Frida Kahlo, de Sixtijnse kapel van Detroit, en hoe zere tenen hun nut hebben
De dag, in 1932, dat superkapitalist Edsel Ford bijna 21.000 dollar betaalde aan rabiaat communist Diego Rivera om in Detroit een grootse ode aan de auto-industrie te schilderen, kon hij vuurwerk verwachten. En vuurwerk kreeg hij, heiligschennis, spot, niet alleen van Rivera, maar ook van diens jonge echtgenote, Frida Kahlo. Toen, zoals nu, moest Rivera het museum van Detroit helpen overleven.
Over het tumultueuze jaar dat Diego Rivera en Frida Kahlo in Detroit doorbrachten, loopt tot 12 juli een tentoonstelling in het Detroit Institute of Arts, dat tegenwoordig het meest beroemd is omwille van de fresco’s die Rivera er in opdracht van Ford schilderde.
De ontmoeting tussen de 39-jarige Edsel Ford, die op dat moment de grote baas was van Fordautomobielindustrie, in navolging van zijn meer beroemde en nog altijd over zijn schouder meekijkende en bemoeizuchtige vader Henry, en de 44-jarige Mexicaanse schilder Diego Rivera, was er geen van gelijkgestemde geesten. Ford liet in de weken voor de komst van Rivera op stakende arbeiders schieten – er vielen doden – en drukte kort nadien een tweede loonsverlaging op rij door. Rivera dweepte naar buitenuit met het communisme zoals het in de Sovjetunie bestond, was een libertijn in zijn privéleven, en enigszins joods (hijzelf was een atheïst, zijn moeder was een converso, onder dwang bekeerd tot het katholicisme) – daar waar de familie Ford pamfletten liet uitgeven tegen drank en sigaretten, en vader Ford voor antisemitische propaganda betaalde. Maar helemaal verschillend waren ze ook niet.
Rivera, een van de absolute topkunstenaars van die tijd, was uit de communistische partij gezet, onder meer omdat hij na een machtswissel in Mexico “onder een bourgeoisregering” toch zijn overheidsopdrachten bleef afwerken, maar vooral omdat hij zich tijdens een bezoek aan de Sovjetunie nogal kritisch had opgesteld. De partij vond ook dat hij te dicht tegen kapitalisten en niet-communistische socialisten aanschurkte. Rivera dacht dat de industrie zoals Ford die had uitgedacht, met bandwerk, en arbeiders die één werden met hun machines, de weg van de toekomst bood, de bevrijding uit een aantal vormen van verdrukking en verpaupering. Rivera droomde ook van een soort huwelijk, een kruisbestuiving, tussen de technische vooruitgang en de efficiëntie van het noorden, en de geest van het zuiden.
Edsel Ford had een groot en lonend contract met de Sovjetunie afgesloten en misschien was hij op het moment van hun ontmoeting wel meer in zijn nopjes met dat land dan de Sovjetcommunist. Ford was tegen de vakbonden maar in principe was hij wel een voorstander van goedbetaalde arbeid, al was het maar omdat arbeiders met een goed loon ook een auto konden kopen (ooit betaalde het bedrijf het dubbele van de concurrentie). En Ford vond, zoals Rivera, dat kunst de wereld kon veranderen. Edsel betaalde een deel van het personeel van het museum zelf omdat de stad Detroit, die kampte met 50 procent werkloosheid, het budget tot een tiende had teruggebracht, van 400.000 dollar naar 40.000. Zijn plan was om via de grote bestelling bij sterartiest Rivera het museum terug op de rails te krijgen, het weer meer aanzien, meer publiek en een autonome financiering te geven.
Frida
De helemaal onbekende echtgenote van Rivera, Frida Kahlo, twintig jaar jonger dan Diego, vond het in Detroit maar niets. Ze reisde wanneer ze kon naar New York, waar het voedsel wel smaak had. In Detroit at in het begin ze nauwelijks. Ze werd misselijk van de fletse kost en van een prille zwangerschap.
Terwijl Rivera drie maanden lang de fabrieken observeerde, de arbeiders sprak, maar alle betogingen en manifestaties meed, leed Kahlo pijn, en kreeg ze uiteindelijk een miskraam. In dat lijden, zeggen kunsthistorici en biografen, vond ze haar stijl. Ze nam zichzelf tot onderwerp en schilderde haar miskraam, haar ellende, in het minuscule Henry Ford Hospital. Waar bij Rivera alles groots moest zijn en in een politiek eenheidskader moest geplaatst worden, was bij haar alles klein en verbrokkeld, verscheurend, gescheiden, zoals de landen in Zelfportret op de grens – ze staan gewoon naast elkaar, Mexico en de VS, zonder risico op kruisbestuiving.
Kahlo, in weerwil van de pijn een kleurrijke verschijning die in de plaatselijke pers niet onopgemerkt voorbijging, kon fel uit de hoek komen. Tijdens een diner waarop behalve Edsel ook Henry Ford aanwezig was, vroeg ze de oervader van het bedrijf of het klopte dat hij joods was. Henry, een supporter van Hitler, zag er de grap niet van in. Ze vond er een duivels plezier in in hoog gezelschap “shit on you” te zeggen, en dan te doen alsof ze niet begreep wat ze had gezegd.
Maar de grotere provocatie kwam van Diego. Edsel Ford had een ode aan de auto-industrie in gedachten, of een ode aan de industrie tout court, en Rivera had hem niet tegengesproken. Detroit Industry werd de titel. Ford had hem twee muren aangeboden van een grote hal in het museum. Rivera, die volgens de curator van de huidige tentoonstelling, Mark Rosenthal, een seculiere Sixtijnse Kapel op het oog had, verkreeg uiteindelijk dat hij, zonder dat het Ford extra zou kosten, de vier muren kon beschilderen. Het dak kwam niet in aanmerking, want dat bestaat grotendeels uit glas. Voor Rivera kon het niet groot genoeg zijn. Hij wilde de publieke ruimte beschilderen, overweldigen, doen nadenken, overtuigen.
Ford betaalde Rivera 20.899 dollar, wat in termen van vandaag min of meer 300.000 euro is, voor de opdracht, die hem in totaal 9 maanden zou bezighouden. De schilder kreeg ook zijn materiaal van Ford maar de assistenten moest hij zelf betalen. Hij betaalde ze niet of nauwelijks, een van hen eiste, toen zijn schoenen gaten begonnen te vertonen, zes dollar extra en dreigde ermee een bord uit te stallen met ‘Rivera onrechtvaardig voor arbeiders’. De man kreeg zijn zes dollars maar Rivera weigerde wekenlang met hem een woord te wisselen. Al het schilderwerk deed hijzelf, aan ongeveer 1 vierkante meter per dag, eens hij het stadium van denken, plannen en schetsen had verlaten.
‘Subtiele heiligschennis’
Rivera zag de wereld in tegenstellingen en samenhangen, het kwade naast het goede, de dood naast het leven, landbouw naast industrie, Aztekengoden naast een chemische fabriek. Als je, zoals hij, de auto-industrie als een goede zaak zag, moest je ook de gasindustrie tonen, die tot zoveel slachtoffers had geleid in de Eerste Wereldoorlog. En als je de vooruitgang schetste, die naar de auto-industrie leidde, moest je ook de knullige manager tonen, die naar de benen van de secretaresses gluurt (of net niet), of de baas die zijn arbeiders via een gigantische hoorapparaat afluistert.
Merkwaardig genoeg is de economische crisis van zijn tijd in de bandscènes niet te merken. Volgens curator Mark Rosenthal waren arbeiders in de wolken met de (heroïsche) manier waarop ze werden uitgebeeld. Ze vonden dat Rivera hun inspanningen en hun machines goed had gevat. Maar, aldus Rosenthal, hij heeft in zijn tijd in Detroit nooit een fabriek bezocht die volop werkte. DeRiver Rouge Plant, de grootste fabriek uit die tijd, werkte, terwijl Rivera er zijn schetsen maakte, misschien op een kwart van de capaciteit. Maar Rivera schilderde fabriek op volle kracht. Slabakkend werk paste niet in het plaatje.
Rivera wilde provoceren. Hij vond dat hij zijn opdrachtgevers, en zeker deze opdrachtgever, in de hand moest bijten.
De gluurscène in de apotheek had Rivera zelf als de meest provocerende bedacht, een persiflage op de verzoeking van Sint-Antonius, maar niemand merkte de verwijzing op, en de glurende blik van de manager was ook te dubbelzinnig voor controverse, als hij al gluurde. Dat er naar normen van Detroit veel bloot te zien was, werd natuurlijk wel uitvoerig genoteerd, en door conservatieve commentatoren niet geapprecieerd.
Maar één scene deed niet alleen ophef ontstaan, ze deed christelijke commentatoren steigeren. Rivera had, in het kader van de vooruitgangsgedachte en de verbinding der dingen, een inenting geschilderd, waarbij de dieren aanwezig waren die de vaccins hadden helpen produceren. Maar het resultaat was (bedoeld) vergelijkbaar met de geboorte van Jezus in de stal, een soort halo inbegrepen, en de niet voorbereide bezoeker keek dus eigenlijk naar de inenting van Jezus.
De katholieke studentenbond protesteerde tegen de aanwezigheid van de afbeelding, en mettertijd van het hele werk, “op de met belastinggeld betaalde muren van deze instelling”. Een dominee sprak van “een karikatuur van de Heilige Familie”. Een katholieke priester had het over “subtiele heiligschennis”. Even later was er op de radio sprake van “heiligschennis” – de subtiliteit was in de reactie verdwenen. Een protestantse geestelijke die de fresco’s verdedigde werd door zijn eigen congregatie uitgejouwd.
Niet alleen de clerus had kritiek.
Alle kranten van Detroit boorden de fresco’s de grond in. The Detroit News bijvoorbeeld deed dat in een editoriaal en noemde het werk “onbehouwen in conceptie”, “domweg vulgair”, “zonder betekenis voor de intelligente toeschouwer”, “het stelt de arbeiders van Detroit in een slecht daglicht”, het is kortom “on-Amerikaans”. De krant pleitte, zoals sommige religieuze leiders, voor verwijdering.
Vijf dagen later was de Detroit Free Press iets genuanceerder. “Men kan gemakkelijk begrijpen waarom de leden van christelijke organen zich zorgen maken en een afkeer tonen tegenover de groteskerie en zelfs de heiligschennis van de fresco’s van Diego Rivera. Ze zijn duidelijk decadente kunst. Zonder twijfel bevatten ze communistische propaganda. De fresco’s kunnen in elk geval niet serieus genomen worden. Maar misschien kunnen ze behouden blijven als historisch curiosum – als voorbeeld van het holle gedachtegoed van deze tijd”.
Hun eigen kunstkritiek weerhield er de kranten niet van de oppositie tegen de fresco’s met enige gretigheid te beschrijven. Op dezelfde dag van het editoriaal in The Detroit News kopte The Evening News op zijn voorpagina: “Politie bewaakt Rivera’s fresco’s na telefonische bedreiging”.
Gemeenteraadslid William Bradley stelde aan de bevoegde commissie voor om de fresco’s weg te wassen (wat technisch niet kan – wil je fresco’s onzichtbaar maken, dan je moet ze ofwel overschilderen, ofwel de muren afkappen).
Er werd in en buiten de gemeenteraad druk bijgewoonde vergaderingen belegd. Er werden petities georganiseerd tegen het schilderwerk.
Rivera, die zo snel hij kon Detroit had verlaten om in New York aan een nieuwe opdracht te beginnen, voor andere kapitalisten, Rockefellers, kon tot zijn vreugde vaststellen dat communistische vakbondsleden zijn werk met een knokploeg kwamen verdedigen tegen “reactionaire betogers”. Die betogers daagden wel op maar ze gedroegen zich behoorlijk.
De controverse werkte vooral wervend. Tienduizenden bezoekers verdrongen zich voor de fresco’s, ook veel mensen die nog nooit een museum bezocht hadden. En in tegenstelling tot de kranten en de clerus zagen die bezoekers er wel de verdienste van.
Veel later bleek dat Edsel Ford de controverse zelf had aangestookt – medewerkers organiseerden, buiten weten van de museumdirecteur, bijeenkomsten waar religieuze leiders gewezen werden op de gelijkenissen tussen de inenting en de scène in de stal, waar ze tijd kregen om hun kritiek op de fresco’s te ventileren, en mekaar konden vinden, versterken, van argumenten helpen voorzien in die kritiek, tot hun boosheid zo groot werd dat ze die ook voor de buitenwereld kenbaar maakten. De controverse luwde pas toen een fascistische priester de zaak in zijn radioprogramma ter harte nam. De andere critici uit de clerus wilden niet met hem geassocieerd worden en hielden vervolgens hun mond.
De zaken liepen zoals Edsel verhoopt had. De fresco’s bleken niet alleen een overdonderend succes, ze werden de voornaamste trekpleister van het Detroit Institute of Arts. De volkstoeloop bracht geld binnen, en de hernieuwde belangstelling maakte dat de gemeenteraad weer meer subsidies aan het museum toekende ,zodat Edsel niet langer de salarissen moest betalen.
In de jaren 50, in de periode van communistenvervolging in de VS, kregen de fresco’s het opnieuw even moeilijk. Toen werden bezoekers via een bord gewaarschuwd voor wat ze zouden zien: werk van een communist.
Rivera beschouwde zijn werk in Detroit als zijn beste (fresco’s). Met zijn opdracht voor de Rockefellers liep het minder goed af. Hij maakte van Lenin de centrale figuur, en hij stelde een van zijn opdrachtgevers voor als een overspelige dronkenlap. Nelson Rockefeller betaalde hem maar liet vervolgens de fresco’s vernietigen. Rivera had dit keer iets te hard gebeten in de hand die hem voedde.
Na het fiasco met de Rockefellers ging het bergaf met hem. Verdere opdrachten in de VS kon hij vergeten. En mettertijd werd hij overschaduwd door Frida Kahlo, die onder meer via een langspeelfilm en de belangstelling van Madonna tegenwoordig meer dan een streep voor heeft op haar toenmalige echtgenoot.
Detroit Industry, de Sixtijnse Kapel van Detroit, blijft echter onder het veranderend licht, met zon en schaduw, een meer dan indrukwekkende prestatie.
Failliete stad
Het Detroit Institute of Arts heeft de voorbije jaren nauwelijks overleefd. De stad Detroit ging failliet, en het leek makkelijk om via de verkoop van de heel rijke kunstcollectie weer wat geld binnen te halen. Uiteindelijk heeft de stad via een kunstgreep de collectie toch behouden. De vrienden van het museum zijn nu officieel de eigenaar, en die hebben zich ertoe verbonden ruim 800 miljoen dollar aan de stad te betalen. De stad heft dan weer een speciale taks om geld voor het museum in te zamelen, zodat de vrienden niet alleen van sponsorgeld en mecenaat afhangen.
Terwijl deze tentoonstelling over Kahlo en Rivera werd voorbereid, was het niet zeker dat ze ooit het daglicht zou zien. Nu vormt ze een uitgelezen gelegenheid om het museum wat extra inkomsten te geven.
Op basis van de eerste berichten komen de bezoekers niet bij tienduizenden, zoals in 1933, maar toch massaal genoeg om files voor de kunstwerken te veroorzaken.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier