Hans Holbein, de schilder die de renaissance de Alpen deed oversteken
Ooit lag het culturele centrum van Noord-Europa aan de Lech. Een prachtige expo in het Städel Museum in Frankfurt flitst u terug naar de wereld van Holbein, Burgkmair en Dürer.
Bij Augsburg denk je wellicht eerder aan knapperige pretzels en charmante vakwerkhuizen, desnoods aan de lokale Bundesliga-club. Weinig mensen weten dat deze pittoreske Beierse handelsstad, op een dik uur rijden van München, in de zestiende eeuw dé culturele en economische hub van noordelijk Europa was.
De steenrijke zakenfamilie Fugger deed de stad en haar economie bruisen. Het vele geld dat door de stad stroomde, trok ook tal van kunstenaars aan, voorop meesters als Hans Holbein de Oude, Hans Burgkmair de Oude en Albrecht Dürer, die vanuit het even verderop gelegen Neurenberg kwam aangespoeld. Die nieuwlichters, die als eersten ten noorden van de Alpen hun penselen deden dansen op de golven van de renaissance, brachten de Italiaanse innovaties – denk aan lineaire perspectieftechnieken, anatomische precisie en het gebruik van licht en schaduw – in harmonie met het detailrealisme van de Vlaamse Primitieven.
Kijk naar de Madonna van burgemeester Jacob Meyer zum Hasen (1528), vereeuwigd door Hans Holbein de Jonge, de bekendste kunstenaar die aan Augsburg ontsproot. Op dat houten paneel verrijst de Heilige Maagd op haar troon met een gratie die de Italiaanse meesters alle eer aandoet en die doet denken aan Leonardo da Vinci’s Madonna in de grot. Haar gelaat straalt moederlijke liefde uit, terwijl ze vol compassie neerziet op de kinderen van de burgemeester en baby Jezus schokkend levensecht zijn hand naar hen uitstrekt. Om hen te zalven, of om hen te veroordelen? Vul zelf in.
Het paneel – een perfecte symbiose van het aardse en het hemelse, én een sublieme dialoog tussen noordelijke en zuidelijke schildertradities – is een van de orgelpunten van de toptentoonstelling Holbein en de renaissance in het Noorden, die nog tot 18 februari te zien is in het Städel Museum in Frankfurt. Daar is ook Jan van Eycks iconische Lucca Madonna (ca. 1437) thuis, die op deze expo vlak naast Holbeins meesterwerk schittert als illustratie van de ‘Primitieve’ invloeden die de noordelijke renaissance voorafgingen.
De tentoonstelling maakt je – aan de hand van schilderijen, sculpturen, tekeningen, etsen, desnoods munten en medaillons – diets hoe de Beierse stad aan de Lech in de zestiende eeuw in het artistieke zenit stond. Daar kruisten Donatello en Jan van Eyck, Andrea Solario en Hugo van der Goes elkaar voor het eerst, in het innoverende werk van Hans Holbein de Oude, Hans Burgkmair de Oude en de meesters die in hun voetspoor volgden.
○○○
Dat Augsburg zo’n artistiek centrum werd, de stad ook waar humanistische ideeën voor het eerst voet aan Noord-Europese grond kregen, had het vooral te danken aan de kunstminnende familie Fugger, die een imperium opbouwde met de handel in textiel, specerijen, zilver en koper. De Fuggers hadden contacten in heel Europa, tot in Firenze, Rome en vooral Venetië. De familie gaf de opdracht voor de monumentale Fuggerkapel, gebouwd tussen 1509 en 1512, het oudste renaissancegebouw ten noorden van de Alpen en duidelijk geïnspireerd op Venetiaanse grafkunst. De figuratieve reliëfs van de kapel in de Sint-Annakerk van Augsburg zijn ontworpen door niemand minder dan Albrecht Dürer (1471-1528), het grootste genie dat de noordelijke renaissance voortbracht. In het Städel Museum, dat de voorbije jaren ook al successhows over Rubens en Rembrandt presenteerde, zijn foto’s en video’s van de kapel te zien naast verbazend energieke tekeningen van Dürer, geleend uit Bazel en Berlijn. Je ziet er ook de schattige putti van Hans Daucher die moesten dienen voor de graven van Jakob Fugger en diens echtgenote.
Even verderop staat de antieke zeegod Neptunus, het eerste bronzen beeld ten noorden van Italië en vermoedelijk ook een creatie van Daucher, de bekendste Duitse beeldhouwer van zijn tijd. Het werk, dat lange tijd op de lokale Fischmarkt stond, moest de Augsburgers herinneren aan het rijke Romeinse verleden van hun stad, die in 121 werd gesticht door keizer Hadrianus. Het een en ander verklaart waarom de Augsburgse kunstenaars, sneller dan vele anderen, vertrouwd raakten met de klassieke vormen en onderwerpen toen die tijdens de renaissance weer en vogue kwamen.
○○○
Er is een glimmend harnas dat keizer Maximiliaan I droeg tijdens tornooien, gekocht in zijn favoriete shoppingstad Augsburg. Er zijn de sensuele sculpturen van Gregor Erhart, de smartvolle schilderijen van Jörg Breu de Oudere, nog zo’n Augsburgse meester die zich zowel door Dürer als de Italianen liet inspireren.
Maar dé sterren van deze expo (die in maart in licht aangepaste vorm doorreist naar het Kunsthistorisches Museum in Wenen) zijn Hans Holbein de Oude en Hans Burgkmair de Oude. Dik dertig jaar lang werkten ze in dezelfde periode in dezelfde stad, maar ze volgden heel andere paden. Burgkmair, die de annalen in ging als de houtsnedemaker van keizer Maximiliaan, keek voornamelijk richting Italië en smokkelde in zijn werk talloze motieven en technieken binnen die hij had leren kennen tijdens zijn reis door Noord-Italië in 1507. Holbein, die conservatiever was qua stijl en Weltanschauung, keek voornamelijk richting Vlaanderen en teerde op de laatgotische schilderkunst uit de Nederlanden, zeker in zijn religieuze werk.
Het meest monumentale stuk op de tentoonstelling is het fameuze hoogaltaar van de Dominicaanse kerk in Frankfurt, voltooid in 1501. Holbein en zijn leerlingen maakten de beschilderingen voor de vleugels en de predella, die onder meer de lijdensweg van Christus en scènes uit het leven van Maria verbeelden. Het is een pronkstuk dat verbaast en verbluft, door zijn grootte en zijn picturale pracht, maar ook als getuigenis van de hatelijke visuele propaganda van de Dominicanen, met zijn stereotiepe, zeg gerust antisemitische afbeelding van Joden als de verantwoordelijken voor Christus’ kruisiging.
○○○
De laatste, dramatisch verlichte zaal is gewijd aan – noblesse oblige – Hans Holbein de Jonge. Hij is tenslotte het absolute Wunderkind van de Augsburgse schilderschool, ook al werkte hij vooral in Bazel, daarna in Parijs en uiteindelijk in Londen. Vooral zijn portretten, zoals dat van edelman Simon George van Cornwall hierboven, blijven duizelingwekkend levensecht, met hun gedetailleerde stofweergave, hun vaak egaal blauwe achtergrond en hun sfumato, de techniek waarmee de omtrekken wazig worden (en die hij van Leonardo da Vinci had geleerd).
Maar de grootste kracht van de jonge Holbein was dat hij met groot psychologisch inzicht de essentie van zijn personages wist weer te geven. De expo bevat enkele prachtschilderijen die zijn unieke gave illustreren en de ultieme synthese van de kruisbestuiving tussen Noord en Zuid vormen. Er is het portret van Marx Fischer, dat pas recent aan Holbein de Jonge wordt toegeschreven, en vermoedelijk geschilderd werd in 1512, toen hij nog tiener en leerling van zijn vader was. Er is de magnifieke Madonna van Solothurn (1522), een sacra conversazione (een afbeelding van een groep heiligen rond Maria).
En er is uiteraard de al genoemde Madonna van Jacob Meyer zum Hasen, ook bekend als de Darmstadt Madonna. Met zijn creatieve combinatie van iconografische modellen, geïdealiseerde, goddelijke figuren en meesterlijke kleurgebruik en stofweergave is het werk niet enkel een onbetwist hoogtepunt van deze expo, maar bij uitbreiding van de zestiende-eeuwse schilderkunst in Europa.
Denk bij Augsburg nooit nog alleen aan pretzels, vakwerkhuizen en Beiers bier.
Holbein und die Renaissance im Norden
Tot 18.02, Städel Museum, Frankfurt, staedelmuseum.de
Holbein. Burgkmair. Dürer. Renaissance im Norden
Vanaf 19.03, Kunsthistorisches Museum, Wenen, khm.at
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier