Stephan Vanfleteren, de fotograaf die het licht wil vangen
Van de hand van Nick Cave tot een gevallen herfstblad: voor het eerst toont Stephan Vanfleteren de foto’s die hij voor het boek Atelier maakte in ons land. ‘Ik verzet me tegen de versnelling van de maatschappij.’
Het licht stroomt hoog en strak door de donkere kamer wanneer Stephan Vanfleteren op een bankje gaat zitten en moeiteloos in de diepe, diepe stilte duikt die hem en zijn meest recente werk zo typeren. We zijn in kunstcentrum Hangar in Elsene, waar deze week zijn nieuwe expo Atelier opent. Op het witte doek voor ons wordt een film over zijn werkproces geprojecteerd. We zien hoe een vrouw met een imposant lijf voor hem poseert in zijn atelier. Ze schuift als een slak over de tafel, tot ze met haar lichaam het schaars binnenvallende licht heeft gevangen. Haar lijf wordt een landschap, de aders rivieren, de huidplooien valleien.
De foto’s van Stephan Vanfleteren, schrijft Ilja Leonard Pfeijffer, ‘leren ons de werkelijkheid zien door de werkelijkheid nauwkeurig opnieuw te construeren vanuit met concentratie en precisie gebeeldhouwd en geboetseerd licht. Alle afleiding wordt geëlimineerd om ruimte te geven aan de stilte. Als we goed luisteren, horen we het licht zachtjes zingen’.
‘Ik ga nooit naar een warenhuis. Ik word daar zeer ongelukkig.’
De tekst is te lezen in Atelier, het boek bij de gelijknamige tentoonstelling. Twee verdiepingen vol portretten zijn er, van een dode zwaan tot het landschappelijke lijf van actrice Daphne Agten, want zij is het die in de film op de bovenste verdieping kronkelt in het licht.
Een week voor de opening van de expo leunen de beelden nog lui tegen de muren. Verpakt in bubbelfolie of al ontbloot, zoals de portretten van muzikant, schrijver en theatermaker Jaouad Alloul of van acteur Jan Decleir. De ene in kleur en speels, de andere in zwart-wit en stijf neerliggend, een lijk bijna.
‘Ik ben net terug uit Frankrijk. Ik zal de opbouw dus samen met jou ontdekken’, zegt Vanfleteren – muts op het hoofd, woeste baard, onder het groenige werkmanspak de veters van de zware schoenen los – bij het binnenkomen. 55 is de fotograaf nu, en met de jaren neemt hij almaar meer de allure van een schaapherder aan.
In Atelier toont hij het trage, verstilde werk dat hij de voorbije dertien jaar heeft gemaakt. Hoofdzakelijk in zijn atelier in Veurne, in het huis waar hij samen met zijn vrouw en bordercollie Kosmos woont, maar zo nu en dan ook buitenshuis, in een hotelkamer of bij iemand thuis. Altijd met dezelfde monumentale grijze theaterdoeken als achtergrond en niet de mens, het dier of het object, maar het licht als hoofdrolspeler.
Oud licht, ook nog eens.
‘Pas sinds kort weet ik dat het licht vijfhonderd seconden onderweg is van de zon naar de aarde’, zegt Vanfleteren. ‘Iets meer dan acht minuten, dus. Ik vind dat lang. Zo lang kan ik onder water in elk geval mijn adem niet inhouden. Daarom noem ik het graag “oud licht”. Maar ook omdat het al door de oude meesters is gezien en vastgelegd.’
Caravaggio, Rembrandt, Géricault, Courbet: ze zijn er allen bij, hier in Elsene. In de composities, maar vooral in de inval van het licht. Bewust plaatst de fotograaf zich in de traditie van schilders en beeldhouwers. Pfeijffer beschrijft het mooi: ‘Niets zou verder af kunnen staan van de bevroren spontaneïteit van snapshots van vervluchtigende ogenblikken dan deze doordachte en tot in elk detail gecomponeerde spiegels van het oude licht van de oude meesters.’
Voor welke oude schilder had Vanfleteren zelf graag geposeerd? ‘Voor José de Ribera’, zegt hij zonder aarzeling. ‘Die is niet zo bekend, maar ik voel me erg verwant met zijn werk.’
Over de traagheid in zijn beelden zegt hij: ‘Ik verzet me tegen de versnelling die ik zie in de maatschappij en bij de jeugd, en waar ik soms ook slachtoffer van word. Voor je het weet, word je meegesleurd in die tornado van snelheid, maar in mijn werk heb ik steeds meer een enorme behoefte aan verstilling.’
○ ○ ○
Vanfleteren werd geboren in Kortrijk, waar hij tot zijn vierde woonde. Zijn vader was edelsmid en naast hun huis had hij een eigen atelier. Concrete herinneringen heeft Vanfleteren er niet aan, maar de sfeer die er hing, moet een indruk hebben nagelaten. Het alaam, de bedrijvigheid, de concentratie van de vakman. ‘Ik ga nooit naar een warenhuis, ik word er telkens zeer ongelukkig. De enige winkel die ik soms bezoek is een hardware shop’, zegt Vanfleteren. ‘Bouten, werkmateriaal, dingen waar ik niets van begrijp en niets mee kan aanvangen, maar die er wel geweldig schoon uitzien.’
Met dezelfde liefde praat hij over het WO I-museum van Jaques ‘Bomme’ bij Hill 62 in Zillebeke. De beelden die hij er als kind in de kijkdozen zag, vormen een oerherinnering waaruit hij nog altijd put. ‘Het dode paard dat daar ligt’, zegt hij terwijl hij naar een foto wijst die nog moet worden opgehangen, ‘is er zelfs een rechtstreekse verwijzing naar. Net als Berlinde De Bruyckere was ik enorm gegrepen door de foto van het dode paard in Zillebeke, gekatapulteerd in de kruin van een boom. Dat beeld vergeet je nooit.’
Veertig jaar en vele omzwervingen later bouwde de fotograaf zijn eigen atelier, zijn eigen kijkdoos. In een hoek van het land, in een huis bij de kerk van Veurne dat eerder een sterfhuis, een drukkerij, een bankgebouw en een turnzaal was. Op 1 september 2011, zijn 42e verjaardag, fotografeerde hij er zijn eerste van vele fanfares en sindsdien is de ruimte nauwelijks veranderd.
Een niemandsland, noemt Vanfleteren het vaak.
‘In mijn atelier vergeet je alles: het lawaai, de files, de visuele prikkels.’
‘Ik heb mijn atelier doorheen de jaren beter en beter leren gebruiken’, zegt hij. ‘Ik heb geleerd dat het licht zelf onmogelijk te fotograferen is, je fotografeert alleen de reflectie ervan op een mens, een dier, een voorwerp. Pas de laatste vier, vijf jaar ben ik daar veel intenser over beginnen na te denken. We hebben obstakels nodig om het licht te kunnen zien. Een grote paradox natuurlijk: licht maakt de dingen zichtbaar, maar we zien het licht zelf niet. Ik ben trouwens altijd blij wanneer het bewolkt is, dan heb je als fotograaf veel meer mogelijkheden.’
We blijven dansen rond de eerste beelden: puur licht, gevangen op een tafel of een doek. Twintig jaar geleden, vertelt hij, had Vanfleteren nooit kunnen vermoeden dat hij ooit eenvoudigweg het licht zou fotograferen. Voor De Morgen, Humo en de Volkskrant snelde hij de Lage Landen rond. Hij reisde naar Rwanda, Afghanistan en de VS. Voor de expo Atlantic Wall volgde hij de Atlantische kustlijn van de kelder van Frankrijk tot de nok van Noorwegen. En in Surf Tribe portretteerde hij surfers op Hawaï en in Nieuw-Zeeland.
Maar meer en meer bestudeerde Vanfleteren dus het licht in zijn atelier. ‘Je moet de wereld voor jezelf klein maken’, zegt hij. ‘Je moet alle ruis buitensluiten en een atelier helpt daarbij. Er is weinig afleiding, je vergeet alles: het lawaai, de files, de visuele prikkels. En als ik een heat map zou maken van mijn bewegingen in mijn atelier dan zou de Franse eik van mijn vloer in de zuidoostelijke hoek in brand staan. Daar valt het licht magisch binnen, zeker wanneer de avond valt. Wat daar allemaal gelegen heeft aan dode dieren, naakte lichamen … Het gebeurt vaak dat ik er gewoon ga zitten en enorm ontroerd word door de schoonheid van dat dagelijkse proces van het avondlicht.’
Zijn atelier is op het zuiden gericht, anders dan die van de meeste oude meesters. Het licht is er als een rivier: altijd hetzelfde en nooit gelijk. Van elke foto weet Vanfleteren in welke periode van het jaar en op welk moment van de dag ze is gemaakt, alleen al door de verschijningsvorm van het licht. De barsten in de vloer en de craquelures op de muren van zijn atelier kent hij beter dan de littekens op zijn eigen lichaam.
Belangrijk is ook de boom bij de buren, die op zijn vraag zo nu en dan wordt gesnoeid. En toevalligheden, waardoor hij op de langste dag van het jaar bijvoorbeeld telkens de weerspiegeling van het dakraam van de buurman ziet binnenvallen. Hetzelfde met de schoorsteen van het aanpalende postgebouw, die op de binnenmuren van het atelier ‘een kubistische halo’ vormt.
‘Ik ben ervan overtuigd dat objecten veranderen in hun zijn, in hun wezen door het licht’, zegt hij. ‘En wie me hierdoor pathetisch vindt, heeft het misschien gewoon nog niet gezien?’
○ ○ ○
Nog bij elk portret is Vanfleteren zenuwachtig, vertelt hij. En soms struikelt hij nog. Maar met de jaren kwam de ervaring en die schuilt in de subtiliteit, de durf om traag te werken en tijd te nemen, het telkens weer opwerpen van nieuwe barricades waardoor hij het zichzelf nooit gemakkelijk maakt.
‘Me bukken gaat steeds moeizamer, ik ben stijver geworden en alles doet pijn, maar de handschoen opnemen om de dialoog met het licht aan te gaan: daar ben ik wel beter, soepeler in geworden’, zegt Vanfleteren. ‘Ik heb de obstakels omarmd.’
Doorgaans is het stil in het atelier en vaak trippelt Kosmos even binnen. Naast Jan Decleir viel de bordercollie zelfs in slaap, zo veel rust straalde de acteur uit. ‘Brihang vroeg me dan weer of hij onze sessie mocht opnemen’, zegt Vanfleteren. ‘Op zijn opname hoorde ik mezelf de hele tijd “mooi, mooi, mooi” zeggen. Als een mantra. Ik werk dus niet altijd zwijgend. Soms moet je iets zeggen, voor de mensen onrustig of onzeker worden.’
Zo schrijft ook Pfeijffer, over die keer dat hij door Vanfleteren werd geportretteerd: ‘In de serene, welhaast geheiligde sfeer van opperste concentratie was er af en toe hooguit een gefluisterde regieaanwijzing te horen. Ik ben beroepshalve vaak gefotografeerd, maar nog nooit zo. Het was om twee redenen een paradoxale gewaarwording. Ten eerste was het vreemd om als slonzige dichter omcirkeld te worden door een fotograaf die zo’n mooie man is dat hij het model had moeten zijn. Ten tweede was ik de protagonist en het enige onderwerp van de fotosessie, terwijl ik tegelijkertijd ervoer dat mijn aanwezigheid van geen enkel belang was. Tegen de grijze achtergrond gezeten aan de grijze tafel was ik een object, een voorwerp, een dode zwaan of een herfstblad, dat uitsluitend gezien werd omdat het het licht weerkaatste. De fotograaf was bezig om dat licht, dat mij bestaansrecht gaf, tergend langzaam te manipuleren, modelleren en boetseren. Als een beeldhouwer maakte hij een sculptuur van licht naar mijn evenbeeld.’
○ ○ ○
We stappen langzaam door de expo die nog in volle opbouw is. Kleine en grote foto’s wisselen elkaar af, samen vormen ze een stille partituur. De dode dieren heeft Vanfleteren telkens afgedrukt op het formaat van het kadaver, van de kleine mus tot het ontzagwekkende paard. Verder zien we Stromae in kleur en met een bolhoed op. Meskerem Mees, Arno, Mads Mikkelsen. Een gevallen blad. Roland Van Campenhout.
T-shirts met ‘dwaze’ opschriften of polshorloges zijn verboden in het atelier van Vanfleteren. ‘Horloges zijn een statussymbool en ze blinken, dat is ook vervelend’, zegt hij. ‘Die komen er bij mij niet in. Daar ben ik ongegeneerd in geworden.’
Er is veel grijs, in al zijn schakeringen – de ware rode draad door het boek en de tentoonstelling. Het grijs van steeds meer haren in Vanfleterens baard, van de vloer in Hangar en van de theaterdoeken in het atelier. ‘Mijn daglichtstudio verandert mee met het seizoen, de stand van de zon en het wolkendek’, schreef Vanfleteren eerder al. ‘En de grijze achtergronddoeken gedragen zich als de avondjurken van grillige diva’s. Het is mooi hoe grijs dartelt tussen de poëzie van petroleumblauw, Lincoln-groen en Mountbatten-roze.’
‘Ik ben ervan overtuigd dat objecten veranderen in hun zijn door het licht. Wie me hierdoor pathetisch vindt, heeft het misschien gewoon nog niet gezien?’
‘Herhaling wordt tegenwoordig als iets saais aanzien’, zegt hij over die terugkeer van het grijs en de vele portretten in het atelier. ‘Voor mij heeft het een enorme kracht. In muziek, in een redevoering, in kunst: herhaling is een van de mooiste dingen die er zijn.’
Hier en daar wordt nog een foto verplaatst, de vorklift staat vertrekkensklaar. In het portret van schilder Fred Bervoets valt een gaatje in diens broek op, het resultaat van de brandende as van een sigaret. Het doet denken aan het werk van Norbert Ghisoland, nog zo’n oude meester op wiens schouders Vanfleteren staat. Ghisoland is de man die honderd jaar geleden in zijn atelier in Frameries, diep in de Borinage, zijn hele dorp fotografeerde – de meeste mijnwerkers in een versleten kostuum.
We zien Vanfleterens dochters. Zijn zoon. Zijn vrouw. Een zelfportret zelfs.
Maar veel beelden zijn er ook níét. ‘Geen museum te groot om al mijn falen te tonen’, lacht Vanfleteren. ‘Dat wordt vaak vergeten.’
Op de bovenste verdieping kijken we nog naar de twee korte films die de jonge Basile Rabaey in het atelier van Vanfleteren maakte. Van het portretteren van Daphne Agten en een dode mus. Met op het einde, alsof het doek valt, het klikken van de camera.
Maar de fotograaf zelf is dan al weg. Verdwenen in het licht voorbij de schuifdeur van deze opeens zo donkere, donkere kamer.
Atelier
Van 12.09 tot 21.12 in Hangar, Elsene.
Anneke D’Hollander
Stephan Vanfleteren
Geboren in 1969 in Kortrijk, woont in Veurne.
Werkte eerst voor De Morgen, legt zich al jaren toe op eigen werk.
Maakte naam met expo’s en boeken als Flandrien, Belgicum, Atlantic Wall, Surf Tribe, Il est clair que le gris est noir en Present.
Toont nu voor het eerst de beelden die hij voor zijn boek Atelier maakte in België.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier