Lang voor de graffiti van Basquiat was er al Antoni Tàpies

Cos de materia i taques taronges (Lichaam van materie en oranje vlekken), 1968 gemengde techniek op doek © PRIVATE COLLECTION, BARCELONA COMISSIÓ TÀPIES
Dave Mestdach
Dave Mestdach Chef film van Knack Focus

Niet de bekendste naam, wel de belangrijkste naoorlogse Spaanse kunstenaar: Bozar toont het werk van Antoni Tàpies, die als geen ander de krassen op de ziel van zijn land – en van de twintigste eeuw tout court – tastbaar maakte.

‘“Wat stelt dit voor?” “Wat bedoel je met deze vlekken?” “Denk je dat mensen die deze lijnen of materialen zien begrijpen waar je naartoe wilt?” Dat is het soort ellendige vragen dat men me vaak stelt.’

Antoni Tàpies, die dit jaar honderd zou zijn geworden, heeft het wel vaker verzucht. Zijn werk maakt eenduidige lezingen ook niet makkelijk, al was het maar omdat het in de loop der jaren zoveel mutaties heeft ondergaan. Toch zit er, als je goed kijkt en voelt, een rode draad in.

Of het nu gaat om zijn ‘materieschilderijen’ met hun klodders zand, plaaster en marmerpoeder, om zijn doeken vol verborgen symboliek of om zijn enigmatische assemblages, de kunst van Tàpies heeft iets elementair, intuïtief, primair en oud. Het is alsof het een diepere connectie heeft met de aarde en de natuur, als waren het grotschilderingen van een oermens die getuige is van een waanzinnige, door oorlog, repressie en ontheemding getekende twintigste eeuw.

De Barcelonese kunstenaar, die opgroeide onder het fascistische regime van generaal Franco, was een fijngevoelig artiest die de conflicten om zich heen registreerde als een vleesgeworden seismograaf. En dat op doeken vol kruisen, krassen, vlekken en lijnen waaraan al dan niet een stoel, een bed, een rieten mand of een stuk touw is gekleefd.

Dat ‘tàpies’ in het Catalaans ‘muren’ betekent, lijkt haast belachelijk toepasselijk, alsof hij het erom deed. Maar het zijn muren die uitnodigen om eroverheen te loeren, om te ontdekken wat erachter ligt. Ze suggereren iets wat de materiële wereld ontstijgt en wat je enkel kunt voelen door de afwezigheid ervan. Heel het oeuvre van Tàpies – met zijn sobere, aardse kleuren, met zijn gapende gaten en met zijn arme, alledaagse materialen – zou je daarom een meditatie op de leegte kunnen noemen. Of zoals hij zelf zijn ethos omschreef: ‘Het is het spel van leegte en volheid waaruit alles bestaat en dat de betekenis van de natuur onthult.’

Vlot verteerbaar kun je Tàpies’ ruwe, soms ronduit gewelddadige kunst niet noemen. Laat staan dat je ze makkelijk kunt labelen. Is het abstract expressionisme? Arte povera? Art informel? Feit is dat zijn vaak politiek gechargeerde werk traag binnenkomt, en uitnodigt tot traagheid, hoewel hij de gewoonte had om snel en intuïtief te werken. Dat deed hij door boven zijn doeken te gaan staan, die hij op de grond legde, alsof hij er de fysieke confrontatie mee aanging. Maar ook door marmerpoeder te bezigen, dat slechts enkele minuten vloeibaar blijft. Door die werkwijze hoeft het niet te verwonderen dat hij in zijn zeven decennia omspannende carrière een onwaarschijnlijke output van ruim 9000 schilderijen, sculpturen en tekeningen heeft nagelaten.

Figura sobre fusta cremada (Figuur op verbrand hout), 1947. gemengde techniek op paneel
Figura sobre fusta cremada (Figuur op verbrand hout), 1947. gemengde techniek op paneel © FUNDACIÓ ANTONI TÀPIES, BARCELONA / SABAM PHOTO: FOTOGASULL

Allicht heeft geen kunstenaar zo intensief de materie onderzocht als Tàpies, waarbij pigmenten gemengd met marmerpoeder (vanaf de jaren vijftig) en vernis als ware het inkt (de jaren tachtig) zowat zijn handelsmerk werden. Zijn ‘muren’ hebben vaak iets driedimensionaals met hun dikke lagen pasta waarin tekens en grafische symbolen zijn gekerfd: woorden, lijnen, hoeken en kruisen, verwijzend naar de christelijke symboliek én naar zijn initialen TT. Hij was een van de eersten die op die manier het onderscheid tussen schilderij en sculptuur deed vervagen en die het beeldkader bewust wilde ontstijgen, waardoor je als toeschouwer zelf aan de slag werd gezet.

‘Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat zijn schilderkunst altijd vanuit dat materiële aspect is benaderd’, merkt Manuel J. Borja-Villel op, de curator van de overzichtstentoonstelling bij Bozar in Brussel, die in februari doorreist naar het Museo Nacional Centro de Arte Reina Sofia in Madrid. ‘Maar daardoor in zijn oeuvre wel in een eng keurslijf gestoken.’

Tàpies, grotendeels autodidact, is inderdaad meer dan een materiekunstenaar die in zijn ‘muren’ met latex, emulsies, teer en andere nieuwe materialen aan de slag ging. Hij is een humanist die naar de condition humaine peilde en wiens plastische, sterk gestuele werk je onmogelijk los kunt rukken van de geschiedenis en de politiek van zijn land, getekend door de burgeroorlog, de Tweede Wereldoorlog en het franquisme, dat pas in 1975 bezweek. ‘Ik wil alle problemen van mijn land – lijden, pijnlijke ervaringen, gevangenschap, opstand – in mijn schilderijen steken,’ zei hij daar zelf over, ‘ook al valt dat in slechte aarde. Kunst moet de waarheid tonen.’

Dat deed Tàpies – die beïnvloed was door Sartres existentialisme en zijn leven lang een linkse signatuur had – ondanks de restricties die het Franco-regime hem en andere artiesten oplegde. In 1966 werd hij opgepakt, beboet en op de zwarte lijst gezet omdat hij een clandestiene politieke studentenmeeting had bijgewoond waarop werd geijverd voor meer academische vrijheid. Later protesteerde hij publiekelijk tegen de doodstraf. Maar toen al was hij te bekend – zeker in het buitenland – om door de franquistische overheid, die meer inzat met haar imago dan met artistieke vrijheid, nog te veel lastiggevallen te worden.

Tàpies werd geboren in een intellectueel bourgeoismilieu. Zijn vader was een advocaat met Catalaans-nationalistische sympathieën die tijdens de Spaanse Burgeroorlog voor de republikeinse regering werkte. Zijn moeder kwam uit een conservatief nest en gaf hem een rigide katholieke opvoeding. Aanvankelijk leek hij in de voetsporen van zijn vader te zullen treden, als rechtenstudent en overtuigd Catalaans nationalist (wat hij zijn leven lang zou blijven). Tot hij in 1943, zeer tegen de zin van zijn ouders, besloot zich voltijds aan de kunst te wijden.

Al snel ontwikkelde hij een idioom dat sterk beïnvloed was door Paul Klee, Max Ernst en de Spaanse surrealisten, Joan Miró voorop, die hij persoonlijk kende en als zijn mentor beschouwde. Tàpies’ eerste tekeningen en schilderijen, waarvan er verschillende op de expo te zien zijn, zijn zelfportretten. Realistische, en geheel andere. Vanaf 1948 – het jaar waarin hij het avant-gardistische tijdschrift Dau al Set oprichtte – begon hij collages te maken met karton, krantenknipsels en toiletpapier. Nog wat later volgde een ontmoeting met Pablo Picasso, nog zo’n idool van hem, en een kortstondige flirt met het sociaal realisme.

Jeroglífics (Hiërogliefen), 1985 verf en vernis op doek
Jeroglífics (Hiërogliefen), 1985 verf en vernis op doek © BARBARA LAMBRECHT-SCHADEBERG COLLECTION, MUSEUM FÜR GEGENWARTKUNST SIEGEN

Maar Tàpies, die vanaf 1950 regelmatig in Parijs verbleef en eerst doorbrak in Frankrijk en Amerika, vond zijn stem pas echt midden jaren vijftig. In de slipstream van Jackson Pollock, Mark Rothko en co. oriënteerde hij zich op zijn manier in de richting van het abstract expressionisme. En tegelijk – nog voor de arte povera in Europa en vogue kwam – begon Tàpies, die altijd al door oosterse filosofie en kalligrafie gefascineerd was, met ‘arme’ materialen te werken, wat een nieuwe, geheel eigen stijl van ‘snijwonden, slagen en littekens’ opleverde.

‘Ik voelde de behoefte om dieper in te gaan op de boodschap van wat onbeduidend, versleten of door de tijd gedramatiseerd was’, schreef Tàpies in de memoires die hij in 1978 publiceerde. Een stuk karton, een doos, een sok, een hemd, een stoel … Dagelijkse voorwerpen geeft hij niet weer als onderwerp van een schilderij, maar als echte lichamen, als objecten.

Het is een artistiek discours dat Tàpies – lang voor Anselm Kiefer, Julian Schnabel, Jean-Michel Basquiat en andere fans hun canvassen met grafittitags en winkelkarretjes vulden – uitwerkte tot een diep, subtiel en haast belachelijk productief oeuvre. Zonder in hyperbolen of promopraat te vervallen mag je de Catalaanse titaan de belangrijkste artiest noemen die Spanje na de oorlog heeft voortgebracht. En hoewel hij niet de populariteit van Schnabel, Kiefer en co. geniet, leeft zijn erfenis voort. De Fundació Antoni Tapiès, die hij in 1984 zelf oprichtte en die in 1990 verhuisde naar een spectaculair art-decogebouw in hartje Barcelona, laat zijn werk in dialoog treden met hedendaagse kunstenaars. En koning Juan Carlos verhief hem in 2010 tot de adelstand met de erfelijke titel markies van Tàpies, als erkenning voor zijn werk als kunstenaar en kunsttheoreticus.

Fusta amb samarreta (Hout met hemdje), 1971 potlood en collage op assemblage van hout
Fusta amb samarreta (Hout met hemdje), 1971 potlood en collage op assemblage van hout © COMISSIÓ TÀPIES

Dat lang niet al zijn tekeningen en schilderijen van hetzelfde niveau zijn, doet geen afbreuk aan dat statuut. Het is immers niet de kwaliteit die Tàpies als schilder zo interessant maakt. Wat telt, zijn het geweld, de naoorlogse claustrofobie en de existentiële leegte die hij vaak akelig goed wist te capteren. Zijn werken moet je in een nooit ophoudende dialoog met elkaar zien, als tekens waarvan je zelf de betekenis moet zien te achterhalen. Soms zijn die eloquent en vlot leesbaar. Soms is het geschreeuw en gekrabbel, maar altijd peilen ze naar het spirituele achter het materiële, naar het mysterie achter het banale. ‘Een van de wijste uitspraken die ik ken,’ zei Tàpies ooit, ‘is: “Wie pijn ziet, ziet de oorsprong van pijn en de weg om die te vermijden.” Ik hoop dat mijn werk daartoe bijdraagt.’

Blau amb quatre barres roges (Blauw met vier rode strepen), 1966 olieverf en zand op doek
Blau amb quatre barres roges (Blauw met vier rode strepen), 1966 olieverf en zand op doek © MUSEO NACIONAL CENTRO DE ARTE REINA SOFÍA, MADRID

Antoni Tàpies – De praktijk van de kunst

15.09-07.01, Bozar, Brussel, bozar.be

Antoni Tàpies

Geboren als Antoni Tàpies i Puig op 13 december 1923 in Barcelona.

Groeit op in een intellectueel bourgeoismilieu van Catalaanse nationalisten.

Besluit zich in 1943, na drie jaar rechten te hebben gestudeerd, aan de kunsten te wijden, ondanks het restrictieve Francoregime (waarmee hij later meermaals botst).

Werkt aanvankelijk in de stijl van de Spaanse surrealisten, met Joan Miró als mentor.

Vindt vanaf de jaren vijftig zijn eigen, ruwe en sterk gestuele stijl met ‘arme’ materialen en dikke klodders verf, teer, plaaster en marmerpoeder.

Sterft op 6 februari 2012 in Barcelona.

La barberia dels maleïts i dels elegits (De kapperszaal van de verdoemden en de uitverkorenen), 1950 olieverf op doek
La barberia dels maleïts i dels elegits (De kapperszaal van de verdoemden en de uitverkorenen), 1950 olieverf op doek © FUNDACIÓ ANTONI TÀPIES, BARCELONA / SABAM PHOTO: FOTOGASULLZ
Autoretrat a la ploma (Zelfportret), 1945 inkt op papier
Autoretrat a la ploma (Zelfportret), 1945 inkt op papier © National

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content