIAL SOLAL / TOOTS THIELEMANS
(Erato, 1992)
Van alle voortreffelijke jazzpianisten moet Martial Solal wel de onwaarschijnlijkste geleken hebben om ooit met Toots Thielemans te worden geconfronteerd. Om kort te gaan: het intellect versus het hart. Maar dat die gedachte beide musici tekortdeed, bleek ten volle toen de twee begin van de jaren negentig werden samengebracht. De soul en de sound van Thielemans pasten uitstekend bij het vernuftig geaccidenteerde muzikale parcours dat Solal voor hem uitstippelde. Toots’ geliefde mineur-zevenakkoord – het muzikale equivalent van zijn fameuze ‘between a smile and a tear’ – leek ver te zoeken in deze combinatie. Maar Toots is een expert op het gebied van harmonie, en hoort en volgt moeiteloos de verkenningen van de pianist. Solals ritmische verschuivingen, alsof ze grillige filmbeelden becommentariëren, brengen Toots niet van de wijs. Toots’ muzikale bagage omvat Lennie Tristano, en ritmische complexiteit was een van de dingen die Bill Evans intens bezighielden in zijn laatste jaren. Wie aandachtig naar Thielemans luistert, hoort hem overigens ook in een traditionelere context verrassende melodische wendingen en dwarse ritmes gebruiken. Een enkele keer laat Solal zich verleiden door de vloeiende verteltrant van zijn partner. Zo krijgt hun versie van I Can’t Get Started bij momenten iets onweerstaanbaar Erroll Garnerachtigs.
Behalve standards als Lover Man, Don’t Blame Me en Invitation hebben ze elk ook eigen stukken meegebracht: Toots Waltz for Sonny en Solal Valse à trois temps. Ze nemen de blues onder handen met Miles Davis’ Solar en hun gezamenlijke, raadselachtige Erato Blues. In What Is This Thing Called Love zijn de eensgezindheid en het wederzijdse geven en nemen zo hartverwarmend dat Toots er heel even hardop om moet lachen.
Door Bart Cornand, Frederik Goossens en Marc Van den Hoof
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier