Vrije Tribune
‘Kunst valt morsdood zonder een publiek’
‘Geen levende kunst zonder levende gemeenschap’, schrijft Pascal Gielen, hoogleraar cultuursociologie, over kunst en cultuur na covid-19.
Tijdens het Coronahoogtij stuurde een vriendin een filmpje van haar vader achter de piano. Hoewel ik niet zoveel met klassieke muziek heb greep het naar mijn keel. De melancholie van het opgevoerde stuk – Sergei Rachmaninoffs Lilac – zat daar zeker voor iets tussen, maar het was toch vooral het gestuntel van de al wat oudere concertpianist dat raakte. Begrijp me niet verkeerd. In de mate dat ik zoiets kan inschatten was de uitvoering feilloos. Aandoenlijk was het lichte geklungel waarmee de man een smartphone installeerde om zijn eigen concert te filmen. Maar het was toch vooral de onbeholpen blik frontaal naar de camera na zijn opvoering. Toen brak er iets. Wat zei die blik? Wie miste deze pianist? Zijn naasten? Zijn kinderen, kleinkinderen? Een publiek? Het moet bevreemdend voelen om voor zo een levenloos ding te spelen.
‘De jeugd van tegenwoordig’ – en eigenlijk al lang niet meer alleen de jeugd – doet nochtans niets anders dan zichzelf te portretteren. Creatief of niet, hun reëel bestaan lijkt van hun online verschijning af te hangen. Levende kunst – of het nu om een theater-, muziekopvoering of een beeldende kunsttentoonstelling gaat – valt echter morsdood zonder livepubliek. De uitvoerende kunstenaar blijft verweest achter wanneer die niet met levende lichamen kan resoneren. Een kunstwerk hangt er maar verloren bij wanneer het niet door een zaal kan vibreren. Covid-19 raakte dan ook het hart van de cultuursector. En dat hart mogen we dit keer haast letterlijk nemen. Zonder levend publiek in een schouwburg of museum houdt dat simpelweg op met kloppen.
Terwijl de Coronamaatregelen overal versoepelen lijkt voor de cultuursector het einde van de tunnel nog lang niet in zicht. Zeker freelancende acteurs, dansers, muzikanten en andere uitvoerende kunstenaars gaan een zomer en wellicht nog een najaar van zwarte sneeuw tegemoet. Economisch is dat dramatisch, jawel. Maar hoelang verdraagt een cultuur zelf zo’n comateuze toestand?
Velen deert het niet. Netflix, Spotify en Fortnite met af en toe nog een roman zijn toch voldoende. Maar is dat wel zo? Ook de pubers hier in huis hebben het ondertussen wel wat gehad met dat online-gekoketteer. Het vooruitzicht van een zomer zonder festivals en live-concerten doet zeer. Spotify, ok, maar dan toch liefst met vrienden op een of andere party of op café. Want daar trilt muziek op het ritme van het leven. Pas daar begrijpt men dat cultuur enkel bestaat in delen. Geen levende kunst zonder levende gemeenschap.
Kunst valt morsdood zonder livepubliek.
Ook voor wie het liefst thuis alleen met een roman doet, leest en loodst zichzelf binnen een sociaal gedeelde wereld. Net dat brengt Covid-19 aan het licht: alleen cultuur – taal, muziek, dans, beeld – schrijft ons in bij een sociaal leven. Net dat maakt voor mensen het verschil tussen leven en overleven. Isolement en quarantaine helpen ons misschien wel tijdelijk overleven, maar zijn in feite een aanslag op ons werkelijke leven – levendig, vibrerend, trillend leven.
Misschien vinden we hier ook een verklaring waarom nogal wat kunst vandaag aan een infuus ligt. Of het nu gaat over klassieke muziek, schone kunsten of de meest recente artistieke experimenten en internationale trends – minstens een deel ervan resoneerde al lang voor Covid-19 niet meer met het leven. Die kunstwerken weten geen leven meer in ons leven te blazen. Sommigen onder hen komen uit een ver vervlogen tijd en lijken daarom afgesloten van het leven in deze tijd. Andere klinken of ogen dan weer zo buitenaards dat enkel goed getrainde specialisten er de trillingen en signalen van weten op te vangen.
Cultuuroverheden zagen die comateuze toestand maar al te goed aankomen. Daarom moedigden ze onder andere goed management aan. Een grootschalige reclamecampagne zou al dat stoffig erfgoed wel terug leven inblazen. Wat slimme marketing zou ook voor de meest wereldvreemde vormen, klanken en kleuren een publiek enthousiasmeren. Andere beleidsverantwoordelijken hoopten dan weer op de instrumentalisering van kunst. Goed design en koken is toch ook kunst? Sociaal werk heeft toch evengoed artistieke kwaliteit?
Maar kunstenaars zelf wilden ook terug vibreren met het leven. Sommigen onder hen zochten de relevantie van de kunst in een gevangenis of een achtergestelde wijk, anderen in ethiek en politiek. Dat levert bij regelmaat fantastische projecten op. Lokaal gebrouwd bier brengt terug leven in de brouwerij. Een intelligent sociaal-artistiek project zet de wijk in rep en roer, activeert burgers, maakt ze misschien wel politiek mondig.
Of dit nu wel of geen kunst is, heb ik altijd van ondergeschikt belang gevonden. Als enkele minuten stilte muziek, een urinoir een meesterwerk en stil staan dans mag heten, waarom zou een sociale of politieke actie dan niet tot kunst kunnen worden verheven? Alles wat bijdraagt tot zingeving, alles wat met culturele gewoonten en tradities breekt of die actualiseert en nieuw leven inblaast, mag wat mij betreft ‘kunst’ worden genoemd. Als het maar aanzet tot nieuw leven. Creatie is scheppen van leven, toch?
Cultuurrecensenten en kunstcritici lijken tegenwoordig alvast naarstig op zoek naar dat leven. Ze begrijpen ondertussen dat een louter formalistische benadering van kunstwerken of de nauwgezette dissectie van vormen, kleuren, klanken en composities in feite het leven uit in plaats van in de kunst blaast. Toen ze zagen dat spitsvondige theorie noch pseudofilosofisch gewauwel al evengoed weinig liefde voor artistiek werk opleverde, gokten sommigen onder hen terug op virtuositeit en ambachtelijkheid. Maar ook daar vingen ze bot.
Virtuoze kunstjes en technisch perfecte uitvoeringen blijken immers nogal vaak ‘zielloze’ artefacten of steriele mechaniek op te leveren. En cultuur zonder ziel is niet meer dan dode materie. Pure virtuositeit brengt ons hoop en al Frankensteinleven.
In het nauw gedreven door de vrijetijdsindustrie, aangemoedigd door mainstreammedia, maar ook door goedbedoelende politici en zelfs door echte cultuuradvocaten dacht een enkele recensent die ziel dan wel in het economisch profijt te vinden. Economie is toch de motor van onze samenleving? Kunst en cultureel erfgoed zijn toch hét Europees exportproduct? Kan de kwaliteit van een film aan de hoogte van de productiekosten worden afgemeten? De waarde van een tentoonstelling aan de hoeveelheid verkochte inkomtickets? Toch niet.
Een extravagant duur kunstwerk of een kostelijke opvoering garanderen daarom nog geen kwaliteit – zo weet ondertussen wel iedere recensent. En geld wordt al zolang het bestaat met de dood geassocieerd – zo weet de cultuurhistoricus. Geld maakt al zeker niet gelukkig. Dat weet de man in de straat. Hoe zou het dan leven in kunst kunnen blazen?
Homo faber is tegelijkertijd een beeldenstormer en een traditionalist, een revolutionair en een oerconservatief.
Op advies van goed betaalde psychologen en communicatiespecialisten vonden media dat hun cultuurrecensenten het dan maar elders moesten zoeken. Het gouden kalf werd hen op een schoteltje aangeboden: human interest! We moeten het leven van de kunst natuurlijk niet zoeken in levenloze artefacten maar in de kunstenaar die ze maakt. Zijn of haar alledaagse fait divers, smaak, liefdesleven en traumatische ervaringen weten mensen nu eenmaal wel te boeien. De kunstenaar is evengoed een levend wezen. Dus de kunst die hij achterlaat moet wel levend zijn.
Maar helaas, hoe interessant, bewogen, geëngageerd, intelligent, gepassioneerd de kunstenaar ook mag zijn, het garandeert nog geen interessante, bewogen, intelligente of gepassioneerde kunst. Human interest interviews en verhalen lokken misschien wel veel volk naar de schouwburg of een museum, wat dat volk daar dan te zien of te horen krijgt, hoeft daarom nog niet te bekoren. Levende kunst is nu eenmaal iets anders dan een levende kunstenaar. Een mens dat zelf trillend door het leven gaat creëert daarom nog geen deining in ons leven.
Kortom, als kunstenaars en critici enkel oog hebben voor sociaal of politiek engagement; wanneer ze zich alleen maar toeleggen op virtuositeit; of wanneer ze zich louter beroepen op spitsvondig theoretisch vernuft, laten ze niet alleen de kern van kunst links liggen. Ze versmachten ook alle leven dat in een artistieke onderneming schuilgaat. Wie de kwaliteit van de kunst tenslotte bij het leven van de kunstenaar zoekt minimaliseert, ja, kleineert in feite diens creatief wezen. Maar waar moeten we die trilling, dat leven dan wel zoeken?
We weten waar het zit. Telkens wanneer we uit een concert, een voorstelling of een tentoonstelling komen. Telkens wanneer we iets adembenemends hebben meegemaakt. Telkens wanneer we perplex staan omdat we niet weten wat we hoorden of zagen. Telkens wanneer ons iets grijpt maar niet precies weten wat. Dan zijn we er. Het moment dat zij verontwaardigd is omdat zij iets onbeschrijflijks moois heeft gezien terwijl hij het maar niets vindt. Het totale onbegrip, haast woede, die je voelt wanneer een goede vriendin, uw liefste, het niet voelt terwijl het jou wel raakt. Je ziet het wel, maar vindt geen woord, geen redelijk argument waarmee je kan overtuigen. Dan zijn we er, bij de trilling van het leven.
Het is de reden waarom de kunstenaar besloot geen wetenschapper of journalist te worden: het verlangen om iets te doen begrijpen wat in feite niet te vatten valt. Het is de gebeurtenis waar geen criticus of academicus grip op krijgt. Wellicht ligt hier de reden waarom het altijd gemakkelijker is om te zeggen waarom een werk slecht en niet waarom het goed is. Woorden te kort. Een kunstwerk dat roert, raakt en kraakt maakt sprakeloos.
En toch is het de paradoxale opdracht van jonge kunstcritici om juist dat te pakken te krijgen – dat waar men in feite niet over spreken kan. Die trilling vatten lukt alleen maar wanneer je in je schrijven laat zien en ‘voelen’ hoe een werk met de wereld vibreert. Je laat dan niet alleen begrijpen hoe een kunstwerk ingrijpt op een cultuur. De manier van schrijven zelf brengt die trilling mee op gang. Niet enkel waarover de criticus schrijft, maar zijn eigen schriftuur moet naar adem doen snakken, moet een ziel hebben. Dat kan maar wanneer de criticus zijn eigen kwetsbaarheid toont, zijn eigen leven mee inzet. Alleen zo kan je als het ware laten ervaren wat een kunstwerk je laat ervaren.
Cultuur zuigt ons binnen een gemeenschap die ons niet meer loslaat.
Academici hebben het een esthetische ervaring genoemd: de unieke, singuliere belevenis waarin je met al je zintuigen de wereld raakt en de wereld jou raakt. Het moment waarop alles samenvalt, alles in elkaar lijkt te passen en je alles begrijpt. Geen verstand, geen woord wat het weet te vatten. Geen wetenschapper die er grip op krijgt. Geen rationele verklaring. Toch is het een feit, een waarheid als een koe, geen fictie, dat gevoel. Liefde, zoiets. Louter affect, emotie, sensatie? Misschien, maar dan wel gevoelens die begrijpen.
Wat is dat dan, een esthetische ervaring? Ik denk dat het hierom gaat: het moment waarop je voelt dat je deel van een wereld bent, opgezogen wordt in een eeuwenoude traditie, weet dat je deel bent van een cultuur of die nu lokaal, nationaal of universeel menselijk is. Het gaat om een inzicht dat je krijgt zonder dat daarvoor echt historische voorkennis of een studie cultuurwetenschappen nodig is. Esthetisch inzicht is nu eenmaal een andere vorm van kennen, van weten, van de wereld begrijpen.
Het gaat om het existentiële gevoel dat je deel van een groter geheel uitmaakt. Het gevoel van leven. En een ‘geslaagd’ kunstwerk is er een dat bij een cultuur, bij u en mij zo’n dosis leven inbrengt. Dat is niet het werk van een god of een genie, maar van eenvoudige handen. Die vernietigen geen tradities, maar kneden ze naar de vereisten van de tijd. Kunst is plasticiteit. Een kunstenaar weet met het nieuwe, soms een shock, het vertrouwde naar boven te halen. Hij kan laten zien door niets te laten zien, bewegen door stil te staan, laten horen door niet te klinken, iets veelzeggend zeggen zonder ook maar iets te zeggen. Homo faber is tegelijkertijd een beeldenstormer en een traditionalist, een revolutionair en een oerconservatief.
Een kunstwerk dat ‘werkt’ brengt ons van ons melk, rukt ons uit het alledaagse leven. Tegelijkertijd ketent het u en mij aan dat leven, aan een traditie, aan alles wat we ergens al lang kennen, voelen en weten. Cultuur zuigt ons binnen een gemeenschap die ons niet meer loslaat. Dat werkt tegelijkertijd beklemmend en rustgevend. Het is die tegenstrijdige beweging tussen onthechting en integratie, tussen sublieme hoogtes en diepe putten van de geschiedenis, waar hedendaagse kunst voortdurend tussen stuitert.
Een esthetisch ervaring levert ons het paradoxale gevoel tegelijkertijd minuscuul klein en groots te zijn. Tussen hemel en aarde, telkens op en neer tussen eeuwigheid en vergankelijkheid. Die pompende beweging tussen oneindigheid en nietigheid, utopie en realiteit, openheid en bekrompenheid doet het hart van een samenleving kloppen.
Covid-19 gaf een voorsmaakje van wat er gebeurt als dit lam wordt gelegd. Wanneer kunstcritici en cultuurrecensenten naast de kwestie schrijven, wanneer kunstenaars zich alleen maar naar de sterren lanceren zonder op aarde terug te keren. Wanneer politici cultuur tot historische canon en internationale top beknibbelen, op dat moment breekt de spanningsboog waarop elk samenleven vibreert. Aders slippen sluipend dicht. Leven vernauwt tot overleven.
Pascal Gielen
De Prijs voor de Jonge Kunstkritiek 2020
De Prijs voor de Jonge Kunstkritiek is een stimuleringsprijs voor een nieuwe generatie critici en essayisten uit het Nederlands-Vlaams taalgebied, die schrijft over hedendaagse beeldende kunst. De prijs is een initiatief van de Appel arts centre, Witte de With Center for Contemporary Art, Mondriaan Fonds, Stedelijk Museum, Van Abbemuseum, M Leuven, Vlaams Cultuurhuis de Brakke Grond, Mu.ZEE en Z33 Huis voor Actuele Kunst, Design & Architectuur. Met de prijs willen de organisatoren investeren in de toekomst van een hoogstaand Nederlandstalig kunstdebat dat, zonder verlies van kwaliteit, ook toegankelijk is voor lezers met minder expertise van hedendaagse beeldende kunst.
In 2020 wordt de tweejaarlijkse prijs voor de zevende keer uitgereikt. Critici tot 35 jaar worden uitgenodigd in te zenden in de categorieën Essay en Recensie. Hoofdprijs: €3000 euro per categorie. De deadline voor inzendingen is 1 september 2020. Zie de website voor meer informatie.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier