Philip Guston in Tate Modern: wie is die kettingrokende cycloop in een KKK-kap?
Opgeklopte controverse zorgde ervoor dat zijn retrospectieve met twee jaar werd uitgesteld. Nu mag beeldenstormer Philip Guston dan toch Tate Modern murw meppen met zijn krachtige cartooneske beelden van vervreemding, verzet en koddige KKK-leden.
Een kunstenaar zit in zijn studio een zelfportret te schilderen, gehuld in een witte kap. Alsof hij nog geen tijd heeft gehad om zich om te kleden na een meeting van de Ku Klux Klan. Kijken doet hij door twee verticale spleten, een sigaret roken door een holte ter hoogte van zijn mond. Boven hem bungelt een eenzaam peertje, de klok in het atelier tikt onverstoorbaar voort en buiten begint het licht te dimmen, maar dat stopt de spookschilder niet.
Meteen doet het groteske tafereel vragen rijzen. Kijken we naar een kettingrokende kunstenaar die zichzelf als Klansman – letterlijk – ziet? Of gaat het om een cartoon vol zelfspot, waarin Philip Guston – over diens schilderij The Studio (1969) gaat het – zichzelf ‘ontmaskert’ als dwaze, gezichtloze voddenvent? ‘Ik wilde me voorstellen hoe het voelt om met de Klan te leven’, staat op de pancarte die naast het werk hangt. ‘Ik wilde me voorstellen hoe het voelt om slecht te zijn.’
Wie kijkt naar het schilderij, een van de ruim honderd die op de glorieuze Guston-retrospectieve in de Londense Tate Modern te zien zijn, proeft de bijtende satire en de afkeer voor alles waar de Klan voor staat. Tenzij hij van slechte wil is, of even onwetend en bevooroordeeld als een KKK-lid. Toch zorgden dit en andere werken waarop figuren in witte kappen staan afgebeeld voor de (on)nodige controverse. De National Gallery in Washington, waar de retrospectieve onder de naam Philip Guston Now in 2020 had moeten openen, wilde niet alleen wachten tot de coronapandemie was geluwd maar ook tot de boodschap van Gustons werk ‘helderder geïnterpreteerd’ kon worden. Na massaal protest van kunstenaars en kunstliefhebbers begon de expo vorig jaar uiteindelijk toch aan haar ronde, die haar nu, twee jaar later dan aanvankelijk voorzien, naar Londen voert.
Zonder Guston geen Hockney en Freud. Zonder Guston geen Basquiat en Schnabel. Zonder Guston geen Kiefer en Hirst.
Kun je kunstliefhebbers na de dood van George Floyd en de daaropvolgende Black Lives Matter-protesten wel onvoorbereid blootstellen aan dergelijke dubbelzinnige, raciaal beladen beelden, vroegen sommigen zich af. Moet je geen extra stemmen en duiding meegeven om dergelijk werk aan het publiek te presenteren?
Dat Guston (geboren in 1913 in Montreal, gestorven in 1980 aan een hartaanval) een Joodse migrantenzoon met communistische sympathieën was die zijn leven lang barricades opwierp tegen racisme en discriminatie, zowel in zijn studio als daarbuiten, werd daarbij gemakshalve even vergeten. Geen wonder dat de beslissing om de expo tijdelijk te cancelen tot een storm van kritiek leidde. En dat zowel van kunstenaars als curatoren, die de controverse nog géén klein beetje bij de haren en de witte Klanskappen getrokken vonden.
○○○
Met twee jaar uitstel – en gelukkig zonder al te veel betuttelende disclaimers – mag Guston nu toch Tate Modern inpalmen, en het is een raid die de KKK naar de kroon steekt. Je ziet zijn hele leven – als zoekend artiest, als mens en als activist – en alle scharniermomenten van de twintigste eeuw voorbijflitsen. Je ziet hoe hij in de jaren dertig de slipstream van het surrealisme in schuifelt, hoe hij daarna in Mexico politieke murals maakt en hoe hij na de Tweede Wereldoorlog tot abstract expressionist muteert. Vervolgens zie je hoe hij eind jaren zestig – tegen de achtergrond van Vietnam, de burgerrechtenbeweging en andere fricties – plots opnieuw de figuratieve kunst omarmt met cartooneske nachtmerries op doek en daarmee voor een schokgolf zorgt.
Daarbij liet Guston, die tot de conclusie kwam dat de hobbelige weg richting abstractie uiteindelijk nergens heen leidde, geen enkele conventie met zijn krachtige penseelstreken onaangeroerd. Zijn late, narratieve werk zou je daarom de oerknal van het postmodernisme kunnen noemen. Hoog en laag, kunst en kitsch, het politieke en het persoonlijke, een pierrot van Picasso of zijn favoriete stripfiguurtje Krazy Kat: Guston haalt het allemaal met goesting door de blender en je moet ver zoeken om een kunstenaar te vinden die zichzelf eerst zo grondig ontmantelt om zich vervolgens van de grond af weer op te bouwen.
Het moment dat hij simpele stripbeelden, die uit een Disneycartoon lijken gerukt, begint te versmelten met aardedonker sociaal realisme in een dreigende droomwereld van roze, rood en chronisch borrelend geweld, is beslissend voor de kunstgeschiedenis. Zonder Philip Guston géén heropleving van de figuratieve schilderkunst in de late twintigste eeuw, wat collega’s als David Hockney en Lucian Freud inspireerde om met hun penseel opnieuw de menselijke vorm te verkennen. Zonder Guston géén postmoderne beweging, waardoor kunstenaars als Jean-Michel Basquiat en Julian Schnabel de vrijheid kregen om als vj’s stijlen en media te mixen. Zonder Guston géén kunst die de complexiteit van het moderne leven reflecteert, een erfenis die artiesten als Anselm Kiefer en Damien Hirst aanmoedigde om alle conventionele noties van stijl en hiërarchie te kraken. Wham, bam, thank you ma’m!
In de laatste zalen van de expo – gewijd aan de ‘vintage’ Guston, met zijn dieproze stroken en provocerende cartoons – zie je Klanleden onder hun kappen rondtuffen in auto’s, al dan niet op weg naar een lynchpartij. Of ze verschijnen op een schoolbord, als niet te wissen geesten van een land waar white supremacy ooit nog op het curriculum stond. Het lijken koddige taferelen, maar ze zijn gedrenkt in geweld, dreiging en vervreemding. En in nicotine, want Guston – die tien was toen hij zijn vader bungelend aan een strop vond – rookte Camels bij de vleet.
Wie goed kijkt, ontdekt hier bovendien nog steeds dezelfde invloeden als in zijn figuratieve beginperiode – van Piero della Francesca over Goya tot Manet. Ook zijn angsten en besognes zijn dezelfde gebleven, als linkse kunstenaar die zowel getuige was van de Spaanse Burgeroorlog, de Holocaust als Vietnam. Alleen is de late Guston – vanaf dat hierboven vermelde beslissende moment – vrijer, unieker en persoonlijker. De ‘kappen’ zijn symbolen van het kwaad en Guston, die zichzelf met dwangmatige regelmaat afbeeldt als kettingrokende cycloop, ziet ze overal. Zelfs in de spiegel. Zelfs wanneer hij ligt te slapen.
○○○
Wat zo fascinerend is aan deze chronologisch opgebouwde expo, een van de allerbeste van het jaar, is dat je kunt zien hoe Guston tot bij die allegorische zelfportretten is geraakt. Stap voor stap. Strook na strook. Je ziet hoe hij begint met weelderige, politiek sterk gechargeerde werken als Bombardment (1937), een tondo dat de horror van Guernica verbeeldt. Tot hij gaandeweg belemmerd raakt door figuratie en realisme en na de gruwelen van de Tweede Wereldoorlog door tijd- en landgenoten Mark Rothko en Jackson Pollock meegelokt wordt naar het abstract expressionisme.
In de daaropvolgende zalen zie je hoe er toch opnieuw figuren beginnen op te duiken in zijn grote, vlezige, met blauw en rood besmeurde doeken. ‘Hoofden’ doemen op uit zweverige kleurvakken als getuigen van een artistieke implosie die nodig was – ‘voor een wedergeboorte moet je nu eenmaal eerst sterven’, zoals Guston zelf ook wist. Die renaissance, zijn koortsige zoektocht naar betekenis, wordt in Tate Modern begeleid door een subtiele compositie die zijn vriend Morton Feldman postuum voor hem schreef. Tot in een zaal verderop de contemplatieve stilte plots bruusk wordt doorbroken – zowaar door een dj – en je canvassen in rusteloos roze ziet opdoemen met smeulende sigarettenpeuken, slapende cyclopen, wijzende reuzevingers en KKK-leden met witte kappen.
Dat vooral die laatste de aandacht opzuigen, is logisch, gezien hun schokeffect en hun bevlekte historiek. En gezien de hernieuwde strijd tegen racisme van de jongste jaren. Alleen moet je er daarom nog niet hysterisch over doen. Of leugenachtig. Als deze sublieme expo al iets bewijst, dan dat weinig twintigste-eeuwse kunstenaars zo uitgesproken antiracistisch en antifascistisch waren als Guston, een linkse Jood die tot wasdom kwam in een eeuw van chronische onrust en alles verachtte waar die witte kappen voor stonden. Niet alleen is zijn verzetskunst een welgemeende fuck you aan artistieke separatisten die hoge en lage kunst gescheiden willen houden. Het is een uppercut op het smoelwerk van racisten, fascisten en moralisten die dicteren wat anderen moeten denken en doen. Philip Guston now? Meer dan ooit!
Philip Guston Tot 25.02, Tate Modern, Londen, tate.org.uk
Philip Guston
Geboren als Philip Goldstein op 27 juni 1913 in Montreal, zoon van Oekraïens-Joodse immigranten.
Studeert in LA kunst aan de Manual Arts High School en later aan het Otis Art Institute.
Behoort in de jaren veertig en vijftig samen met Rothko en Pollock tot het abstract expressionisme.
Maakt in de late jaren zestig de overgang naar figuratieve schilderkunst, met herkenbare en vaak provocerende afbeeldingen.
Overlijdt op 7 juni 1980 in Woodstock.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier