Vreugde als daad van verzet: de expo ‘When We See Us’ stelt de rijkdom van Afrikaanse kunst tentoon
Een grote nieuwe expo in Bozar neemt witte kunst op de korrel met een complexloze explosie van kleur. Laaf je aan het vrolijke activisme van When We See Us: geen opgestoken middelvinger, maar een uitgestoken hand. Paint it loud: I’m black and I’m proud!
In de tentoonstelling When We See Us: A Century of Black Figuration in Painting is Esiri Erheriene-Essi’s schilderij The Birthday Party (2021) een van de onbetwiste uitschieters. Al was het maar omdat het geschilderd lijkt met onverdunde lust for life. Het is een feestelijke scène waarin Steve Biko, de Zuid-Afrikaanse anti-apartheidsactivist die in 1977 werd vermoord, een verjaardagstaart met brandende kaarsjes vasthoudt. Hij draagt een petje van voetbalclub Arsenal en een pin van Malcolm X, en wordt omringd door lachende mensen. Het is een werk dat trots en gemeenschapszin uitstraalt, alsof de Britse schilderes je enkel met verfstroken wil duidelijk maken dat – hoewel de zwarte geschiedenis getekend is door pijn – er ook altijd ruimte is voor vreugde als vorm van verzet.
Het schilderij vat de ‘ziel’ van de expo, vanaf deze week te zien in Bozar in Brussel en eerder al in Kaapstad en Bazel, goed samen. Al is ‘soul’ – een term die altijd al met pan-Afrikaans bewustzijn werd geassocieerd – wellicht een beter woord. De tentoonstelling focust namelijk op de kracht en de schoonheid van zwarte figuren in de kunst. Maar dan zonder de nadruk te leggen op kolonialisme, racisme of trauma, wat een verfrissende insteek is.
‘Afrika verschijnt in het Westen bijna uitsluitend in negatieve contexten’, claimt curator Koyo Kouoh, artistiek directeur van het Zeitz Museum of Contemporary Art Africa (Zeitz MOCAA) in Kaapstad. ‘Maar wij zien onszelf niet altijd door dat stigma. De tentoonstelling is een ode aan hoe zwarte mensen zichzelf zien, vrij van geweld en exploitatie.’ Vandaar het caleidoscopische beeld van zwarte figuratieve schilderkunst, met werken die een periode van ruim honderd jaar omspannen en uit verschillende werelddelen komen. Van Congo tot Senegal, van Brazilië tot Bermuda.
De expo weigert je plat te meppen met boodschapperigheid.
De titel van de expo – die weigert je plat te meppen met boodschapperigheid – moet in dat emancipatorische licht worden begrepen. Het is een knipoog naar de Netflix-miniserie When They See Us van regisseuse Ava DuVernay, over de Central Park Five, vijf Afro-Amerikaanse tienerjongens die in 1989 ten onrechte werden beschuldigd van het verkrachten van een vrouw in Central Park in New York. ‘We wilden het narratief verschuiven van een externe blik naar een intern perspectief’, aldus Kouoh, die in 2026 ook de 61e Biënnale van Venetië mag samenstellen, nog steeds ’s werelds hoogmis van de hedendaagse kunst. ‘Het is een daad van zelfbeschikking: van “zij” naar “wij”. Het gaat niet alleen om eigenaarschap, maar ook om het vieren van vreugde, het alledaagse en bevrijding. Het doel was om geweld te decentraliseren, ook in de titel. Black joy. Daar gaat het om.’
De tentoonstelling – die 118 kunstenaars en 154 werken presenteert, uit vijf continenten – biedt een meltingpot van stijlen en thema’s. Expressionisme, (hyper)realisme, popart… Het passeert allemaal de groenrood geënsceneerde revue. Er is Chéri Chérins Obama Revolution (2009), een stralend doek waarop het echtpaar Obama wordt omgeven door iconen als Abraham Lincoln en Nelson Mandela. Elders vind je Roméo Mivekannins Le modèle noir, d’apres Félix Vallotton (2019), een krachtige reflectie over kleur en representatie in XXL-formaat en geschilderd op linnen.
De tentoonstelling richt zich niet alleen op grote namen van de zwarte kunstgeschiedenis zoals Chris Ofili, Chéri Samba, Mickalene Thomas, Kehinde Wiley of Lynette Yiadom-Boakye, die de voorbije jaren grote shows kregen in toonaangevende instituten. Ze biedt ook ruimte voor minder bekende beloftes. Of had u al van Zandile Tshabalala gehoord, een jonge Zuid-Afrikaanse van wie Two Reclining Women te zien is, een zelfbewuste, feministisch kleurende knipoog naar het ‘primitivisme’ en ‘exotisme’ van Henri Rousseau?
Wat deze tentoonstelling dan ook bijzonder maakt, is de manier waarop ze het publiek prikkelt om na te denken over de plaats van zwarte kunst in de bredere, doorgaans eurocentrische kunstgeschiedenis. Zijn zwarte kunstenaars nog altijd een minderheid in musea en op de kunstmarkt, ondanks de manifeste en soms ook geforceerde inhaalbeweging van de jongste jaren, dan biedt When We See Us een ruimte waarin deze kunst wordt gevierd. Niet als niche of om quota te halen, maar als een integraal onderdeel van de mondiale kunstgeschiedenis.
‘Er is veel tokenisme in de westerse kunstwereld’, weet ook Kouoh, die geboren is in Kameroen, maar opgroeide in Zwitserland in een bankiersfamilie. ‘Elke tien of twintig jaar is er wel een hype rond Afrikaanse kunst, alsof we telkens opnieuw ontdekt worden. Alleen is de canon verrijken geen kwestie van af en toe een Afrikaanse kunstenaar toevoegen aan een westers museum. Het gaat erom dat de kunstgeschiedenis de wereld in haar volledigheid weerspiegelt. Anders hebben we slechts een halve geschiedenis. Wat wij willen, is een continuïteit creëren.’
‘De canon verrijken is geen kwestie van af en toe een Afrikaanse kunstenaar toevoegen aan een westers museum.’
Curator Koyo Kouoh
Daarom tracht de expo links te leggen, over verschillende generaties en esthetieken heen. Kwestie van door de gelijkenissen in vorm, kleur en textuur een genealogie te tonen. ‘We willen dat mensen na de show denken: hoe komt het toch dat er zo weinig zwarte kunstenaars in de canon zitten, als je ziet hoeveel talent er de voorbije eeuw was?’
Toch heeft de tentoonstelling ook manco’s. De Afro-Amerikaan Kerry James Marshall ontbreekt bijvoorbeeld, terwijl hij toch de godfather is van veel van de jonge schilders in de tentoonstelling. Al is hij er wel onrechtstreeks bij: in het kleine doek Upper East Side, New York (2020) beeldt de Zuid-Afrikaan Katlego Tlabela een rijke zwarte man af in een zetel, onder Marshalls Past Times (1997), een schilderij dat in 2018 voor een recordbedrag van 21,1 miljoen dollar werd verkocht. Wie ook ontbreekt, is Jean-Michel Basquiat – toch dé ster van de afrokunst, al is geen enkele expo natuurlijk exhaustief. En gelukkig maar.
Bovendien is er geen chronologie, terwijl je het in de catalogus en in de verschillende zalen moet doen met veeleer vage termen als ‘joy and revelry’, ‘sensuality’, ‘spirituality’. Het zijn bewuste keuzes om de diversiteit te onderstrepen, om het organisch in elkaar te laten overvloeien, maar toch doet het een beetje afbreuk aan de baanbrekende impact die sommige werken hadden. In die zin was de Tate Modern-tentoonstelling Soul of a Nation: Art in the Age of Black Power (2017) – over naoorlogse Afro-Amerikaanse kunstenaars – gerichter, specifieker en bij uitbreiding misschien ook emancipatorischer, waarbij het niet zozeer ging om kunst te presenteren binnen een kader van kleur, maar om te tonen hoe dat kader te doorbreken.
Dat neemt niet weg dat er straks in Bozar – net als eerder in Kaapstad en Bazel – veel volk wordt verwacht. En terecht, gelet op de levenslustige plethora aan kwaliteit. ‘De show is een blockbuster omdat het curatorium helder en specifiek is’, zegt Kouoh, niet gespeend van eigen lof. Of is het zelfvertrouwen? ‘De focus ligt op figuratieve kunst die toegankelijk en herkenbaar is voor iedereen.’ Al wie het pan-Afrikaanse schoentje past, trekke het bij deze aan.
When We See Us
07.02-10.08 in Bozar, Brussel.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier